GvdB 0663  Inhoud Vernoemd  Kampen

De geheimzinnige kazerne Dossin te Mechelen
Deportatiekamp der joden, door Jos Hakker, 1944, 
uitgeverij "Ontwikkeling" Somerstraat 22, Antwerpen

  

Met oprechte dank aan de vrienden
uit Antwerpen, Brussel en Luik, die mij
in deze moeilijke tijd hebben bijgestaan

Inhoud

Voorwoord

De Bartholomeusnacht der Joden te Antwerpen
Aanhoudingen
Een tweede verwittiging
De reis naar Zwitserland, de Begijnenstraat - daarna Mechelen
In de diamantcentrale
De gevangenis der Begijnenstraat
Naar Mechelen
Aankomst
Een omzendbrief
Nog tafels...
De opgeslotenen
Geneeskundige dienst
Begrafenis
Andere  hygiënische toestanden
Arbeitseinsatz (Tewerkstelling)
In het quarantainebad te Antwerpen
Kerstmis
Voetonderzoek
Nieuwjaar 1943
Godsienstige gevoelens
Geen lafheid
Ik vlucht

Epiloog

Vernoemd
Kampen

Voorwoord

De Kazerne Dossin te Mechelen was een der duizenden plaatsen in Europa, die het toneel waren der Duitse onmenselijkheid.

Hier waren Joden hun slachtoffers.
Elders waren het Ariërs.
Overal waren het mensen.
Overal waren het mensen waarop de nazi-gangsters hun beulsinstincten hebben botgevierd.
Ongelooflijk zullen sommige getuigenissen klinken.
Nochtans zijn zij de Waarheid, en die waarheid moet Verkondigd worden.

Geen volk werd méér besmeurd, belaagd en vervolgd in dezen oorlog dan het Joodse, dat nochtans in alle landen en op alle gebied zovele voortreffelijke dienaars van het mensdom heeft voortgebracht, en ook in deze strijd voor vrijheid en recht, zijn plicht heeft gedaan.

Doch duidelijk zal morgen blijken dat het Joodse vraagstuk door de Duitse « Kultuurdragers » slechts opgeworpen werd om eigen schanddaden te verbergen.

Ik getuig hier over wat ik zag en beleefde in de Kazerne Dossin. Anderen zullen véél ergers en méér gruwbare dingen kunnen getuigen.

Maar samen zullen allen ten eeuwigen dage de schande van Duitsland aantonen, en zullen alle gemartelde, belasterde en verdrukte kleine volkeren, en ook het Joodse, in ere hersteld worden.

Buiten mijn belevenissen in de Kazerne Dossin, achtte ik het noodzakelijk de lezers tevens een inzicht te geven in het drama dat zich onder de Joodse bevolking afspeelde, vóór de aanvang der deportaties.

Gelukkiger dan de meeste mijner lotgenoten, kon ik uit den trein ontvluchten en in Wallonië, in de schoot van het Front Wallon, een schuilplaats vinden.

Enkele bladzijden van het hier verhaalde, verschenen reeds in  « Le Coq Victorieux »,  het veelgelezen Waalse sluikblad.

Mijn aanklacht blijft wellicht een zeer geringe, tussen de ontzettende die machtiger zullen en moeten weerklinken. Doch de slachtoffers moeten gewroken worden en de misdadigers aangeklaagd en gestraft.

Ik breng maar enkele namen op de lijst der oorlogsmisdadigers, groten en kleinen. Dat zij niet mogen ontbreken, in deze uren dat de bevrijding van alle verdrukten in aantocht is, zult gij, na de lezing, met mij en met gans uw verontwaardigd hart beamen.

Jos Hakker

    

De Bartholomeusnacht der Joden te Antwerpen

Het is 15 Augustus 1944 en ik bevind mij in Wallonië. Mijn gedachten gaan terug naar 15 Augustus 1942. Het was een stikheete dag. Volgens oude gewoonte werd Moederkensdag gevierd : Ste-Maria. Neen, niemand kon dromen dat deze feestdag was uitgekozen als aanvangsuur van een drama dat duizenden families ten gronde zou richten. We hadden vroeger reeds kennis gemaakt te Antwerpen met nazi-praktijken. Met Pasen drong een opgezweepte bende de zesde wijk binnen, voorzien van breekijzers, koevoeten en ander stormtuig. De Joodse winkels zouden het moeten ontgelden. In Pelikaan-, Kievit-, Somers-, Leeuwerik-, Provincie-, Kroon- en zoveel andere straten werden vitriens, deuren en ruiten stukgeslagen. Ook de inboedels werden vernield en de Joodse bewoners mishandeld. Zelfs de synagogen zouden worden bestormd en in brand gestoken.

In schriften en meetings, door vertoon van vervalste anti-joodsche films was sedert enige tijd de nodige stemming gemaakt. Veel had ze niet uitgehaald deze propaganda, maar het viel de nazi-elementen niet moeilijk een groep baldadigaards te verzamelen, die zouden handelen, zogezegd in naam der bevolking.

De bende liet een ware chaos achter in de straten door Joden bewoond. Hun leider was advocaat Lambrichts, een man die destijds voor een jeugdzonde ging dienstnemen in het vreemdelingenlegioen, waarbij hij enkele jaren bleef.

De straf dezer uitspattingen viel niet op de daders, maar op de slachtoffers, op de Joden. Eens te meer de oude Duitse historie van het konijn door een hond gepakt : het konijn was begonnen...

De Joden moesten nu van 7 uur 's avonds tot 7 uur 's morgens binnenblijven.

Wij hadden reeds veel gehoord over Jodenmishandelingen in andere landen, maar nog niets aan den lijve ondervonden.

Spoedig volgden nu andere vervolgingen.

Na het binnenblijven, kwam het Jodenregister en het verplichte dragen van de Davidster.

Toen, het verbod openbare gebouwen en parken te betreden, op straat stil te blijven staan.

Vervolgens werd eerst één enkel platform op de trams aangewezen, en spoedig was tramverkeer der Joden totaal verboden.

De verdrukkingsmaatregelen volgden in snel tempo, en het ergste kwam spoedig. Het werd de Joden verboden zich nog te verplaatsen. Ze mochten enkel nog verblijf houden in de grote steden Antwerpen, Brussel, Gent, Luik.

In elke stad moest een speciale Jodenraad opgericht worden waarbij alle Joden en Joden van afkomst tot de derden graad zich moesten laten inschrijven. De onteigening, lees beroving der Joden zou nu beginnen. De Joodse zakenlieden en winkeliers werden bezocht door specialisten. Hiermede werd identiek het systeem van Duitsland, Holland en andere bezette gebieden gevolgd.

De Antwerpsche diamantclubs en zakencafés in het Statiekwartier worden plots overvallen door Feldgendarmen en Gestapo-agenten. De aanwezige diamanthandelaars worden van hun stenen beroofd.

Dat was reeds gebeurd vóór 15 Augustus 1942, dag waarop men definitief tot de deportatie overging.

   

 Aanhoudingen

Mijn lieve vrouw lag met een dodelijke ziekte te bed, nog enkel wat morphine-inspuitingen konden haar pijnen verzachten in afwachting van den dood.

Ondanks de hitte had ik me rond 11 uur, niets vermoedend te ruste gelegd.  

Ik sliep in en stelt u mijn verbazing voor als ik een uur later wakker schrik, door iemand die mij aanraakte en met een zaklantaarn bescheen.

— Mijnheer,  word toch wakker...  Hoort gij dan niets ?

Ik zag een lange man in pyjama, mijn naaste buur. Het was een Oostenrijks oud-kapitein die zijn land had moeten verlaten omdat hij van Joodse afkomst was.

Met een ladder was hij in mijn werkplaats geklommen en naar boven gekomen. Mijn zieke vrouw bleef gelukkig doorslapen Ik was snel gekleed en ging met hem naar beneden. De hele zesde wijk was omsingeld. De Joodse mensen werden met geweld uit hun huizen gesleurd en in auto's en camions weggevoerd.

Wij hoorden de wagens op en af rijden. Van slapen was geen sprake meer. Het roepen en huilen der arme vervolgden drong tot ons door. Een schreeuwend onrecht werd begaan en een ganse stadsbevolking stond er machteloos tegenover...

Toen het dag geworden was gingen wij poolshoogte nemen.

Een bevriend politie-officier en burgers, ooggetuigen vertelden dat de omsingeling om halftien begonnen was met behulp van enkele honderden jonge politieagenten, Gestapo en Feldgendarmen, in grote getale aanwezig, met officieren en een tiental camions. Om elf uur, toen het donker was, begon men op een afgesproken teken de mensen wakker te kloppen. Men wachtte tot de duisternis : Schurkenstreken schuwen liefst het daglicht en in het duister schrikken de slachtoffers des te erger !

Alle bewoners moesten hun identiteitskaarten tonen. Huis aan huis werden alle Joodse bewoners naar buiten gesleurd en mishandeld. Men kreeg tien minuten om haastig wat klederen te verzamelen. Velen, te diep geschrokken, lieten zich sprakeloos meevoeren. Belgische vrouwen, medebewoonsters, die gewekt door de herrie, hun verbouwereerde Joodse buren een handje wilden toesteken bij het kleden der kinderen, werden voor jodenvrienden gescholden en werden ook meegevoerd naar Mechelen, waar zij na enkele dagen gelost werden.

Wagen na wagen werd geladen en reed weg. Alles werd opgeladen : er werd geen onderscheid gemaakt tussen oud of jong, ziek of gezond. Alles werd buiten gesleurd, velen half gekleed. Eerst ging het naar de gebouwen van de Gestapo, Dellafaillelaan, te Wilrijk. Daar bleven de slachtoffers een volle dag zonder eten of drinken. Toen kwamen grote, gesloten verhuiswagens der firma's Nuyts, Pierre, Baetens, Putters en andere : daarin werden ze weggevoerd.

De tragedie van de deportatie der Joodse bevolking in België had een aanvang genomen. Ongeveer twaalfhonderd mensen werden die eerste nacht weggevoerd naar onbekende bestemming. Later bleek dit Opper-Silezië en Polen te zijn. Ook mag men deze nacht de eerste Bartholomeusnacht der Antwerpse Joden noemen, gezien zelfs de zeer ernstige zieken van hun bed werden gesleurd.

Mijn besluit was spoedig genomen. Mijn stervende vrouw moest uit de handen van die beulen blijven, ik telefoneerde mijn huisarts om mijn vrouw naar het ziekenhuis te laten voeren. Daar het de zuiver-Arische dokters inmiddels verboden was Joodse patiënten te behandelen, durfde de man geen bewijs afleveren, doch stelde zich in verbinding met een Joods dokter, een Belgisch officier van gezondheid.

Joodse patiënten mochten echter niet meer met anderen in een ziekenhuis bijeengebracht worden. In het St. Erasmus-gasthuis, te Borgerhout, waren enkele zalen voor hen afgezonderd. Daarheen werd mijn vrouw gevoerd, die zich van haar toestand goed bewust was en de wens had uitgedrukt thuis te sterven. Ik moest haar echter het gevaar der wegvoering besparen. Ondanks het verbod, kreeg ik toch een aparte kamer voor haar. Nogmaals gaat mijn dank hier aan directie, Moeder-Overste en Commissie van Openbaren Onderstand van Antwerpen, die niet enkel mijn vrouw maar vele andere ongelukkige Joodse zieken hebben bijgestaan.

Na deze eerste « lichting » onderhandelde de Jodenraad met de leider der Antwerpse Gestapo, zekere Holmm.

Er werd beloofd dat dusdanig niet meer zou worden opgetreden en de Joden schriftelijk zouden verwittigd worden wanneer ze zich in de Kazerne Dossin te Mechelen moesten aanmelden. De Gestapo bezat afschrift van de Jodennamen, voorkomend in het Jodenregister.

Zo kreeg de Jodenraad van de Gestapo dagelijks enkele honderden bulletins van te deporteren Joden. De Jodenraad moest ze uitdelen. Dit had de vlucht van vele Joden voor gevolg naar het nog onbezette gedeelte van Frankrijk, en vandaar naar Zwitserland.

Maar deze vlucht had op haar beurt voor gevolg dat nieuwe overvallen begonnen op de Jodenwoningen. Aan de Gitschotellei en andere kwartieren begon men nu ook niet enkel 's nachts, maar ook overdag, de Joden uit hun huizen te sleuren en naar Mechelen te voeren.

Een groot aantal vluchtelingen werd slachtoffer van gewetenloze schurken. Er doken zogenaamde patriotten op, die tegen betaling van 15 tot 20.000 fr. per persoon een veilige vlucht naar Frankrijk garandeerden. Het geld moest op voorhand betaald worden. Onder deze kerels stonden er in verbinding met de Gestapo. Anderen namen geld en juwelen zogezegd in bewaring, en de slachtoffers werden aan de Franse grens of in een camion aan de Gestapo afgeleverd.

Ook schrijver dezes behoort tot de slachtoffers. Een bandiet, die zich uitgaf als lid van het Rode Kruis van België, en agenten had in de Joodse wijken, beloofde het vervoer naar Zwitserland in een Rode Kruiswagen. De tocht kostte 25.000 fr., later werd het 45.000 fr. De man maakte veel slachtoffers onder de gegoede Joden. Hij legde brieven voor, door hem zelf vervaardigd, van personen, die zogezegd overgebracht waren. Een handlanger had deze brieven te Luzerne gepost aan Belgische en Hollandse adressen, want ook in Holland opereerde deze verrader. Zijn naam en adres is Aertgeerts, Lange Ruisbroekstraat 97, Antwerpen. Hij stond in dienst der Gestapo. Honderden slachtoffers werden door hen overgeleverd.

Onder hen zeer vele diamantairs. In het Gestapogebouw werden de slachtoffers gedwongen een brief te schrijven dat ze goed waren toegekomen. Vanzelfsprekend hadden families in België en Holland, die zulk een schrijven ontvingen van een eigen familielid het volste vertrouwen ; ook zij zouden de reis naar Zwitserland ondernemen. Ook zij betaalden het hoge bedrag, doch verder dan Antwerpen of Brussel kwamen zij niet.

Te Mechelen aangekomen ontmoetten zij daar het familielid dat de brief onder bedreiging en mishandeling had moeten schrijven.

De Gestapo-heren hadden dus een methode gevonden om grof geld te verdienen op een gemakkelijke manier. Ze moesten de Joden niet gaan overvallen, ze lieten ze in de val lopen, en werden er nog voor betaald...

Daar ik de familie van dien Aertgeerts goed kende, stelde ik vertrouwen in hem. Een buurman berichtte mij dat de kerel elke zaterdag met een zevental personen per auto naar Zwitserland reed. Gezien de ernstige toestand mijner vrouw dacht ik niet aan vluchten, doch ik achtte het raadzaam mijn zoon en zijn vrouw te laten vertrekken. Zij konden met een achtbare dame meegaan, langs een anderen weg. Het afscheid met mijn vrouw — die wist dat zij haar zoon niet weer zou zien — was hartroerend, doch moest gebeuren.

Het was haar anderzijds tijdens haar laatste levensdagen een bestendige vreugde, te weten, dat haar zoon veilig uit de beulshanden was weggeraakt.

Na de nachtelijke overvallen sliep ik niet meer thuis. Al werd er gezegd dat men ons niet meer uit de huizen zou weghalen, betrouwde ik niet het woord van een Duitser. Er zijn maar al te veel schrikwekkende voorbeelden : Bethmann-Holweg sprak van een vodje papier in 1914-1918 ; Hitler verzekerde, vlak vóór de overval, dat de kleine volkeren geen inval te duchten hadden.

Ondertussen regende het oproepbevelen aan de Joodse bevolking. Honderden Joodse jongens en meisjes vertrokken dagelijks naar Mechelen, zogezegd om te gaan werken voor de organisatie Todt. Het afschuwelijke bij dit alles was dat men aldus alle gezinnen uit elkaar rukte. Er waren soms tot drie transporten van Mechelen naar Opper-Silezië. Vandaag werd een zoon, een dochter, een vader of de moeder uitgepikt en weggevoerd. Enkele dagen later een ander lid der familie, naar onbekende bestemming. Ongenadiger kon het niet, en zeer velen zullen elkaar misschien wel nooit meer weerzien.

Begrijpelijk is het ook dat vele Joden onderdoken op een of andere manier. Dit had voor gevolg dat alle Joden die zich op straat waagden voortaan plots werden aangehouden door Gestapo-agenten of Feldgendarmen. Ze werden afgewacht aan tramhalten, steunlokalen, ravitailleringsburelen en meegesleurd. Hun ster maakte hen maar al te goed herkenbaar. Aan alle publieke gebouwen, postkantoren, enz. wemelde het van Gestapo-agenten met dit doel. Zonder enige klederen te mogen halen werden deze mensen dezelfde dag naar Mechelen gevoerd en reeds enkele dagen later op transport gesteld.

De razzia's gingen nu regelmatig voort. Camions doorkruisten de Jodenbuurten en menige laffe landgenoot werd gevonden om de Jodenwoonsten aan te wijzen, of te verklikken, dat er nog ergens verborgen zaten.

Hoewel mijn familie nooit als Joden geleefd heeft en de meeste mensen zelfs onze Joodse afkomst niet vermoedden, waren wij toch verplicht de ster te dragen met al de nadelen hieraan verbonden. Persoonlijk droeg ik deze ster bijna nooit. Ik werd nog steeds niet verontrust, hoewel ik vernomen had dat ik aangeduid stond en me een of anderen dag aan iets mocht verwachten. Ik wachtte de komende dingen af, voerde mijn zaken voort, hoewel ik mijn huis onder bewaking wist.

Een journalist van « Volk en Staat », uitgesproken nazi, die door zijn beroep veel met Feldgendarmerie en Gestapo in contact kwam en in mijn buurt werkte en niettemin aankopen bij een Jood kwam doen, deelde mij mede dat hij wist dat ik als «gevaarlijk» stond gebrandmerkt op mijn fiche, was bekend als vriend van Huysmans, als socialist en als een groot volksvriend. Het was vooral het bekend zijn met Camiel Huysmans, oud-minister, oud-Voorzitter der Kamer, volksvertegenwoordiger, voorzitter der Internationale en Burgemeester van Antwerpen, dat mij als gevaarlijk deed aanduiden en onder bewaking stellen.

Een tweede verwittiging

Een andere Belgische nationaal-socialist, die bij de Gestapo een voorname plaats bekleedde, en in een grote limousine reed, kwam mij op 22 September waarschuwen. Hij verklaarde :

— Gij kent mij. Ik ben een oud schoolkameraad van uw zoon. Ik kom als vriend — want ge zult weten dat ik tot de Gestapo behoor. Ik wens niet dat gij het lot der anderen deelt. Maak dat ge weg komt, want Vrijdag 27 September vertrekt een transport uit Mechelen naar Polen. Men zal u op 't laatste moment komen halen. Neem dus uw voorzorgen. Wij weten dat uw zoon en zijn vrouw in Zwitserland zijn. Dat doet me genoegen. Neem u in acht voor zekere uwer confraters die u bij ons aankloegen... Hij vertrok met de woorden : opgepast !

Dezelfde avond bezocht ik mijn vrouw in het ziekenhuis om haar de toestand te vertellen. Het was een zeer verstandige vrouw en haar besluit was spoedig genomen.

— Ik weet dat mijn dagen geteld zijn, sprak zij. Wij hebben dertig jaren gelukkig geleefd. Ik heb u niets te verwijten. Doch ge moet mij beloven dat ge na mijn dood naar Zwitserland zult vertrekken, naar onze enige jongen, wiens vrouw over enkele maanden moet bevallen. Als ge mij dat belooft, zal ik rustig sterven...

Hoe zou ik deze belofte niet gedaan hebben. Gezien ik nog enkele dagen voor de boeg had, besloot ik mij bij vrienden te verbergen gedurende een paar weken, want vóór de dood mijner lieve vrouw wilde ik niet weg.

Ik regelde mijn zaken, doch moest alles achterlaten, kon niets meenemen, want Gestapo-agenten bewaakten regelmatig mijn huis.

Ik was wijs genoeg geweest reeds lange tijd op voorhand wat kledingstukken en ondergoed bij een vriend te leggen. Donderdag — vóór de fatale dag van het transport — had ik geen rust meer en verliet 's morgens per fiets mijn huis. Bij vrienden ging ik afwachten wat nu volgen zou. Om 11 uur traden drie Belgische Gestapo-mannen mijn huis binnen. Het personeel was nog aanwezig.

Wij komen de baas halen !

De baas is op boodschap, klonk het. Het huis werd vruchteloos doorzocht.

  Zeg aan de baas bij zijn terugkomst dat wij hem om drie uur zullen komen halen. Is hij er niet en krijgen wij hem te pakken,
dan wordt hij gefusilleerd !

Toen de mensenjagers 's middags kwamen, was de zaak dicht.

Diezelfde morgen ging ik nog haastig mijn vrouw omhelzen, alvorens onder te duiken. Het zou onze laatste omhelzing zijn.

Wees voorzichtig, waren haar woorden, omhels de kinderen. Het zal zwaar zijn, nu niemand meer om me heen is tijdens mijn laatste ogenblikken, doch ik zal moedig zijn. Het bleek hoog tijd dat ik het gasthuis verliet : er stond een Gestapo-auto aan de deur, werd mij bericht. Ze kwamen de zieken toeschreeuwen dat ze weldra naar Polen moesten. Ze wilden ook de kamer mijner vrouw betreden, doch zuster Amanda plaatste zich voor de deur, en zegde categoriek :

  Hier komt gij niet binnen.

Op hun aandringen bleef de zuster kordaat weigeren. De kerels dropen toen af.

Met mijn aktentas onder de arm kwam ik hen in de gang nadien nog tegen. Ze bekeken me en hielden me misschien voor een dokter. Ze wisten niet dat de vogel vlak bij de hand was... en spoedig was hij gevlogen.

Mijn lieve vrouw leefde nog vijf weken. Dagelijks ging de vrouw, waar ik mijn intrek had genomen, met haar dochtertje haar bezoeken. Ze stierf bij haar volle bewustzijn. De zuster zegde dat haar laatste woorden waren : « Alleen, geheel alleen... »

     

De reis naar Zwitserland, de Begijnenstraat - daarna Mechelen

Toen ik de begrafenis van mijn vrouw geregeld had, besloot ik mijn belofte te houden en zoon en schoondochter in Zwitserland op te zoeken. Een familielid gaf ik opdracht naar de voormelde kennis te gaan, familie van de beruchten Aertgeerts, om te informeren of hij nog per Rode-Kruiswagen naar Zwitserland trok. De specialist der Zwitserse reis vroeg een rendez-vous voor dezelfde avond, half negen, daar hij 's anderendaags met mij reeds zou vertrekken. Doch in een gewone auto, met mij alleen, en de prijs was geen 25 maar 45.000 fr.

Diezelfden avond pakte ik een vijftal valiezen met het nodige voor een reis die een paar jaren kon duren, nam de zaken van waarde bij me, en legde me te rusten. Ik had geen volle vertrouwen meer en sliep schier niet. Ik vertrok 's morgens kwart over zes uit mijn schuilplaats en belde aan bij een vriend om mijn vertrek aan te kondigen. Ik sprak met hem af : zo er over drie weken geen nieuws van me kwam, moest mijn advocaat gewaarschuwd worden en was ik blijkbaar door A. in handen der nazi's geleverd. Ik ging naar het huis Lange Van Ruusbroeckstraat 97. De kerel ontving me, voerde me naar een kamer op de eerste verdieping en verzocht me te wachten tot hij terug van Brussel kwam. Inmiddels bracht hij me koffie en peperkoek.

Om 12 uur was hij nog niet terug. Zijn vrouw verzocht me naar beneden te komen om met haar te dineren. Het was een prima diner dat ze me voorzette, maar van 45.000 fr. kon het er op af ! Tegen 1 uur verscheen mijn gids. Ik vestigde zijn aandacht er op, dat mijn valiezen bij mijn familielid nog moesten gehaald worden.

Hij zou een taxi zenden. Zijn auto werd in de garage reisvaardig gemaakt. Hij verscheen spoedig met de valiezen. Mijn familielid kwam afscheid van me nemen, en raadde me voorzichtig te zijn...

Rond twee uur kwam een mooie wagen voor. Tot mijn verbazing zat er een deftige oude heer, van zowat 60 jaar, aan het stuur. De vrouw des huizes ging naar den auto en gaf den heer een hand.

Ik dacht dat wij alleen reden, deed ik haar verbaasd opmerken.

Die heer is een Zwitser, verbonden aan het Rode Kruis te Brussel. Hij komt wel eens mee naar Antwerpen, om een paar
boodschappen te regelen. Hij rijdt nu mee terug tot Brussel. De koffers werden ingeladen. Toen ik instapte groette de oude heer : Guten Tag...

Gezien het een Zwitser was vond ik zijn Duitse groet heel natuurlijk. Mijn « man » liet de andere aan het stuur en zette zich naast de chauffeur, draaide zich half naar mij en we waren weg. Aan de kruising van de Cuperus- en Mercatorstraten, deed ik opmerken dat we de Cuperusstraat moesten inslaan om naar Brussel te rijden. Het antwoord luidde dat hij in Brussel niet genoeg Zwitserse franks had bekomen en er nu op een adres der Belgiëlei nog ging halen. We reden door de Lamorinièrestraat, dan Isabellalei. Op de Belgiëlei trok de gangster een revolver :

Stil zitten of ik schiet.

Ik poogde nog het portier te openen, doch dat bleek op slot. Op de Belgiëlei, bij de Diamantstelle stond de poort open. De auto reed daar binnen. De oude heer klapte in zijn handen en riep :

Die hebben wij weer.

 
In de diamantcentrale

Gestapo-mannen omringden den auto. Mijn « kennis » was verdwenen. Ik werd in een zaal geleid. Alle waarden moest ik afgeven en me spiernaakt ontkleden.

Een dokter onderzocht of ik geen diamanten verborgen had in de aarsholte. Later in de Kazerne Dossin zou ik vernemen dat de vrouwen ook zulk onderzoek ondergingen. Mijn klederen werden omgedraaid. Ik moest me weer aankleden en mijn waarden terug op zak steken. In een zijden papier had ik enkele juwelen van waarde verzameld. Dat zijden papier vermiste ik thans. Ik hield me kalm en zegde dat ik niet alle waarden had teruggekregen. De man die me had afgetast wilde me door schreeuwen overdonderen.

Ik riep terug dat ik harder kon roepen dan hij en zijn overste wenste te spreken. Dit werkte kalmerend. Hij verzocht me al mijn waarden nog eens neer te leggen. Hij tastte nog eens in al mijn zakken. Ik had al lang bemerkt dat hij het zijden papiertje in zijn linkerhand hield. Meteen riep hij in mijn zakken tastend :

Is het dit ?

Ja, zei ik, maar ik heb het er niet ingestoken.

Hij tierde nog wat, dreigde met speciale aanbeveling op mijn gevangenisbrief voor de heer Holmm (de leider der Gestapo Antwerpen).

Mijn kordaat optreden had hier een diefstal verhinderd, die de kleinere nazi-bandieten maar al te gemakkelijk kunnen plegen op onthutste lieden die niet durven reclameren.

De kerel had zich inderdaad gewroken. Op mijn gevangenisbrief stond : zeer gevaarlijk, op te sluiten in afzonderlijke cel. (Voor heer Holmm.)

Ik werd per auto naar de Begijnenstraat gevoerd, moest naast de chauffeur plaats nemen, terwijl een Gestapo-man achter me zat met de revolver in de hand.

Die morgen was ik opgestaan met een droom van vrijheid en weerzien van mijn zoon. Die avond zou ik mezelf bittere verwijten maken in een donkere cel...

 
De gevangenis der Begijnenstraat
Wie zal de gevoelens beschrijven die een man bestormen die zijn ganse leven eerlijk geleefd en gestreefd heeft, die door eerlijke en liefdadige levenswandel algemene achting en genegenheid wist te verwerven en dan plots de celdeur ziet dichtvallen achter zich. Een man die plots ontdekt dat hij het slachtoffer werd van een bedrog zo laf en zo laag, dat hij er niet kan aan geloven. Die plots verpletterd wordt door de gedachte dat hij niet enkel alles verloren heeft waar hij  jarenlang voor gewerkt heeft, maar dat hij in handen viel van beulen die hem nog erger voorbereiden...

In de gevangenis was ik nu in militaire handen. Er is een geweldig verschil tussen Wehrmacht, Gestapo en SS-creaturen. De behandeling was hier behoorlijk. Bij het binnentreden werden wij naar een kamer geleid, waar een viertal militairen inventaris maken van alles wat in uw bezit is. Geld, waarden, alles wordt regelmatig geboekt. Men wordt ingeschreven en moet ook tekenen. Mijn bijzondere aanbeveling ging van hand tot hand. Een der onderofficieren belde. Een oude Feldwebel verscheen, een gemoedelijk man, die mij meevoerde en vroeg :

  Was haben Sie gemacht, dass Sie spezial gemeldet sind ?

Ik antwoordde dat ik het zelf niet wist en vertelde wat er in de Diamantcentrale was voorgevallen. Zijn antwoord luidde :

  Immer dasselbe. Schweinhunden.

Ik was niet de eerste die hem zulks kwam vertellen. Ik moest me rustig houden. Heer Holmm was niet meer aanwezig, voorlopig voor enkele weken naar Wenen. Ik werd in een observatiecel geplaatst, een grote cel, met plaats voor zes personen. Een tiental vuile matrassen en dekens lagen in een hoek.

Ik had nu tijd om te overpeinzen en voor het eerst kwam het gevoel van grote verlatenheid over mij, een gevoel dat God weet hoeveel duizenden thans in deze jaren zullen beleefd hebben, een gevoel van nare hopeloosheid, over tienduizenden gebracht door diezelfde nazibenden.

Ik voelde me van alles beroofd. Mijn lieve vrouw, die nog op haar doodsbed lag... 29 Oktober stierf zij. 30 Oktober zat ik in de gevangenis... Zij zou alleen begraven worden... Het leed werd me eindeloos, te ongenadig en de gedachte aan den dood kwam plots over mij... De wil tot sterven groeide in mij. Toen het donker werd stapte ik heen en weer. Men kwam mij zeggen dat ik moest slapen gaan. Ik moest een matras en een deken nemen. Reeds had ik twee afscheidsbrieven geschreven : een voor mijn zoon, een voor de officier der gevangenis, waarin ik mijn besluit kenbaar maakte zelfmoord te plegen. Ik verzocht hem tevens de Jodenraad te waarschuwen, opdat ik samen met mijn vrouw zou kunnen begraven worden. Ik had enkele scheermesjes onder de steunzolen in mijn schoenen gestopt. Ik had steeds verklaard me liever van het leven te beroven dan me te laten doodmartelen en daarom had ik die mesjes daar weggeborgen.

Toen het duister was, sneed ik mij de linkerpols over. Hoewel ik veel bloed verloor had ik de hoofdslagader niet geraakt. De wacht die 's nachts de ronde deed zag mij in een bloedplas liggen. Hij verbond mijn arm en de scheermesjes werden mij afgenomen. Terug alleen nam ik mijn halsdoek, scheurde hem in twee stukken, bond ze aan elkaar en maakte een lus, die ik aan de tralies van het raam vastmaakte. Ik ging op een stoel staan, deed de lus rond den hals en schopte de stoel weg. Ik verloor het bewustzijn, doch het doek was niet sterk genoeg en ik viel. Het resultaat was... enkel een bloedneus. Ik zag hierin een soort wenk der Voorzienigheid en besloot van verdere pogingen af te zien.

's Anderendaags kreeg ik een celbroeder, een bestuurder van de Jodenraad : M. Ehrenfeld, wonende Van den Nestlei. Hij las mijn afscheidsbrieven... en zag mijn verbonden arm. 's Avonds werd een derde vervolgde binnengebracht, en na drie dagen zaten wij met twaalf personen in een cel die er slechts zes kon bevatten.

Nochtans moet ik bekennen dat de voeding behoorlijk was, en wij dezelfde rantsoenen bedeeld kregen als de vrije burgers...

  

Naar Mechelen

Veertien dagen zou ons verblijf te Antwerpen duren. Mijn arm genas, doch ik was verzwakt door het bloedverlies. Zekere dag kwam de Feldwebel ons verwittigen dat we over tien minuten klaar moesten staan tot het vertrek. We gingen naar beneden naar de controle. Vandaar verzameling op de koer : 30 vrouwen en 38 mannen.

De namen werden afgeroepen : een grote verhuiswagen zou ons vervoeren. De wagen reed langs de Lange Leemstraat om de naaimachines te halen van enkele vrouwen die daar woonden. Droef werd het mij te moede toen we naar St. Erasmusgasthuis reden om acht vrouwen op te laden, waarvan er enkele slechts enige dagen geopereerd waren.

Het ziekenhuispersoneel dat mij maar al te goed kende, was pijnlijk verrast mij gevangen te zien. De camion was overvol : onder de vrouwen was een moedertje van 94 jaar ! Vier Vlaamse Gestapo-mannen bewaakten ons. Hun gezichten zullen wij niet vergeten. Bergen en dalen ontmoeten elkaar niet, misschien zien wij die heren nog wel eens weer die met zoveel ijver en brutaliteit weerloze slachtoffers naar de ellende hielpen voeren...

Dan ging het verder naar Mechelen... De chauffeur van de camion zal door velen dankbaar herinnerd worden : hij wilde zich gelasten met het posten van brieven en kaarten die de weggevoerden in der haast geschreven hadden.

Die kaarten kwamen terecht en de man riskeerde héél veel door deze daad van barmhartigheid.

 

Aankomst

De Dossin-kazerne moet gekend zijn aan vele landgenoten die er hun militaire dienst deden. De koer was ledig. Er waren enkele Joden, gelast met het beheer, omdat zij met christene vrouwen waren gehuwd. Verder een tiental dragers, een dikke SS-Oberleutnant, een onderofficier en enkele wachten.

Wij moesten een voor een uitstappen en in rijen van drie gaan staan. Onze papieren werden nagezien en toen moesten we naar het « Aufnahme »-bureel (ontvangstbureel). Men had het veel raker « afname-bureel » kunnen noemen, want nooit zag ik groter plundering dan daar.

In het bureel werkten een twaalftal Joodse vrouwen en meisjes, behorend tot de eerste weggevoerden. Zij werden gehecht aan het vast personeel omdat zij op de hoogte waren van bureelwerk, steno-dactylographie, vreemde talen.

Ondertussen hebben de dragers de valiezen afgeladen, en onder een afdak geplaatst. Zodra men het bureel binnentrad maakte men kennis met de beruchte SS. Het bureel staat onder directie van zekeren Dr Krolsch, Duits advocaat. Onmiddellijk moet men plaats nemen op een bank en men krijgt een nummer rond de hals.

Iemand roept dat men alles wat men in zijn zakken draagt in zijn hoed moet verzamelen, en niets mag weggestoken worden.

Op de muur lezen we opschriften dat men alles moet afleveren : goud, zilver, diamanten, geld, ledervoorwerpen, pelsen, stylos, eetwaren, enz.

Men moet naar de eerste tafel waar naam, beroep en woonst dienen opgegeven.

Aan tafel nr. 2 wordt men ingeschreven.

Aan tafel  nr. 3  moet men zijn identiteitskaart afleveren.

Aan tafel nr. 4 worden de nummers opgeschreven.

Een onderofficier inspecteert de voorwerpen in de hoeden. De gouden ringen en diamanten worden in een emmer verzameld. De stylos in een mand ; brieventassen en handzakken worden weggebracht. Pelsen, mantels, zilverwerk, alles wordt weggedragen.

Dan begint het lijfonderzoek en wee de man of de vrouw die iets verborgen of heimelijk in jas of mantel hebben ingenaaid.

IK HEB GEZIEN hoe de onderofficier Props met averechtse hand een 70-jarigen grijsaard in het gelaat sloeg, omdat hij een briefje van 1.000 fr. in de voedering van zijn jas had weggeborgen.

IK HEB GEZIEN dat advocaat Krolsch vrouwen hun blousen openrukte omdat zij er enkele briefjes van 1.000 in verborgen hadden. Een dame vertelde ons nadien dat deze held haar een vuistslag onder de kin toebracht omdat zij weigerde de blouse uit te trekken.

IK HEB GEZIEN hoe deze advocaat een man verscheidene vuistslagen in het gelaat toebracht omdat hij tegen zijn vrouw sprak. Zestig andere aanwezigen hebben het met mij gezien, en andere feiten kunnen nog aangehaald worden.

IK HEB GEZIEN — en dit was wel afschuwelijker — hoe alle portretten van vrouwen, kinderen, vaders en moeders vernietigd werden ; alle identiteitspapieren, paspoorten, brieven, attesten, werden afgenomen en verscheurd.

IK HEB GEZIEN hoe een 75-jarige grijsaard (M. Brandeler) een verscheurd portretje van zijn kleinzoon wilde oprapen, en hoe de heroïeke Dr Krolsch zich verlaagde door de ouderling met de steel van zijn hondenzweep op het hoofd te slaan, zodanig dat het bloed uit de wonde gutste en een geneesheer hem moest verzorgen.

IK HEB GEZIEN hoe al de levensmiddelen der weggevoerden werden aangeslagen en men enkel één brood mocht behouden.

 

Een omzendbrief

Alvorens naar de Kazerne Dossin gezonden te worden had ik te Antwerpen een omzendbrief gelezen, die de Duitse heren richtten tot de personen die zich naar de kazerne moesten begeven. Daarin kon men het bevel lezen dat de opgeroepenen voor twee weken eten moesten meebrengen : brood, rijst, havermout, droge groenten, en andere dingen, zelfs twee paar kousen en linnen. (Velen waren niet zo rijk...) Twee leden van een gezin dat ik kende, moesten vertrekken. De moeder had gedaan wat ze kon om haar kinderen te helpen. Ze had elk 12 broden, dus 24 broden meegegeven, omdat ze vreesde dat ze onmiddellijk verder gingen gezonden worden en geen warm  eten zouden  krijgen.

Twee dagen nadien kreeg moeder een kaartje : « Moeder, zend ons onmiddellijk iets van M. »   (naam van de bakker).

 

Nog tafels...

Na de eerste tafels, volgen de andere. Daar moet men papieren ondertekenen. Men heeft geen tijd om ze te lezen, maar men weet reeds dat men hier tekenen moet dat men zonder nationaliteit is.

Hiermee eindigt het onderzoek niet. De lijfsplundering is afgelopen. Men bezit geen duit meer. Doch buiten zijn de valiezen door de dragers bewaakt en hiervan moet de controle beginnen, zooals bij de douanen. Deze controle gebeurt in een ander lokaal en hier zijn enkele vrouwen, eveneens Joodse gevangenen, die tot de uitverkorenen, de favorites, der officieren behoren. Ook hier zijn SS-mannen bij de controle. Vele onmisbare voorwerpen worden u bij dit nazicht ontnomen : die heren kunnen alles gebruiken.    

Als men dan eindelijk... vrijkomt van het onderzoek, wordt u een kamer aangewezen. Ge krijgt uw plaats en uw matras — deze laatste nog maar sinds enkele tijd toen ik arriveerde. Vroeger moest men op stro slapen. Een gelukkige is hij die een deken krijgt, want ze zijn zeldzaam in de kazerne en velen moeten het zonder stellen tot zij toelating krijgen om er aan den Jodenraad hunner residentie te vragen, waaraan zij een formulier mogen zenden met toegelaten voorwerpen. Uw dienaar sliep eveneens acht dagen zonder deken, en de koude was al vrij streng.

De eerste dag was hiermee afgelopen. Hij was bijzonder vruchtbaar voor die heren want de gevangeniswagen, plus een verhuiswagen, kwamen in de namiddag met een nieuwe lading slachtoffers uit een andere stad.

De opgeslotenen

Reeds dezelfde dag maakte ik kennis met geneesheren, ingenieurs en een menigte andere lieden van betekenis, die met mij hetzelfde lot deelden.

De tweede dag begon om 6 u. 's morgens, op een ruw geroepen kreet : « Aufstehen ! » Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen ouderen en jongeren, vrouwen en kinderen, zieken of gezonden. Een bedorven lucht heerst in de kamer.

De dag wordt aldus verdeeld : 6 u. opstaan, 7 u. brood en koffie, 8 u. appèl der mannen op de koer der kazerne. Daar is één waszaal voor de mannen en één voor de vrouwen. Het is dan ook een koers om eerst aanwezig en tijdig klaar te zijn. Wat de latrines betreft : er zijn er tien met evenveel waterplaatsen voor de mannen en een tiental voor de vrouwen. Doch de vrouwen moeten voorbij de waterplaatsen der mannen. Ook zijn de gangen, vooral 's morgens, overbevolkt.

Aan de ingang een Duits opschrift « Abort allein für Juden » (W.C. alléén voor Joden). Om 7 u. moet het brood en de koffie gehaald worden. Dit is de taak van de kamerchef, een gevangene, die de nodige mannen aanduidt. De kamerchef geeft ieder zijn rantsoen brood en koffie.

Hier volgt het dagelijks menu: 225 gr. brood, 3/4 liter zwart water ; 3/4 liter watersoep van kooien ; een halve soeplepel honig, en — als er is — een soeplepel suiker. Met dit menu moet een normaal gezond mens zich rechthouden. Doch een paar maal per week gebeurt het dat men enkel 1 /8e van het brood, of 112 gr. ontvangt. Dan krijgt men 's avonds een beetje watersoep. Het hoeft geen betoog hoe hier honger geleden wordt.

Om 8 u. appèl van alle mannen. Als allen verenigd zijn stelt de Joodse bestuurder van het kamp de groep gevangenen voor aan de officier of onderofficier van de wacht. De mannen van 60 jaar moeten uit de rangen treden en mogen wandelen. De anderen moeten gedurende een uur turnoefeningen doen. Ondertussen roept de kamerchef dat de vrouwen de kamer moeten reinigen. Ik ben iemand die gewoon is aan orde en discipline en zelden verlies ik mijn kalmte. Maar hier was het moeilijk om in vele gevallen de kalmte te bewaren. Van de 24 uren dat een dag duurt, moesten wij er 22 in de kamer doorbrengen, 's Namiddags is er een nieuw appèl om 2 u. 30. Dan moeten mannen en vrouwen gedurende een uur of meer op de koer wandelen. Bij het voorbijgaan van een gegradueerde is men verplicht hoed of pet af te nemen. Indien gij die heren niet onmiddellijk bemerkt hebt, loopt gij gevaar uw hoofddeksel hardhandig van uw hoofd te zien verdwijnen.

Hier onderscheidde zich voornamelijk Dr Krolsch, advocaat, die steeds in burgerkleding rondliep. Tijdens de wandeling wandelde een kleine, oude man van 72 jaar voor mij. De ouderling had de advocaat niet zien komen en niet gegroet. De straf volgde bliksemsnel. De ouderling kreeg enkele slagen vlak in het gelaat. Van verbazing riep de arme kerel : « Wat wilt ge toch ?» Dat kostte hem een nieuw aantal slagen.

Het kamp werd bestuurd door een 35-jarigen kapitein, bijgestaan door een eerste luitenant, een reusachtig lange kerel die steeds met een zweep in de vuist rondkuierde. Verder een adjudant, twee onderofficieren, allen Duitsers en SS-mannen. Dan een Belgisch onderofficier (een Gentenaar, Poppe genaamd) en een twintigtal Vlaamse SS, allen in Duitse uniform.

Deze aanduiding is noodzakelijk, want wij zullen die kerels verder nog ontmoeten.

 
Geneeskundige dienst

Er waren ogenblikken dat de Kazerne Dossin van 1500 tot 2000 personen herbergde, allen vol- of halfbloed Joden. De geneeskundige dienst werd verzekerd door Dr Bach, Duitser van Joodse afkomst, bijgestaan door twee helpers en twee zogezegde verpleegsters. Noch de twee mannen noch de twee vrouwelijke helpsters bezaten een Rood-Kruisdiploma. De twee trouwen zijn twee « uitverkorenen » die eveneens bij de controle dienst doen.

Dr Bach deed wat hij kon, maar kon onmogelijk behoorlijk werk leveren, gezien het grote aantal patiënten. Hier waren immers personen van allen ouderdom aanwezig : van den zuigeling tot den negentigjarigen. Medicamenten ontbraken totaal. De hele apotheek van den dokter bestond uit aspirine, een verzachtend drankje voor de verkoudheden en wat oorlogsiodiumtinctuur.

's Morgens van 9 tot 11 u. zetelde de dokter met zijn twee ongediplomeerde helpers. Sommige dagen was het aantal patiënten van 80 tot 100.

Zij die ernstig ziek waren, vooral de bejaarden, wachtten enkel op den dood... Tijdens mijn verblijf heb ik het overlijden van een tiental opgeslotenen, meestal bejaarden,  meegemaakt.

Niet enkel de medicamenten maar nog meer de versterkende middelen ontbraken als melk, vlees, eieren. Gedurende maanden hebben wij niet één enkele maal een stukje vlees gezien. Daarbij nooit groenten, nooit aardappelen. De soep, gewoonlijk van rode of witte kool, was zeer waterachtig.

Begrafenis

Als iemand sterft wordt het lijk onmiddellijk weggevoerd. De familie kan het lijk niet bekomen om het de laatste zorgen te wijden, 's Anderendaags komt een autolijkwagen en het lijk wordt weggevoerd zonder enige godsdienstige plechtigheid en zonder dat de familieleden het stoffelijk overschot mogen volgen.

*  *  *

De consultkamer van de dokter is een grote woonkamer, die grenst aan een tweede grote kamer waarin een tiental soldatenbedden staan. Het is de infirmerie. De hygiënische toestand van zieken en infirmerie laat onder alle opzichten te wensen. De zieken hebben geen lakens, niet voldoende dekens, en worden verder niet verzorgd want nooit ziet men bij hen de zogenaamde verpleegsters. De dokter komt de zieken 's morgens bezoeken, maar veel kan hij niet doen. Een oude, Weense dentist is zijn enige helper. Deze ouderling, die bij de 70 is, moet voor alles zorgen : de infirmerie rein houden en kolen halen. Want de infirmerie wordt gelukkiglijk verwarmd. In de andere lokalen brandt nergens vuur in de winter. De burelen, de lokalen der « uitverkorenen » en van het personeel zijn verwarmd, 's Avonds trekken de twee helpers van de dokter van zaal tot zaal om te vragen wie er ongesteld is. De zieken krijgen een aspirinetablet of een inspuiting in de arm om te slapen...

Als ziekenzorg is het enkel ellendig te noemen, maar het zijn immers maar Joden.

Andere  hygiënische toestanden

Onder oogpunt van hygiëne is de toestand alom even erg. In elke kamer zijn van 100 tot 120 mensen bijeengebracht. Allen zijn in dichte menigte bijeen gepakt op matrassen. Het stro waarop vroeger geslapen werd heeft gediend om, met aanvulling van vers stro, de matrassen te vullen. Ongedierte is hiervan het gevolg en allen hebben er geweldig van te lijden.

Niemand kan zich behoorlijk wassen. Mensen die op straat werden opgepakt, hebben wekenlang geslapen in de kleren die ze droegen bij hun aanhouding... Ook ik heb vier weken lang hetzelfde linnen moeten dragen alvorens mij enig verschoon kon bezorgd worden.

En de vrouwen worden niet méér bevoordeeld dan de mannen onder dit opzicht. Voor de kleine kinderen krijgen de moeders 's morgens een beetje warm water en 's middags 1 /4 liter melk, volgens de voorraad. Soms ook wat pap. Een bad is een weelde en een wellust in de kazerne. Zij die de kazerne tijdens hun diensttijd betrokken, weten dat er een dozijn stortbaden aanwezig zijn. Op 3 maanden tijd kon ik 2 baden nemen, en onder welke voorwaarden ? In een veel te kleine kabien moest men met twee man gelijk gaan, en kreeg dan hoogstens 10 minuten.

De kwestie van het ongedierte werd als volgt opgelost : de twee helpers van de dokter gaan de kamers rond en verzoeken de dragers van luizen zich te doen kennen. Vele gevangenen laten zich door valse schaamte weerhouden. Zij die de moed hebben te bekennen of bij wie het ongedierte ontdekt wordt, gaan enkele dagen nadien naar de Rigastraat te Antwerpen, waar de nodige baden aanwezig zijn en de kleren kunnen uitgestoomd worden.

In het quarantainebad te Antwerpen

Op een koude dag staan 80 personen, mannen en vrouwen, klaar voor de ontluizing. Ze moeten hun kleren, linnen en dekens meevoeren. Gewoonlijk gaat de reis met een speciale tram die langs de Antwerpse lanen naar de Rigastraat rijdt. Ditmaal zouden we echter per trein vertrekken. Om 5 uur 's avonds staan we klaar. Het wachten duurt lang op de koude plaats. Rond 6 u. komt een autowagen, die ons in twee groepen naar het Mechels station voert, waar we de electrische trein van Brussel zullen afwachten. Twee onderofficieren en enkele soldaten met geladen geweer, begeleiden ons. De eerste groep wachtte de tweede in een kleine wachtzaal. De reizigers 3e klasse worden verzocht elders een wachtplaats te zoeken. Onze groep van 80 man wordt op de trap van het station opgesteld, want niemand mag ons zien. Daarna moeten wij de wagen in die ons naar Antwerpen voert. De vensters zijn dicht en de gordijnen moeten omlaag blijven. Aan de uitgangen van de wagen staan de soldaten, geweer ter hand. Geen ontvluchten, geen verbinding met de andere medereizigers mag mogelijk zijn. De trein bereikt Antwerpen. Niemand onzer mag uitstijgen. Eerst moeten alle reizigers verdwenen zijn. Een dozijn Feldgendarmen verschijnen, plus soldaten, en onder hun geleide moeten wij naar de uitgang. Wij moeten nog een dik kwartier wachten op de trappen die naar de wachtkamer 3e klasse leiden, want een groot gedeelte van de stationshal moet eerst ontruimd worden, de bewoners mogen de armzalige stoet niet zien. Wij gaan buiten langs de grote ingang. Het is zeer donker. Buiten het station wacht een verhuiswagen van de firma Naets. Feldgendarmen omringen hem. Wij moeten er alle 80 in , en staan opeengepakt als haring. Na een half uur worden we geteld. Niemand ontbreekt er en we kunnen onze intrede doen in een der mooiste hygiënische installaties der stad Antwerpen.

We moeten ons ontkleden in een grote zaal. Aan een groten ijzeren kapstok moeten we kleren, linnen en zelfs schoenen hangen, want dit alles moet gereinigd worden in speciale zalen. Met dertig man werd dan een ruime stortbadzaal betreden, voorzien van bokalen met teerzeep. Ieder kreeg een stortbad waaronder we 20 minuten moesten plaats nemen. De vrouwen ondergingen dezelfde behandeling in een ander lokaal. De onderofficieren gingen van de ene zaal naar de andere. Ook de naakte vrouwen gingen zij bekijken. Waarom ? Vreesden zij dat één der naakte gevangenen zou weglopen ?

Na het bad moest er driekwartuurs gewacht worden op de kleren, in een welverwarmde plaats. We hadden zowat de indruk in een nudistenkamp ondergebracht te zijn. En ondanks alle miserie hadden sommigen een gevoel van opluchting, eindelijk van het ongedierte bevrijd te zijn.

Drama in een verhuiswagen

Doch hoe spoedig zou het flauwe gevoel van welbehagen in nieuwe ellende verkeren. Niemand vermoedde dat de terugkeer eer tragisch zou worden. We zouden met een groten verhuiswagen teruggevoerd worden. Toen alleman gekleed en hersteld was moesten we plaats nemen in de verhuiswagen, waarvan de deur werd dichtgeslagen, zodat geen lucht binnenkwam. Wij waren amper een kwartuurs opgesloten of verscheidene personen vielen in bezwijming.

We begonnen te roepen en te kloppen tot de voerman ons eindelijk hoorde en kwam openen. Het was een droevig schouwspel. Mannen en vrouwen moesten uit de wagen gedragen worden en op de grond gelegd. We bevonden ons nog te Antwerpen. Wij waren op de Markgravelei, juist voor het huis van een bekend geneesheer, Dr. Verdonck.

Wat was er gebeurd ? Het was niet enkel het gebrek aan lucht dat de verstikking van enkele personen had veroorzaakt. De oorzaak was erger. Men had ook de wagen ontsmet en wel met Pruisisch zuur. Al onze kleederen werden er van doordrongen. Bij gebrek aan verluchting was het giftige gas in de wagen gebleven. Het was 10 u. 's avonds. Een twintigtal personen waren op straat om hulp te bieden. Wij mochten geen geneesheer ter hulp roepen, al stond de wagen vlak voor zijn huis. Ten slotte mochten wij wat water vragen. De mannen die uit de wagen waren gestapt om de bezwijmden te helpen, hadden moeten beloven geen poging tot ontvluchten te wagen. Het was duister. De Markgravelei is een zeer stille lei, vooral rond dit uur. Ik zag een tram 13 bijna ledig voorbijrijden, en groot was de bekoring. Ik had alle kans om te ontvluchten : zulk een tweede kans werd mij wellicht nooit meer geboden. Maar dan bedacht ik dat de woede en de wraak mijn lotgenoten zouden treffen...

Ten slotte werd iedereen terug opgeladen en na driekwartuurs ging het verder naar Mechelen. De deur bleef open, doch een Duits soldaat, wapen ter hand, hield de wacht. Het was kwart over elf als we in de kazerne kwamen.

Weer werden we geteld. We waren voltallig en wij ontvingen zelfs een kop warme « koffie ». We waren ons ongedierte - maar ook bijna ons leven kwijt.

Godsienstige gevoelens

Alle godsdienstplechtigheden zijn ten strengste verboden. De Joodse kerkgewaden werden aangeslagen. Dit gaf aanleiding tot een zonderling gebruik, vooral bij de Oostelijke Joden. Elke avond verzamelden zij in verschillende kamers en onder leiding van een hunner zegden zij, zooals in een kerk, hun avondgebed en gedachten hun doden. Er zijn veel gelovige Joden onder de geïnterneerden. Ondanks het verbod zien de kamerchefs oogluikend toe, hoewel zij, ingeval het ontdekt wordt, het eerst door de sancties getroffen zullen worden.

Algemeen bekend is het ook, dat een grote solidariteit de Poolse en andere Oostelijke Joden vereenigt. Hierin waren zij bewonderenswaardig.

Tussen hen was een groep artisten die in de kamers kleine vertoningen gaf, zangnummers en komische nummers uitvoerde in het jiddisch, een Oostelijk dialect met Duitse kleur en Hebreeuwse uitdrukkingen. Mannen en vrouwen namen deel aan deze voorstellingen, die hun gedurende enkele ogenblikken hun ellendig lot vergeten deden. Tijdens deze vertoningen zijn de kamers barstensvol. De Oostelijke Joden schikken zich gemakkelijker in de toestand dan deze uit het Westen : bijna hun ganse leven door hebben zij vervolgingen gekend ; de pogroms waren steeds aan de dagorde...

Doch de Joden uit België, Holland, Frankrijk, Engeland, Italië en Scandinavië hebben nooit vervolgingen meegemaakt. Er bestaat geen anti-semitisme in die landen, en zeker geen van de daad. Deze Poolse en andere Joden berusten dan ook meer in hun lót. Zij zijn de « wandelende Joden » die hun land ontvlucht zijn om elders een veilig onderdak te zoeken. Na 1914-1918 trokken zij met duizenden naar de Westelijke landen. Na de machtsgreep van Hitler en bij de aanvang van zijn Jodenvervolging, werd ons land overstroomd door die ongelukkige vluchtelingen.

De kazerne raakte overvol. Alle dagen voerden de gevangeniswagen van St. Gillis en wagens uit Antwerpen en andere steden, nieuwe slachtoffers aan. In alle kamers wordt plaats gezocht om hen onder te brengen. Men spreekt van een nieuw vertrek naar Polen. Het laatste transport ging in September. Men zegde dat dit het laatste was vóór de Winter. Doch de kazerne biedt geen ruimte meer : er zijn méér dan 2100 mensen. Mijn hoop op ontvluchten concentreert alle aandacht op dit transport... Wij woonden juist een nieuwe aankomst en indeling bij. Het was een droevig schouwspel.

Een zeer grote wagen uit Antwerpen bracht, als naar gewoonte, een lading mannen, vrouwen en kinderen. Een arm oudje wordt onmiddellijk naar de infirmerie gevoerd. Er zijn zieke vrouwen bij die men in het St. Erasmusgasthuis van hun ziekbed heeft gehaald, vrouwen sinds acht dagen geopereerd. Het bericht der aankomst is spoedig gekend en ieder wil gaan zien of er geen bekenden bij zijn.

Een zakenvriend was onder hen en hij vertelde mij :

— Ik ben Belg, geboren te Antwerpen, van Belgische ouders. Ik deed mijn dienst in het leger, en ben oudstrijder 1914-1918. Ik hoopte niet naar Mechelen gestuurd te worden gezien de Belgische Joden, dank zij de tussenkomst van de Koning, van deportatie vrijgesteld zijn. Doch zekere dag bevond ik mij op straat. Enkele kerels kwamen op mij af, trokken mijne Davidster af, en verklaarden dat ik mij zonder kenteken op straat bevond. Ze mishandelden mij en voerden me mee.

Een andere verhaalde mij het volgende :

Ik ben in het diamantvak, Belg van geboorte. Ik was soldaat in deze oorlog. Een Gestapo-agent kwam ten mijnent
en zegde :  Gij zijt in 't diamantvak.  Waar zijn de diamanten die gij verborgen hebt ? Geef ze en ik laat u in vrijheid.

Ik antwoordde :

  Ik heb geen diamanten verborgen want ik ben slechts arbeider, geen courtier of patroon.

Hij herhaalt dat ik diamanten heb gestolen, slaat mij in het gelaat, brengt mij bij een politieagent wiens nummer hij noteert en die hij beveelt mij naar de gevangenis te voeren...

Tientallen mannen en vrouwen werden aldus van hun ster beroofd en aangehouden, want de opleiding der Joden werd goed betaald en de aanbrengers kregen een vergoeding, hun penning op het bezit der slachtoffers.

Enkele dagen nadien begonnen de huiszoekingen, gedaan door heerschappen die alle gelegenheid kregen om diefstallen te plegen.

Na zulke huiszoeking kwam een verhuiswagen meubelen en huisgerief opladen. Een der schandelijkste feiten was het volgende: vanaf het begin der Jodenvervolgingen, in 1942, werd besloten dat geen Joden meer in gasthuizen en klinieken mochten verzorgd worden, en ook niet met Ariërs in wachtkamers mochten vertoeven. Daarom mochten de geneesheren de Joden niet meer verzorgen. Een vijftal geneesheren van Joodse afkomst, allen Belgen en militair geneesheer, werden aangeduid voor de Jodenverzorging. Dit aantal is onvoldoende en een vijftal christen geneesheren, gekozen tussen V.N.V.ers worden aangeduid. De bekende Dr Baeten werd aangeduid voor de operaties, een man die helemaal geen V.N.V.er is en die tegen zijn wil verplicht werd de geopereerde personen aan te duiden die moesten vertrekken. Ik sprak vrouwen, sinds acht dagen geopereerd, die de tocht in bomvolle camions hadden moeten meemaken. Die vrouwen hadden enkel lof voor de zusters van St. Erasmus, en deze zusters zullen ons veel kunnen vertellen over de beruchte Gestapo-kerels van Antwerpen, de genaamde Coppée, Martens en anderen die de ziekenzalen binnentrokken en de soms dodelijk zieke patiënten hun aanstaande deportatie aankondigden. Ik zag dit convooi komen, hoewel het ons verboden was ter plaatse te zijn.

Alle auf die Stube, allen in de kamers, klonk het bij die gevallen, en men mocht ook niet het raam naderen.

Op de deur van het bureel kon men lezen : «Arbeitseinsatz ».   (Tewerkstelling).

Alle zenuwpatiënten, idioten, nevropathen en gekken van de instellingen van Brussel, Mortsel, Brecht, Stuivenberg en Doornik werden eveneens naar Mechelen gebracht, daags voor het vertrek van de deportatietrein. Uit alle instellingen van teringlijders werden de Joodse patiënten gehaald en allen werden naar Polen gedeporteerd.

Arbeidseinsatz : — zieke Joden werden uit de gasthuizen gehaald en naar Polen gezonden.

Arbeitseinsatz : — en zwangere vrouwen worden met hun kinderen naar Polen gezonden.

Arbeidseinsatz : — en de Opperrabijn van Antwerpen en zijn familie worden ingerekend. De man is 84 jaar. Hij draagt de lange baard die voor de gelovige Jood geheiligd is. Elke Jood wordt geschoren die binnenkomt. De Opperrabbijn protesteert. Volgens ooggetuigen wordt hij geslagen en zijn bril wordt gebroken.

Ik sprak hem 's anderendaags. Zijn zoon moest hem leiden, want hij zag onvoldoende, en het was niet mogelijk een andere bril aan te schaffen.

In vele zalen heersen waterpokken onder de kinderen. Ze worden in een andere zaal gevoerd. In kamer 4 is er rode koorts. De kamer wordt afgezonderd, wat niet belet dat de zieken contact met andere personen krijgen aan wastafel, W.C. en waterplaatsen.

Een nacht, rond drie uur, werpt in kamer 3 een vrouw zich door het raam. Zij wordt met gebroken ledematen weggebracht. Ik zag ongelukkigen in diepste wanhoop zich werpen op hun matras, huilend en kermend en alle eten weigerend.

Ik zag mensen op zoek gaan naar aardappelschillen en terugkomen met kolenafval om dit alles op te eten op hun kamer.

Ik zag zwangere vrouwen, bij bitterste koude, meer dan een uur wachten op de koer op een beetje melk voor hun kinderen, hoewel er alle gelegenheid bestond, hen in een verwarmd lokaal te laten wachten.

Het volgende verhaal is karakteristiek voor de Heren der Kultur.

Elke dag bezoekt de Duitse kolonel-geneesheer de ernstige zieken. Hij is menselijk en kent enkel zijn plicht van geneesheer. De zieken die moeten geopereerd worden, worden in ambulanciewagen naar het gasthuis van Mechelen gebracht. Een Joods geneesheer uit Nederlands-Indië, gekend als bekwaam specialist voor neus, keel en oren, was sinds een jaar terug naar Holland gekeerd, toen de oorlog uitbrak, met al zijn gevolgen voor de Joden.

Daar hij geen kinderen had, werd hij verplicht de ster te dragen. Hij werd slachtoffer van kerels die... Zwitserse reizen organiseerden. Van de Gestapo werd hij naar St. Gillis, vervolgens naar Mechelen gebracht, en beroofd van geld en waarden. Zijn gezondheid was dusdanig geschokt dat hij longontsteking opliep en bloed opgaf. Het geval was zeer ernstig. De Duitse geneesheer beval zijn overbrenging naar het gasthuis. Voor zijn vertrek kon ik de man spreken. Hij was 51 jaar, en hij was uitgeput door verhongering. Gelukkig voor hem trok een Rotterdamsch confrater, eveneens slachtoffer der Zwitserse reis, zich zijn lot aan en kon links en rechts wat afbedelen. De man sprak me van zijn vrouw — een volbloed Hollandse — die in de colonie dertig jaar lang lief en leed met hem had gedeeld. Hij hoopte in het gasthuis gelegenheid te vinden zijn vrouw te doen inlichten over zijn toestand, want hij wist dat het erg met hem gesteld was. Hij vreesde zijn vrouw nooit meer weer te zien. Dertig jaar in de hitte der colonies : nu deportatie naar de harde winters van Polen. Mijn woorden van aanmoediging waren de eerste vriendelijke woorden die hij sinds twee maanden te Mechelen had gehoord. Hij werd weggebracht en een week later werd hij, op brancard, teruggebracht. Een Joodse zieke had de vlucht genomen door het raam. Zoals altijd nam de commandant der Kazerne Dossin wraak op alle onschuldigen en moesten alle zieken, zonder uitzondering terugkomen.

De zieke dokter kon niet meer naar de infirmerie : geen plaats meer. Hij werd in een zaal met niet minder dan 100 anderen geplaatst. In het gasthuis had men hem zeer goed verzorgd. De hoofdgeneesheer had hem onmiddellijk een afzonderlijke kamer bezorgd. Alle zusters hadden hem goed verpleegd. Verscheidene brieven had hij naar zijn vrouw kunnen zenden.

Acht dagen later werd deze levende-dode op een brancard in de deportatietrein naar Polen 'geplaatst.

Arbeitseinsatz  (Tewerkstelling)

De Joden werden zogezegd opgeëist om tewerk te worden gesteld...

Wanneer men binnenkomt leest men op den muur van het bureau : Arbeitseinsatz.

Dat betekent dat men de gevangenen zal tewerkstellen, ja, ze grootmoedig de gelegenheid zal geven hun kost te winnen.

Men vraagt de gevangenen dan ook of zij thuis over een naaimachine, schoenmakersmachine of enig ander ambachtstuig beschikken.

Zij die zich aanmelden worden per camion terug naar huis gebracht en de machine wordt opgeladen. Van deze gelegenheid maken de begeleiders gebruik om de goede meubelstukken, kolenprovisie en andere nuttige dingen, die de opgeëiste toch niet meer kunnen gebruiken, eveneens te laten opladen.

Zo worden drie vliegen in één klap gevangen : de machine, de meubelen en het overige. Want de heren hebben ook een groot zwak voor alle aanwezige voedingsprovisie. Het gehele huis wordt leeggeplunderd onder voorwendsel van het afhalen der bedrijfsmachine.

Er wordt evenwel een inspanning gedaan om werk te verschaffen.

In de kazerne werden enige werkplaatsen ingericht voor kleermakers, hemdenmaaksters, carton- en papierbewerkers, schoenmakers.

Die moeite getroosten zich de nazi-heren — vooral voor het belang van hun eigen zak.

Een gekend Hollands schoenfabrikant uit Amersfoort — ook slachtoffer der Zwitserse reis — zou zelfs pantoffels fabriceren.

Deze werkverschaffing was niets anders dan dumping en uitbuiting.

Een Duitse Jood, zekere Rottersmann, werd vrijgelaten. Hij had connexies bij de Duitsers en zou zorgen voor de werkverschaffing, voor de bestellingen.

Deze collaborateur had blijkbaar verstand van zaken. Met een luxe-auto kwam hij de kazerne binnen. De officieren reikten hem de hand. Hij bracht werk aan en verkocht de productie.

Een dertigtal kleermakers moesten militaire uniformen maken en ledervesten voor het Oostfront. Zij werden het best betaald.

Ze kregen om 4 uur een extra bord soep en verdienden 100 tot 125 frank per week.

Daar het geldbezit verboden was kregen zij bons om wat te kopen in de cantine. In de cantine kon men 1 kgr. wortelen kopen, een peperkoek, gestolen uit de pakketten. Suikerbollen, gestolen uit de pakketten, en nog enkele andere dingen, van dezelfde herkomst.

De hemdenmaaksters kregen slechts 15 fr. per week, en ook een extra bordje soep. De eerste bestellingen kwamen van de majoor van Breendonk, de Hauptmann en andere officieren. Vier der hemdenmaaksters verbleven in mijn kamer.

De schoenmakerij telde zes werkkrachten. Er was geen leder om schoenen te herstellen.

Die mannen herstelden onze schoenen met al wat we konden bemachtigen of wat ze onder handen kregen. Betalen konden wij hen niet, maar ze kregen een boterham of iets anders dat de klanten konden missen.

De carton- en papierwerkplaats, waar vooral briefomslagen gemaakt werden, stond onder leiding van een Duitse Jood, een vakman. Hier waren bijna 100 man tewerkgesteld en betaald met bons. Hun weekloon bedroeg 10 tot 15 fr., plus een kom soep in de namiddag.

De Amerfoortse schoenfabrikant, belast met het maken der pantoffels, kreeg hiervoor als grondstof de bidkleren die de Israëlieten op de heiligdagen gebruiken, en die hun afgenomen waren.

Al deze mensen werkten voor M. Rottersmann en zijn kliek.

Welke winsten hier op de ellende der gevangenen verwezenlijkt werden zijn niet bij benadering te schatten, en wie ze opstreek, valt niet moeilijk te gissen.

En zo werd hier de miserie der vervolgden en beroofden, een eerste maal geëxploiteerd...

Kerstmis

We zijn 24 December. Kerstavond I Het heeft gesneeuwd : het zal een Witte Kerstmis zijn. Ik denk aan huis, aan de vrienden. Want ofschoon de godsdienstige betekenis ons onverschillig liet, ondergingen wij toch de feestelijke atmosfeer en deden we mee aan de geschenken en kerstgenoegens.

Een man, die een mandoline bezit, speelt : Stille Nacht.

De melodie zweeft ontroerend door de avond en over de hoofden der honderdtien aanwezigen der kamer. Velen beginnen zacht te wenen.

Straks zullen wij de Kerstklokken horen : Vrede op aarde aan allen die van goede wil zijn. Het is niet te Mechelen alleen dat ze zullen klinken.

Over heel de wijde wereld zullen zij klinken, over de grootste wereldsteden tot in het verst gelegen dorpje.

Vrede op aarde !

En de aarde staat te vuur en te zwaard ; duizenden jonge levens worden weggemaaid op de slagvelden. En amper zal de laatste klokkenklank over de landen zijn weggestorven, of de vredesboodschap zal bittere spotternij worden.

Weer zullen duizenden jonge levens weggemaaid worden ; duizenden gewonden zullen weer op hulp wachten. En de schare zwaar verminkten en gewonden in de ziekenhuizen zal aangroeien, steeds aangroeien.

Te land, op zee, in de lucht zullen de jonge levens verder reddeloos vernietigd worden.

Er heerst een stillere, een meer ingetogen atmosfeer in de kamers. Wij, die gevangen zitten, beroofd en berooid, voelen maar al te goed hoe de kerstboodschap tot leugen gemaakt wordt in dit ogenblik.

Hoevele gevangenen en vervolgden staren als wij zonder hoop op enig licht, naar de sterren van deze Kerstmis ?

Hoevele moeders — bij vriend als vijand — moeten thans niet treuren om een gesneuvelden man, een gesneuvelden zoon ? Hoevelen moeten niet vrezen hem morgen te verliezen, of hem terug te krijgen, na jaren scheiding, als een wrak, verminkt voor het leven ?

Vrede en goeden wil... En morgen zullen de Hitler-beulen nieuwe slachtoffers in ons midden sleuren, en verkondigen dat zij de Vrede in een nieuwe orde brengen...

Kerstmis 1942... De mensheid zal nog nooit zoveel bloed en tranen gestort hebben, zoveel nutteloos en hemeltergende vervolging gekend hebben, als in deze Kerstdagen toen men schreef 1942.

Het kliekje officieren en onder-officieren der kazerne wilde Kerstmis eens duchtig vieren. Sedert een week wachtten vier mooie ganzen nabij de keuken op de dag dat zij op de Kersttafel moesten verschijnen in geuren en kleuren. Zij zaten in een vierkanten bak en werden goed verzorgd. Ook acht konijnen zouden beter gevoed worden dan wij. Bij onze wandelingen konden we die toekomstige braadstukken bewonderen en wij hadden de toelating het water in onze mond te voelen komen. Doch, eens Kertsmis nabij, gebeurde er iets vreselijks : de koks wisten niet hoe zij een gans moesten bereiden. Ook de oude Joodse keukenmeid, die het maal der officieren moest klaarmaken, was niet op de hoogte.

De gevangenen werden ondervraagd : er was geen kok tussen hen aanwezig, tenminste er was er geen enkel die zich als dusdanig wilde aanmelden, 's Morgens werden de ganzen weggevoerd. Hebben de officieren ze nog tijdig klaargekregen ? Ik weet het niet...

Het was onze enige Kerstvreugde, en ook deze moest een stille vreugde zijn.

Voetonderzoek

Een  der  inspecties   — de meest  verafschuwde  door de gevangenen en de meest geliefkoosde onzer bewakers  — was het onderzoek der voeten. Lichaam noch ledematen worden onderzocht : het zijn enkel de voetzolen.

Deze controle ware misschien niet zo erg, als die heren haar meestal niet 's nacht deden, nadat ze goed gedronken hadden in hun casino.

Wij konden ons geregeld op een of twee zulke voetcontroles per week verwachten. De kamerchef stond in voor de lichame-. lijke reinheid zijner mannen. Op drie maanden tijd kreeg ik enkel tweemaal gedurende 10 minuten gelegenheid een stortbad te nemen. Hierbij waren uit- en aankleden inbegrepen. Sommige ouderlingen kregen nooit gelegenheid. Wij moesten ons met koud water wassen, in een onverwarmd lokaal, meestal zonder zeep. Tamelijk jonge mannen, die eenmaal ook aan sport deden, speelden het klaar. Voor honderden vrouwen en kinderen was het een een marteling. Er waren personen in zulke toestand van vervuiling dat men hun liefst mijdde wegens de uitwaseming.

Doch de voetzolen moesten rein zijn, vermoedelijk om de stinkende matrassen niet te bevuilen waarop wij moesten slapen.

De heren besloten voetonderzoek te doen op Kerstdag, in de nacht van 25 op 26 December. Rond 2 u. brengt men licht en de kamerchef wordt geroepen. Deze moet onmiddellijk rechtspringen en zijn schoenen aantrekken. Tijd tot behoorlijk aankleden krijgt hij niet. In pyjama moet hij zich in positie zetten en zeggen :

  Heer luitenant, de kamerchef van zaal nr... is present !

De kamer is door zoveel personen bezet.

De luitenant die steeds zijn zweep bijheeft, en de onderofficier, beginnen te roepen :

Voeten bloot !

Ze kloppen met de zweep op de bedden en mannen, vrouwen en kinderen moeten de voeten tonen. En wee de ongelukkige wiens voetzolen niet rein genoeg worden geoordeeld ! Blootvoets moet hij naar de wasgelegenheid, dwars over de grote koer. Deze nacht was onze herculische luitenant dronken. Hij zwijmelde, zoals allen duidelijk konden opmerken. Een der vrouwen op onze zaal moest blootvoets naar beneden met 22 van andere zalen en op de koer gedurende twintig minuten in de sneeuw lopen, en dit om twee uur 's nachts en in nachtgewaad.

Hiermee waren onze Kerstavond en Kerstdag verlopen.

Nieuwjaar 1943

Op 1 Januari 1943 heerst er iets als een opgemonterde stemming, een gevoel van herleving. De 1800 gevangenen die hun vervoer naar Polen afwachten, willen daar op deze dag niet aan denken. Bij het ontwaken heeft men in alle hoeken tot elkaar gefluisterd « Een gelukkig Nieuwjaar, en spoedig vrede, dat we naar huis kunnen keren ! »

Nochtans zou deze 1 Januari geen feestdag voor de gevangenen van de Kazerne Dossin worden, maar een dag van ellende en zulke terreur dat wij hem nooit zullen vergeten. Het begon rond 11 uur 's morgens. Appèl wordt gehouden en alle mannen moeten naar beneden komen. Het was 't gebruik dat de ouderlingen van meer dan 70 jaar, de invaliden en zieken ïn hun kamer bleven bij het appèl, wat zij dan ook die dag deden. Aan de gelaatsuitdrukking van de twee Joodse kampbestuurders zagen we wel dat er iets gaande was. Ze verwittigden er ons van dat er storm in de lucht hing. We zagen geen enkel Duits officier of onderofficier, doch weldra verscheen de Belgische verrader Poppe, onderofficier, half gekleed, nog half dronken, met pantoffels aan de naakte voeten. Hij begon te roepen en te tempeesten.

Officieren en onderofficieren die duchtig ouwe jaarsavond hadden gevierd lagen nog te bed en Poppe had de corvées te verrichten. Wij werden gestraft en waarom begrepen wij slechts later.

We moesten looppas doen. De mannen van 60 jaar en méér, mochten ditmaal niet wandelen. Ook zij moesten lopen. Met stokken gewapend trok Poppe door de kamers en joeg de ouderlingen voor zich uit, die boven gebleven waren en zich afvroegen wat er gebeurde. Doch de gevangenen stond nog erger te wachten.

Het werd 7 u. 's avonds. Het donker water dat koffie heet, was uitgedeeld, toen er plots appèl werd gegeven voor alle mannen, zonder onderscheid.

Buiten regent het bij plassen. Men vertelt dat er iemand ontvlucht is, dat de pakketten, opgezonden aan de gevangenen, gestolen zijn. Men roept de nummers en er ontbreekt inderdaad een man in kamer 7. Hij heeft zijn deken — dat hem toebehoorde — in reepels gescheurd, en vond hét middel zo van de tweede verdieping naar buiten te dalen. De Feldwebel raast een verhaal over gestolen pakketten en spreekt van een streng voorbeeld :

— De schuldige zal sterven op de plaats waar ik sta.

Onmiddellijk verschijnt de generale staf der kazerne op de koer : de commandant, de Oberleutnant, de onderofficieren, de majoor-commandant van het concentratiekamp van Breendonk, die tevens majoor is van de Kazerne Dossin. Wij moeten onbeweeglijk, blootshoofs blijven staan in den plassende regen.

Wij staan er meer dan een uur als de baldadigheden beginnen. Enkele SS-mannen plaatsen zich aan het uiteinde onzer rij, de luitenant, een soort hercuul, staat te midden van ons. De SS-mannen rechts beginnen ons naar den linkerkant te duwen, die van links duwen ons naar rechts, met het gevolg dat heel de groep naar de luitenant wordt toegedreven. Deze begint dan ongenadig met zijn zweep te slaan. Er wordt geduwd en wij worden van de ene zijde van de koer naar de andere gedreven, terwijl de luitenant voortging met te slaan op hoofden en lichamen. Enkelen werden onder de voet gelopen en bleven ter aarde liggen. Het toneel duurde een kwartuurs en toen kwam de kroon op het werk.

De 800 mannen moesten zich tegen de muur der kazerne plaatsen. De wacht, een vijftiental SS-mannen, werd onder de wapens geroepen. Geweren en mitrailleusen werden geladen. Twee en half uur, van 7 tot 9 u. 30, moesten wij blijven recht staan in de regen die steeds voort bleef duren, en onder de bedreiging van geweren en mitrailleusen. Een ouderling van 84 jaar, een Duitse Jood Weinberg, wonende Lange Leemstraat, Antwerpen, door de Oberleutnant in 't midden van de koer neergeslagen, begon te roepen. Een buurman gaf me de verklaring :

— De man zei in 't Hebreeuws het gebed der stervenden !

Het was aangrijpend deze ouderling met luide stem den God van Israël te horen smeken hem bij te staan in zijn lijden.

Hier vond de commandant dan de gelegenheid de enige heldendaad te verrichten, die hij vermoedelijk ooit beging —want hij droeg geen enkele decoratie : Hij liet enkele emmers koud water halen en deze over den ongelukkige grijsaard uitgieten. Ik heb toen op de tanden moeten bijten, me geweld moeten aandoen om me niet op deze beestmens te werpen die onschuldigen martelde. Maar wat vermag één man, en wat vermogen zelfs een hoop jonge en oude, ongewapende mannen tegenover  deze goedgewapende bende SS-beuIen ?

Geen lafheid

De gedachten die in mij omgingen, beroerden ook vele anderen, en de historie heeft meermaals bewezen dat de Joden geen lafaarden zijn, en dat zij durven strijden met gelijke wapens.

Er waren Joden bij ons die de 2/3 van Warschau verdedigd hadden en de strijd verscheidene weken volhielden, bewust van het onvermijdelijke lot dat hun te wachten stond.

Er zijn Joden die als helden gestreden hebben in het Hollandse leger. Was het niet de Joodse sergeant Mindens die op de Greppeberg, bij Arnhem, in zijn abri, na de dood van al zijn manschappen, gans alleen nog zes uur stand hield, tot de laatste kogel, en gewond door drie kogels, door een patrouille tenslotte uit zijn kritischen toestand gered werd ?

En wat te zeggen van de 3500 Joodse soldaten in het Belgisch leger ? En dan de 100.000 Joden die strijden in de Engelse, Amerikaanse, Franse, Australische, Poolse, Tsjechische, Hollandse, Belgische en Noorse legers voor de bevrijding van hun respectievelijk vaderland ?

Honderden vrouwen en kinderen huilden in de kamers. Voor de ontvluchting van één enkele werden wij allen gestraft. De commandant verklaarde de uitreiking van de levensmiddelen­pakketten voor twee weken te schorsen. Na deze verklaring mochten wij terug naar de kamers, doorweekt tot op het lichaam na 2 u. 1/2 in den regen te hebben gestaan. Velen moesten verzorgd worden wegens kneuzingen aan handen en voeten. De oude Weinberg werd naar de infirmerie gebracht. Hij moest dezelfde maand met 1500 anderen naar Polen gevoerd worden.

Het eerste bedrijf van het Nieuwjaarsdrama was geëindigd. Het tweede zou 's anderendaags plaats vinden.

We zijn 2 Januari, 's morgens. De daders van de pakketdiefstallen zijn gekend. Het zijn twee dragers. Daar ze met christenen getrouwd zijn, genieten zij een bevoorrecht regiem. Zij krijgen een goed postje, krijgen bijgevoegde rantsoenen, bezoeken en drinkgelden. Het is dan ook diep schandelijk dat zij bovendien de pakketten van hun arme geloofsgsnoten gestolen hebben.

Vijf andere personen zijn van verheling beticht. Vier verhelers moesten het gestolene aan woekerprijs voortverkopen. De vijfde was een onschuldige, een man van 63 jaar, die een brood van de helers had gekocht tegen 300 fr., geld dat hij — dubbele misdaad ! — verstopt had.

Om 11 uur 's morgens moest de koer worden ontruimd, Niemand mocht buiten, niemand mocht zich aan de vensters vertonen. Zeven mannen wachten bij de keukens, op een stenen bank, die dient om het afval te verzamelen. De officieren en de SS-mannen staan voor hen. Van in onze kamer kunnen we zien wat er gebeurt, als we op onze valiezen klimmen.

De zeven mannen moeten één na één van de bank komen en de luitenant slaat hen met zijn rijzweep ; de commandant geeft hen zweepslagen in het gelaat, en dit gedurende een vol half uur.

Hierna worden de zeven plichtigen op water en brood, zonder matras en dekens, in het cachot geworpen. Maar dat betekent nog niet het einde der kastijding. Op de middag mag nog altijd niemand in de koer. De schuldigen worden uit het cachot gehaald en moeten oefenen op de bevroren koer. Ze moeten zich op de ellebogen voortslepen, opstaan, liggen, en dat alles vergezeld van stampen met de botten der onderofficieren Props en Poppe. Deze marteling duurt drie kwartuurs.

's Avonds wordt de bestraffing herhaald. Om 7 u. wordt alleman terug bijeengeroepen, vrouwen inbegrepen.

De twee hoofdschuldigen zien er verschrikkelijk uit. De oudste is onherkenbaar. Het linkeroog is geweldig gezwollen, zijn gelaat doorstriemd. Zij moeten met luide stem verkondigen dat zij gestolen hebben. Meer dan een uur lang moeten zij voor de kring van mannen en vrouwen lopen. De majoor van Breendonk heeft zijn gedreseerde hond meegebracht : deze springt op de twee mannen en rukt hen de kleederen van het lijf. De broeken zijn aan flarden. Op hun rug wordt een stuk zeil aangebracht waarop hun misdrijven staan vermeld. De oude man die het brood aan woekerprijs kocht, draagt als opschrift : « Ik heb 600 fr. bewaard en het Reich bestolen ».

De vrouwen worden terug naar de kamers gestuurd. De mannen moeten zich uitspreken over de straf der schuldigen.

De twee dieven worden naar het concentratiekamp van Breendonk gezonden, de vijf anderen komen er af met vijf dagen cachot.

Tweemaal daags moeten zij de koer op en op de buik door het bevroren slijk kruipen.

De bataljonsdokter moet één hunner naar het gasthuis zenden : voeten en benen waren totaal bevroren, rood als vuur, zooals de geneesheren van het Mechels gasthuis konden vaststellen.

De 1800 onschuldige gevangenen werden veroordeeld tot confiscatie van alle hun toegezonden pakketten, gedurende twee weken. En dit met Nieuwjaar ; het ogenblik waarop vele menschen zich een bijzondere opoffering hadden getroost om hun gevangen familieleden iets extra te zenden. Het Rode Kruis van België had pakken gezonden naar de Belgische gevangenen ;  de Jodenraad deed  hetzelfde naar hen die geen familie meer in het land bezaten. In plaats van naar de postmeester der kazerne te gaan, gingen alle pakken naar de controle en werden geopend onder toezicht van de gegradueerden. Ze haalden een rijke buit op : honderden broden, sommige goed met boter besmeerd ; 100 kgr. aardappelen, 100 kgr. wortelen, honderden potjes confituur, 100 kgr, appelen en peren, zoetigheden, honderden gebakjes, gekookte bonen, in dozen verpakt. Alles werd naar het broodmagazijn gevoerd. De dragers en het vast personeel aten naar hartelust. De gegradueerden aten onafgebroken op de koer, wat zij de hongerige hadden ontvreemd.

We moeten echter uitzondering maken voor Feldwebel Bode en de onderofficier der keuken Starcke. Het waren brave kerels die nooit iemand aanraakten en ook geen deel namen aan de plundering.

's Anderendaags 's morgens : broodbedeling. Op de grond van het magazijn, op papier, was al het beschikbare brood op een hoop gelegd. De twee aangestelden klauwen er in en leggen in een mand het totale rantsoen, berekend tegen 225 gr. per man. De kamerchef moet zelf de verdeeling maar klaarspelen. Bij gebrek aan tafels, worden papieren verzameld. Men legt ze op banken en begint de verdeeling. In enkele kamers komt het tot relletjes door de moeilijkheid een gelijke verdeling te doen. Gelukkiglijk valt de soep 's middags iets dikker uit dan gewoonlijk, dank zij de verbeurde eetwaren : de directie had trouwens de gewone rode en witte kooien en brood ditmaal kunnen uitsparen.

Men liet in de kamers formulieren rondgaan om de Jodenraad de toezending te verzoeken van pakketten, die aangeslagen werden naar gelang hun aankomst. Dat was een nieuwe verfijnde beproeving. De pakketten van het Rode Kruis gaven aanleiding tot hetzelfde schandaal. Deze pakketten bevatten, buiten de gewone zoetigheden (2 pakjes suiker van 240 gr., 1 pak beschuiten, 1 pakje kunsthoning, een koek, een pakje "chiques") een rode kaart, dienende als ontvangstbewijs. De pakken werden aangeslagen, doch de bestemmelingen werden verplicht de kaart te tekenen en hun naam te schrijven op de lijst der beneficianten.

Mijn besluit stond vast tegenover dit alles : ik moest vandaag of morgen vertrekken, zoniet zou ik me niet langer kunnen weerhouden een dwaasheid te doen of te zeggen tegenover onze beulen. Ik besloot te vluchten.

Ik vlucht

Eindelijk breekt de lang verbeide dag aan, waar al mijn hoop op gevestigd is : de dag der deportatie. Want ook ik was aangewezen. Reeds een achttal dagen wordt er over gesproken.

Uit betrouwbare bron weet ik dat het vertrek zal plaats vinden op Vrijdag 15 Januari. Op Maandag worden aan alle gevangenen, in aanmerking komend voor deportatie naar Polen, formulieren uitgereikt. Deze formulieren zijn voor familieleden of bekenden bestemd, die dan levensmiddelen, klederen of andere onontbeerlijke zaken voor de verren tocht als afscheid kunnen zenden. Er heerst een nerveuse spanning in het kamp. De Joden van Belgische nationalitet moeten zich aanmelden op het bureau. Zij krijgen andere nummers met een letter B. en zullen niet weggevoerd worden. Dit betekent voor hen een grote vreugde in al hun ellende. Enkele favoris of uitverkorenen onder de vrouwen en mannen mogen ook blijven.

Alle dagen worden steeds nieuwe slachtoffers binnengebracht. Volle camions komen uit Luik en Charleroi. Poolse mijnwerkers en anderen uit Oostelijke landen, van Joodse afkomst. Onder hen zijn er die reeds een mensenleven in België verbleven. De kazerne is gevuld met gevangenen tot de uiterste hoeken.

Daags vóór het vertrek moeten de tot deportatie aangewezenen zich per kamergroep op het bureau melden, hun nummers inleveren en omruilen tegen een nieuw deportatienummer. Tegen de avond komen een veertigtal Schupo's (in normalen tijd Duitse politieagenten) met enkele officieren en Feldwebels de kazerne ingemarcheerd. Ze zijn flink gewapend met mitrailletten. Zij moeten de deportatietrein begeleiden. Ieder weet dat hun verschijning het sein tot het vertrek is voor de volgenden dag.

De aangeduide gevangenen zijn in droeve, neerslachtige stemming, en verzamelen het schamel bezit dat ze mochten behouden. Het is hun laatste nacht in de Kazerne Dossin. Met allen honger, mishandelingen en plagerijen voelen zij zich nog altijd in een vertrouwd land, leeft de hoop op bevrijding nog in hen.

Morgen is het het vertrek naar het onbekende, het barre Oosten, en wie weet wat hun te wachten staat. Ze weten maar al te goed dat sinds de aanvang der Jodendeportaties nooit een kaart of brief van een weggevoerde is toegekomen.

De bangste onzekerheid drukt hen. Ik had de gewoonte mijn medegevangenen elke avond voor het slapen gaan, toe te spreken. Ik was hun kamerchef. Deze avond kon ik me niet weerhouden een gloedvolle rede te houden tégen de nazi-bende.

Ik trachtte hen vertrouwen in te spreken, hun een hart onder den riem te steken. Het kon me niet schelen dat ik hierdoor gevaar liep. Ik wist dat de volgende dag voor mij de dood of de bevrijding zou betekenen. Innerlijk had ik de vaste overtuiging dat het de bevrijding moest zijn. Slapen werd die nacht niet veel gedaan. Zij die bleven en zij die vertrokken hadden elkaar nog zoveel te zeggen.

De volgenden morgen kwam het bevel zich klaar te maken, tegen twaalf uur. Als kamerchef betekende dat voor mij nog enorm veel werk. Allereerst moest ik inzameling houden van alle dekens, wasschalen, eetschalen, lepels, enz. die de gevangenen ontvangen hadden bij hun intrede.

Het was een harde karwei, want vele moeders met kinderen smeekten om de éne deken die zij ontvangen hadden, te mogen behouden : zij bezaten geen andere. Zo was het met velen gesteld. Men bedenke hier even : in het hart van de Winter, zonder deken naar Polen, waar de Winter zoveel ongenadiger heerst. Hierbij een reis van vier dagen en nachten in een trein, vier dagen en nachten die bij de minsten tegenslag er vijf, zes en meer kunnen worden. Het was bekend geworden dat zulks reeds gebeurd was. Volgens de eigen woorden van de Feldwebel was Mechelen nog een paradijs tegen wat de gedeporteerden ginder te wachten stond...

Deze 15 Januari 1943 zag ik mannen vertrekken in zomercostuum, zonder overjas ; vrouwen in zomerkleedjes zonder warme mantels. Mannen en vrouwen met stukgesleten schoenen aan de voeten ; schier zonder ondergoed aan het lijf.

Als proviand moest ik ieder meegeven : een brood van 900 gram , 150 gram kunsthoning, 25 gram boter, 50 gram worst. Dàt was de voeding voor een treinreis die vier dagen en vier nachten zou duren in volle winterkoude.

Rond halftwaalf kwamen de SS-mannen de kamer ingestormd.

— Naar beneden ! riepen ze bars. Ging het niet snel genoeg, dan werd er geduwd en gestompt. Op de trap had de Belgische SS-onderofficier Poppe zich opgesteld. Zijn schurkenziel moest zich hier voor het laatst in haar volle laf- en laagheid kunnen tonen tegenover deze ongelukkige. Een vrouw, behorend tot mijn kamergroep, was met haar twee zoontjes beladen met enige pakken. Ze kon niet snel genoeg naar beneden want langs twee zijden stroomden de mensen naar beneden. Poppe schopte de pakken over de trapleuning zodat ze uiteengescheurd links en rechts terechtkwamen. Ik kon me niet weerhouden te roepen : — Dat is laf. Het antwoord was een geweldige schop in mijn rug. Ik moest me geweld aandoen om de ploert niet aan te vliegen, want deze dag betekende te veel voor mij... Doch ik deed de eed dat ik Poppe deze schop betaald zou zetten. Want vinden wil ik hem, evenals de andere oorlogssadisten, die zich vergrepen hebben aan weerloze, onschuldige mensen.

Op de koer was het reeds een  droef gewemel van honderden anderen uit de andere kamers. Niet  minder dan tweeduizend personen moesten zich opstellen. De lange duivelsche Oberleutnant met de kliek officieren en onderofficieren stonden reeds  opgesteld met hun zwepen en deelden reeds klappen uit. De opstelling der kudde ging niet snel genoeg naar hun zin.

Toen begon het hartbrekend afscheid van andere familieleden en vrienden. Vaders en moeders moesten vertrekken, doch de grote kinderen bleven b.v. in vele gevallen, daar zij de Belgische nationaliteit bezaten.

Het waren bittere tranen, zuchten en kreunen langs alle kanten, want voor velen, — ze voelden het zo goed — zou het een afscheid zijn voor eeuwig. Een weerzien durfden ze niet meer hopen...

Als kamerchef had  ik nochtans nog een chef boven mij : een Belgisch, Antwerps ingenieur van Joodse afkomst. Zijn familie was reeds meer dan een eeuw in 't land gevestigd. Hijzelf was met een Belgische vrouw getrouwd en had kinderen. Niettemin was hij toch naar Mechelen gezonden. Hij verbleef daar al vijf maanden en door zijn huwelijk met een Arische vrouw mocht hij  op Zondag bezoek ontvangen, wat anderen verboden is. Een innige vriendschap was tussen ons ontstaan. Hij was het die mij een electrische zaklantaarn en wat geld bezorgde.

Hij was op de hoogte mijner ontvluchtingsplannen. Ik zou vluchten tijdens de reis. Ons afscheid was hartelijk — en niet zonder tranen.

Maandagmorgen, zei ik betrouwvol, verneemt gij dat ik goed en wel in 't Walenland zit. Ge weet dat ik nooit mijn woord breek...

Dezelfde morgen waren er camions met pakketten aangekomen. Ieder vertrekkende had van de Jodenraad een pak gekregen en ook het Belgisch Rode Kruis had vele pakken gezonden. Vier bergen pakketten lagen in de kazerne klaar om uitgereikt te worden. Van uitreiken was echter geen sprake : de uitgehongerde gevangenen moesten met het brood van 900 gr. voor vier dagen en nachten den trein op. De hun bestemde pakketten werden door de commandant ingehouden. Op een diefstal min of meer komt het bij deze cultuurrovers niet op aan...

Intussen staan Schupo's en SS-mannen opgesteld met hun mitrailletten en snelvuurgeweren. Beestenwagens rijden voor. In elke wagen moeten 50 ongelukkigen met hun bagage plaats nemen. De dikke beul, die zich Oberleutnant noemt, controleert de nummers. Tussen een haag gewapende militairen gebeurt het instappen. De wagens waren witgekalkt van binnen, wat niet belette dat de koeiendrek aan vele wanden nog hing. Eens de menselijke lading ingenomen ging het naar Muizen. Daar bleven we staan van half twee 's middags tot half zeven, de deuren goed gesloten.

Toen verscheen een werkmanstrein. We moesten overstappen met 10 man per compartiment, met bagage en al. Er was ook een Rood-Kruiswagen bij, onder leiding van een bekend Rotterdams Joods dokter die, op weg naar Zwitserland, met zijn vrouw in handen van de Gestapo viel.

En een nieuwe bittere ironie was het, dit Rode Kruis te zien — symbool van humanisme en broederlijkheid — tussen de wagens van deze dodentrein.

De Duitsers wisten maar al te goed dat de reis niet zonder doden en gewonden zou aflopen. De vorige reizen leerden genoeg dat vele ouden en zieken niet levend zouden aankomen, en anderen in een laatste wanhoopspoging, zouden trachten te vluchten en worden neergeschoten of verongelukken.

In deze werkmanstrein werden de zieken aangedragen op brancards. Onder hen bevindt zich een Nederlandse professor van de Iandbouwhoogeschool te Deventer. Verder een hooggeplaatst Nederlandse ambtenaar te Deli, in Nederlands-Indië, eveneens slachtoffer der Zwitserse reis. Volgens de dokter kunnen deze zieken de reis niet overleven. Er is ook nog een moedertje van 94 jaar, en nog vele andere zieke vrouwen en mannen.

Uit betrouwbare bron vernam ik dat bij een vorig transport zeven gekken en idioten in een goederenwagen bijeen werden gebracht met eten en drinken voor 4 dagen en verder aan hun lot overgelaten.

Het vorige transport telde ook 2000 Joodse mannen van alle nationaliteiten, die uit België naar Frankrijk waren gevoerd, om voor de Todt-organisatie te werken aan de versterking van den Atlantikwal. Ze waren bijeengebracht en naar Muizen gevoerd. Ze zagen er allen uit als landlopers, vol ongedierte, hun klederen waren lompen geworden ; hun schoeiselwas doodversleten. Ze waren allen ziek en gewond van ontberingen en mishandelingen. Ofschoon ze reeds twee dagen terinreis achter zich hadden, mochten zij de trein niet verlaten. Te Muizen kregen zij hetzelfde rantsoen als wij. Drie der mannen waren toen ontvlucht. Twee werden terug opgepakt en ik kreeg ze te Mechelen op mijn kamer. Ze droegen nog de sporen der mishandelingen en van hen kreeg ik een aantal inlichtingen.

*   *   *

Rond 9 uur 's avonds vertrok onze trein uit Muizen voor de langen tocht. Schupo's en SS-mannen zaten over verschillende wagens verdeeld. De portiers werden langs weerszijden gesloten. Even voorbij Leuven gekomen, bekende ik mijn metgezellen dat ik besloten was te vluchten. Ze keken me ongelovig aan : de deur is op slot en men schiet u neer. Ik verklaarde te kiezen tussen de vrijheid en de dood. Ik wil het wagen omdat ik door mijn karakter op zekere dag toch in botsing met de bloedhonden moet komen. Ik zal me niet alles laten welgevallen en ginder sterven, ver van huis, dat wou ik niet. Een Antwerpenaar, een Amsterdammer en een Brusselaar wilden direct met mij mee. Ik legde hun uit hoe ik door het venster zou springen, hoe zij moesten springen, en wààr. Ik nam afscheid, verdeelde mijn koffer met inhoud en twee wollen dekens door vrienden gezonden, aan ongelukkigen die er geen bezaten en zou het avontuur wagen.

Gemakkelijk raakte ik niet door het raam. Ik had twee costuums over elkaar aangetrokken. Mijn demi-saison en mijn winterjas daarboven, daarbij een aantal voorwerpen in mijn zakken. Ik was te dik. Met behulp van mijn medereizigers was ik zoover dat mijn rechterhand het dak van den wagen vasthield, en mijn linkerhand het raam. Mijn benen hingen nu buiten, en de nijdige wind verraste me. De trein was ook in volle vaart een snelheid misschien van 80 km per uur.

Vóór de sprong even een aarzeling en vóór me kwam mijn lieve, inmiddels gestorven vrouw plots voor de geest en het was alsof ze riep : « Spring ! » Ik sprong zoals een zwemmer in het water. Ik had de plek goed gekozen en kwam in een grasveld terecht. Meteen hoorde ik iets langs mijn hoofd en oren suizen. Mijn hoed werd me van het hoofd geschoten : de Schupo's mitrailleerden. Ik bleef liggen tot de trein voorbij was, stond recht, betastte mij langs alle kanten. Ik was dik gekleed en had geen kwetsuren opgelopen. Ik haalde diep adem.

Ik was vrij ' Vrij ' Vrij !

Ik weende van blijdschap. Vijftig meter verder vond ik een tweede die de sprong deed. Hij was ernstig gewond. Hij had zijn sprong verkeerd berekend en was met het gelaat in de kiezelsteentjes terecht gekomen. Ik legde hem aan de kant en liep langs de spoorbaan om aan het eerste station te verwittigen dat er een gewonde op hulp wachtte. Doch verder langs de baan kwam ik méér mensen tegen die « gesprongen » hadden. Ook verscheidene vrouwen waren daarbij. Verschillenden waren gewond,  anderen gedood door kogels, onder hen een vrouw.

Ten slotte liepen wij met 11 man langs de baan, toen mijn hart plots dreigde stil te staan. Ik zag in de verte vier gedaanten op ons afkomen. Wij konden rechts noch links uitwijken. Instinctmatig bleef ik staan. Ik had reeds meermaals blijken van  fatalisme gegeven : wat komen moet, dat kome.

Plots wordt ons toegeroepen : Salam alek. (Dit is een Oostersche begroeting. Vrede zij met u !)

Het waren Polen die ook gesprongen waren. Ik achtte in groep lopen te gevaarlijk. Nu we bij een overweg kwamen verzocht ik mijn lotgenoten niet bij elkaar te blijven. Het was wenselijk in groepjes van twee verder zien voort te komen. Redde zich wie kan,  was het wachtwoord in deze toestand.

Een drietal metgezellen waren mij in stilte gevolgd, zodat de bewoners vreesden dat we bandieten waren. Op een andere plaats zond men de honden op ons af en dreigde te schieten. Ik besloot mij van mijn drie volgers te ontmaken. Toen ik aan zeker huis belde kwam de bewoner openen met een bijl in de vuist. Ik had de drie volgers verzocht op afstand te blijven. Ik maakte mij aan de man bekend als vluchteling — hoe onvoorzichtig het ook was. Ik zegde dat ik uit Antwerpen afkomstig was. De man durfde me niet helpen, want naast hem woonde een V.N.V.er.

Hij raadde me aan als Antwerpenaar naar de pastoor te gaan van het dorp, enkele honderden meters verder. Hij is ook Antwerpenaar...

De man wees me de weg. Nu weet ik niet juist of het dorp Boutersem of Oost-Rozebeke was. Ik liet mijn drie volgers wachten en zegde dat ik spoedig zou terugkeren.

In het dorp klopte ik aan een raam waar ik licht zag en vroeg waar de paster woonde.Ik moest het dorp door tot aan twee grote bomen. Daarachter bevond zich een hekken en een groot huis : de pastorij.

Het was twee uur 's nachts als ik aanbelde. De paster kwam aan het raam. Ik vertelde hem dat ik uit de trein was gesprongen en hulp vroeg.

Hij weigerde categoriek en noemde het schande hem daarvoor uit zijn bed te zetten.  Ik vroeg hem of hij vergeten was dat Christus ook een Jood was, en of hij de woorden vergeten was van Pius X, die zegde dat de katholieken verplicht zijn de Joden te helpen, die broeders zijn. Doch de pastoor wilde niet helpen en sloot zijn raam. Hij weigerde me zelfs een slok te drinken te geven. Was de Eerwaarde Heer soms ook een V.N.V.er ?  Het is waard onderzocht te worden.

Welk verschil met vele ambtsbroeders van deze pastoor die honderden vervolgde joden geholpen, verborgen, bij goede patriotten ondergebracht hebben, in kloosters verstopt, voor valse identiteitspapieren gezorgd hebben, zo ook voor schrijver dezer brochure. Een oprecht woord van hulde en dank aan deze eerwaarde priesters.

Ten einde raad zette ik mij op de stoep van een café. Ik dwaalde reeds vier uur lang en was doodvermoeid. Ik at een boterham — mijn pakje had ik niet vergeten. Tot mijn geluk waren er geen Duitsers in het dorp. Rond half drie hoorde ik stemmen en zag twee fietsers de baan afkomen. Ik hield me stil en liet ze voorbijrijden. Doch ze keerden terug en ik ging hen thans vertrouwend tegemoet. Het waren arbeiders die naar hun werk gingen. Ik vertelde dat ik vluchteling was. In dit geval komt ge met ons mee, was het antwoord. Wij zijn spoorwegarbeiders. Het is niet de eerste maal dat wij vluchtelingen helpen. Over een half uur komt de eerste trein uit Leuven, die op alle plaatsen de mijnwerkers oplaadt en naar Luik brengt.

De brave kerels vroegen of ik honger had en de trein kon betalen. Ik had eten en bezat geld.

En hoe diep trof me toen de tegenstelling tussen de handelwijze dezer simpele arbeiders en die van den dorpspaster, de dienaar Gods in zijn gemeente. Ik vroeg hun namen. Ze vonden het overbodig die te geven, daar het in deze omstandigheden te gevaarlijk was.

Ik wanhoop echter niet hen terug te vinden na den oorlog, en hun een verdiende beloning te geven, want zij bleken betere christenen te zijn dan mijnheer pastoor. We bereikten spoedig het station en eens in de trein, viel ik van vermoeidheid spoedig in slaap. Rond halfzeven was ik in het Guilleminstation van Luik. Te Luik tel ik vele vrienden. Eerst Hotel Metropole binnen om de sporen van mijn nachtelijke ontvluchting uit te wissen. Om half acht zat ik bij een vriend aan de ontbijttafel en kon het me laten smaken en niet zonder weemoed vroeg ik me af waar nu de trein met mijn ongelukkige lotgenoten wel kon zijn, die niet de sprong konden of durfden wagen.

Het kaartje dat ik mijn vriend de ingenieur beloofde, werd onmiddellijk naar Mechelen verzonden met naam en adres : Jos de Springer, rue de la Liberté , Liége.

Deze kaart was reeds de anderen dag in zijn bezit en bezorgde mijn vrienden grote vreugde.

Ik was een nieuwe wereld terug ingetreden. Ik at weer met vork, mes en lepel. Dat was in geen maanden meer gebeurd.

Ik zat op een stoel en niet tegen de grond op de rand van een vieze matras. En herhaaldelijk zullen sindsdien mijn gedachten naar de ongelukkigen in Polen gaan.

Ik vernam dat uit onze trein niet minder dan honderdvijftig gedeporteerden de sprong naar dood of vrijheid hadden gewaagd. Velen werden terug gevangen, anderen werden gedood. Velen konden ook onderduiken.

Mijn besluit stond vast. Stilzitten zou ik niet. De luttele diensten die ik met mijn bekwaamheden en op mijn jaren de goede zaak kon bewijzen, zou ik aanbieden. Ik zou meewerken aan de bevrijding van ons geliefd België.

EPILOOG

Het Witte Leger, het Front Wallon heeft zich over mij ontfermd. Men heeft mij gedoopt. Ik ben voortaan Lucien, Joseph, Emiel van Sande en ben ondergebracht bij een lid van het Front Wallon.

Ik moet mij onmiddellijk onder dokters handen begeven, want door mijn poging tot zelfmoord in de gevangenis, heb ik veel bloed verloren. Ik heb water in de benen.

  Gij zijt verhongerd, zegt de dokter. Het hart werkt niet goed. Enige maanden goede verzorging zijn nodig.

De dokter, een goed patriot, behandelt me kosteloos, geeft me piqures. Twee, drie visites per week, gedurende acht maanden.

Nog enkele maanden langer in de Kazerne Dossin, verklaart hij, en het was met u gedaan.

Over hoevele honderden kon niet hetzelfde vonnis worden uitgesproken ? En hoevele honderden, minder gelukkig dan ik, zullen aldus de dood niet ontgaan ?

Ik begin mijn werk tegen de gemeenschappelijke vijand. Reeds meer dan 30 jaar doe ik ook aan journalistieke arbeid. Ik krijg contact met de illegale pers en wordt mederedacteur van het Luikse maandblad « Le Coq Victorieux », één der meest gelezen sluikbladen van Wallonië. Elke maand een artikel van vier bladzijden over Mechelen, en een artikel tegen de nazi's.

Deze artikels worden ook door andere sluikbladen overgenomen, zodat land en buitenwereld ingelicht worden over de beulenmethodes der nazigangsters te Mechelen. Ik teken Rebelle-Vengeur-Reserviste.

Ik voel me gelukkig dit te kunnen doen. De wereld moet weten wat eindeloos leed de ras-, bloed- en bodemsadisten over het Joodse volk gebracht hebben.

En deze mensen zouden, volgens Hitler, een nieuwe orde opbouwen die duizend jaar vrede zou brengen.

Wij wisten dat deze orde nooit kon opgebouwd worden omdat de grondslagen berusten op roof, moord en doodslag. Alle grootspraak ten spijt is deze nazi-orde gedoemd te verdwijnen.

De nieuwe orde zal opgebouwd worden door de geallieerde democratische naties, gebouwd op die hechte pijlers die zijn : Vrijheid, Waarheid en Recht.

Terwijl deze brochure ontstaat is de bevrijding van België en Holland begonnen, is Frankrijk bijna geheel bevrijd. Kanonnen donderen in het Luikergebied. Luik, de Vurige Stad, wacht met ongeduld want Brussel, Antwerpen, Gent, Leuven en zoveel andere steden zijn bevrijd.

De moffen vluchten. Dag en nacht razen de tanks voorbij in de stad. Op de quai des Ardennes zien we ze passeeren. We zien het schandelijk feit dat camions vol benzinevaten met Rode-Kruis tekens beschilderd zijn. We zouden het eens te meer willen uitschreeuwen.

Duizenden soldaten vluchten. Waar is hun fiere paradestap? Ze komen van Namen en kunnen schier niet meer vooruit. Er klinkt geen Heil Hitler meer. Integendeel de vervloeking is nabij van de schuldige dezer wereldramp, van Hitler en zijn trawanten.

Millioenen onschuldige burgers vielen ten offer der bloedhonden. Overal klinken stemmen die bestraffing eisen van de beulen die de volkeren verdrukten. De lijsten der oorlogsmisdadigers zullen opgemaakt worden. Op deze lijsten zullen ook de namen staan van hen die in de Kazerne Dossin te Mechelen duizenden onschuldigen hebben beroofd en gekweld.

Die namen zijn Majoor Schmidt, van het Kamp van Breendonk en Mechelen. Hauptmann Steckman, Oberleutnant Dr.  Krolsch,  advocaat.  Onderofficieren Props en Poppe.

En laat me eindigen met de woorden van Napoleon Bonaparte, waaraan ik op 31 December 1942 in de kamers van onze gevangenis te Mechelen herinnerde, woorden gericht tot den Oostenrijksen diplomaat von Metternich :

— von Metternich er zijn slechts twee machten ter wereld. De ene macht is het zwaard, dat geweld en oorlog betekent, de andere is het intellect, dat vrede en welvaart betekent. Zolang de wereld bestaat heeft het intellect het altijd gewonnen van het zwaard, het geweld. Ook voor mij zal de dag eens aanbreken dat ik daaraan moet geloven.

Vrienden, het wereld-intellect zal ook ditmaal zegevieren over het zwaard van het Nazi-geweld. Wij zullen weer ademen en leven in een vrije wereld.

Heden, 7 September, hebben wij deze dag beleefd. Ook Luik is bevrijd, en spoedig zal dit met alle Europese onderdrukte volkeren het geval zijn.

Luik, 7 September 1944.

Jos Hakker

  

Gedrukt op de persen van de
Drukk. "Excelsior", N.V.
Somerstraat 22, Antwerpen

  

Vernoemd

Aertgeerts
Ehrenfeld M.
Brandeler M. 
Weinberg 1, 2

Kampen

Mechelen