De lijdensweg van Louis
Bamps, K U L T U R ?
|
||||||||||||||
Inhoud
Opdracht Gedicht Aux générations à venir Interview Slotwoord Oorlogsgedichten: Stalingrad Het Lied der Duizend Motoren Kerstmis 1942 De Laatste Parade De rit van de dood Signaal Het Lied der Vaderlandloozen Vernoemd Kampen Tekeningen in serie |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Bamps vóór 1940 |
||||||||||||||
Belgie Onafhankelijk |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
... Aan
Louis
Bamps en aan al diegenen, die
ondanks |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Stille
soldaten, met spade en schop, R. Turf |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Verkocht
ten voordele |
||||||||||||||
Van deze
uitgave werden 20 luxe-exemplaren |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Bamps van heden |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Aux générations à venir |
||||||||||||||
Ces quelques pages de récit illustrent d'une manière indubitable la « KULTUR » de la race des Seigneurs, leur aversion brutale et inconsidérée pour toute autre idéologie que la leur. Je voudrais que ce récit simple et naturel soit pour les générations à venir un exemple magnifique de civisme et de puissance morale. ]e voudrais qu'il leur donne la force et la fermeté pour que la haine pour tout ce qui est allemand ne s'efface jamais dans leurs cœurs. Je voudrais qu'il leur serve de mémoire fidèl pour qu'elles puissent se souvenir à tous moments et sans réserve de toutes ces cruautés dont seule la race germanique doit être rendue responsable Je voudrais qu'il les éclaire sur les instincts voraces et toujours insatiables de cet ennemi occidental, pour que «LEUR AVENIR » ne connaisse plus jamais de pareils horreurs. Que les générations
futures se souviennent de ces milliers de Belges morts ou suppliciés
parce qu'ils avaient commis le crime de trop aimer leur Patrie. Beaucoup
sont morts dans des souffrances atroces, estimant que l'honneur de mourir
pour Générations à venir,
souvenez-vous de ces soldats sans uniformes qui, avec une abnégation
admirable et sans renier leurs sentiments patriotiques, ont fait l'offre
de leur vie pour que vous suiviez leur
exemple de
dignité et
pour que « VIVE W. van de Kerckhof. |
||||||||||||||
Toen we in 1940 het initiatief namen ons sluikblad te stichten, wisten we reeds dat het Nazisme over Europa slechts bloed en tranen brengen zou. Nu de bevrijding is gekomen, zien we in onze Dijlestad nog de levende wrakken, die de schreeuwende beschuldiging zijn voor alles wat als « Kultur » door de nieuwe orde aan Europa werd opgelegd. Eén van dezen, die Breendonk, Hoei en Antwerpen in al hun verschrikkingen hebben gekend, is hier aan het woord, sober, als één die spreekt zonder haat en zonder vrees maar rnet een gewetensvolle zorg voor de waarheid. Wie in Mechelen kende Bamps niet, Louis Bamps, de uitbater van het drankhuis « De Beiaard » wiens naam in 1941 op de erelijst stond van de gijzelaars ; een man als een boom die ondanks zijn 113 kgr vlug en fiks te been was en een ijzeren gezondheid genoot? Ziet hem thans in zijn rolwagentje tijdens de matchen van Racing of achter zijn kachel in zijn drankhuis. Ziet hem thans op de zittingen van de krijgsraad, rechts, vóór de bank van de burgerlijke partij. Niet één zitting mist hij! Hij zit daar stom en zwijgend als de grote beschuldiger, niet van die N.S.K.K.-er of van dezen Vlaamse Wachtpummel, doch van heel dat onmenselijke en afschuwelijke systeem dat Breendonk heeft uitgevonden... |
||||||||||||||
Op
een gure Novemberdag gingen we hem vinden...
Een handdruk, vulpen en papier klaar gelegd
en daar vertrokken we. — Natuurlijk... was van dit alles niets ? vroegen we met een knipoogje. Louis gaf een veelbetekenend glimlachje als antwoord en vervolgde : — Op 15 Juli 1941 werd ik verwittigd door Frans Michiels, bakker, dat er in het beruchte V.N.V.-lokaal « Café Breughel » gezegd was geweest dat ze bij mij huiszoeking zouden doen. Dit Café Breughel werd toen gehouden door Lucien Maeck, thans kostganger van de beruchte Dossin-kazerne, de vroegere verzamelplaats van de gevangen Joden. Deze Lucien Maeck lijdt nu, lijk trouwens alle zwarten, schijnbaar aan geheugenverlies. Op 19 Juli stapten vier feldgendarmen mijn lokaal binnen... — Maar Louis, onderbreken we, die V.N.V.-ers zijn toch onschuldige knapen... Hoe kon dat volkje weten wat de Feldgendarmen zinnens waren ? Louis keek als éne die er het fijne van weet en ging verder. —
Ze visten achter het
net... Alles was prachtig in
orde, zelfs de V's vervaardigd door
de studenten van het Koninklijk Atheneum, die klaarblijkelijk
het verheven
(?) voorbeeld van de
Pillecijn. Goethuys en Cie niet wensten na — De Feldgendarmen waren er dus aan voor hun moeite... — Twee dagen later, 21 Juli, onze Nationale Feestdag, droeg ik, spijts het verbod der moffen, de Belgische kleuren en... Welke onschuldige V.N.V.-er was er door geërgerd? In elk geval deze daad werd mij noodlottig. Op 23 Juli, om 8 uur 's morgens, weer vier Feldgendarmen. —
Bamps ? Ze duwden me de auto in... Na enkele seconden stopten we vóór de Kommandantur. — En uw lijdensweg kon beginnen ? — Ik was niet al te zeer ongerust. Immers ze beschuldigden me op dat ogenblik van niets. Na een tiental minuten kreeg ik tot mijn niet geringe verbazing het gezelschap van de heer Procureur des Konings van Mechelen ; kort daarop bracht men de heer Arthur Swiggers binnen dan nog twee politieagenten en de twee politiekommissarissen Boon en Schelkens, alsook de heer Thijs. — Procureur des Konings, politiekommissarissen en politieagenten, allen gelijk vóór de Duitse wet, is dat Nationaal Socialisme of is er dat geen, Louis ? — De heren Schelkens, Swiggers en ik verklaarden dadelijk dat we oorlogsinvalieden waren. Om hun grote zorg te bewijzen voor ons brachten de Duitsers ons per auto naar de kazerne van de Liersesteenweg. Daar volgde een geneeskundig onderzoek door een Duitse arts. Deze erkende dat wij werkelijk invalied waren. Onze zaak scheen er dus goed vóór te staan... — Maar zeg, Louis, waarom werden al die mensen aangehouden?... — Dat vroegen we ons ook af. Gauw werd het ons klaar. We werden als gijzelaars ingerekend tengevolge van één der talrijke bomaanslagen (?) die in Mechelen hadden plaats gehad. Om op ons, invalieden, terug te komen — Kitler, een type van een Pruisische Feldwebel, schreeuwde ons toe : « Sie invalieden mussen mitfahren ! » Mitfahren ? Waar gingen ze met ons naartoe ? Welk werd ons lot ? Eindelijk bracht men ons aan het verstand dat we als gijzelaars voor één maand naar Breendonk zouden gezonden worden. Ook wij, oorlogsinvalieden, werden op de vrachtauto geladen. — Dus dat onderzoek was weer één van hun gewone veinzerijen? Natuurlijk ! Dezelfde Feldwebel van daareven nam met ons plaats, revolver in de vuist en met de bedreiging : « Bij de minste beweging maken wij gebruik van onze wapens. » — Welk was uw gevoel op dit ogenblik, Bamps ? Breendonk was toen reeds berucht... — We waren zonder vrees; immers we vertrouwden op de conventie van Den Haag en aangezien we gijzelaars waren moesten we als zodanig behandeld worden. Maar... !!! |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Wie hier binnentreedt late alle hoop varen |
||||||||||||||
Een poosje zwijgt vriend Bamps. We voelen dat de ontzettende herinneringen hem de keel dichtsnoeren... Breendonk! Plaats van verschrikking waarboven de woorden van Dante « Wie hier binnen treedt late alle hoop varen » best zouden passen. Breendonk... Wie rilt er niet bij het horen van die naam ? En hoe hebben de V.N.V.-ers en De Vlag-mannen dit woord gebruikt om ons volk te terroriseeren ! |
||||||||||||||
Louis Bamps is zijn ontroering meester geworden. Zijn verwrongen vingers strijken even over zijn voorhoofd... — Langs een lange
tunnel werden we naar de binnenkoer gebracht. Daar werden we opgewacht
door twaalf S.S.-mannen, ze hadden elk een roede van anderhalven meter
lang ; ze was voorzien van lederen riemen van |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Daar striemden de slagen ons in het gezicht, over het lichaam |
||||||||||||||
Daar striemden de
slagen ons in het gezicht over het lichaam
Steeds feller, steeds onbarmhartiger. De SS.-beulen zweepten zichzelf
op door geroep en geschreeuw. Ruim een half uur werden we geslagen en
geschopt tot het bloed ons over het aangezicht vloeide. Eindelijk schenen
onze beulen zelf uitgeput. We werden met het
aangezicht tegen de gerotsten
cementmuur geplaatst, in de brandende zon, handen en vingers
uitgestrekt tegen de broeknaad. We mochten geen vin verroeren. Op zeker
ogenblik dachten ze dat ik mijn hoofd bewogen had. Ze duwden me met het
aangezicht tegen de oneffen muur, zodat de puntige rotsen me Bamps zwijgt een ogenblik, we kunnen onze verontwaardiging niet bedwingen; we vinden geen woorden genoeg om onze woede uit te drukken. We kunnen slechts ons vuisten samenballen. — Eén voor één werden we naar het bureel gebracht. Toen ik daar kwam stond de deur half open. « Herein ! » werd er mij toegeblaft. Ik trad dus binnen... Achter de deur stond een S.S. opgesteld. Ik deed een stap voorwaarts en kreeg een geweldige schop van een benagelde laars. Ik moest aan de deur hebben geklopt... De luitenant bracht mij aan het verstand : « Hier zijt ge geen mens meer, enkel een nummer ». Ik kreeg het nummer 283. — Deze verzekering was wellicht overbodig na de behandeling op de binnenplaats ? — Daar werd naar mijn identiteit gevraagd Alles was 's morgens zo vlug geschied, dat ik zelfs de tijd niet had gehad mijn eenzelvigheidskaart mee te nemen. Ook naar onze godsdienstige overtuiging werd er gevraagd. Na afloop hiervan moest ik weer mijn plaats aan de rnuur innemen. Na een half uur bracht men ons naar het magazijn : we werden in uniform gestoken... het laatste overblijfsel van onze persoonlijkheid werd afgelegd. We kregen de oude Belgische soldatenkledij aan het lichaam... Voor mij was er geen passend plunje, ik woog immers 113 kgr. De bedeler wierp mij de grootste broek toe die hij vinden kon Deze was nog 10 cm. te nauw Schamper merkte hij op : « Pak aan, over een week past ze wel ». En paste ze na een week, Louis ? Neen, ze was me reeds te ruim. Eindelijk stonden we als galeiboeven uitgerust. |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
We werden met 't aangezicht tegen de gerotste cementmuur geplaatst |
||||||||||||||
We werden op de binnenkoer verzameld. Vóór ons stond de oberführer luitenant Muller. Een Gentenaar, arbeitsführer, trad op als taalman. Dit tweetal legde er nog eens de nadruk op dat we hadden opgehouden mensen te zijn. De luitenant was zo grootmoedig er bij te voegen,dat hij de redenen waarom we daar waren niet wenste te kennen. « Alles zal afhangen ». voegde hij erbij, «van uw arbeid. Gij, Mechelaars, hebt hier al twee voorgangers gehad : Van Kesbeeck en Bouchery ». We voelen hoe akelig deze opmerking nu klinkt... Deze twee slachtoffers van Breendonk zijn niet meer. — De luitenant verwijderde zich met gemeten stappen, als een zelfbewuste zoon van « das herrenvolk ». De oberarbeitsführer leerde ons dan de Duitse militaire commando's : « Richtung ! ein! » — Waar is de tijd dat de V.N.V.-ers Vlaamse regimenten eisten met Vlaamsche leiding — Ja, dat was in de tijd dat die dachten dat ze wat te eisen hadden. Maar vergeet niet dat men hier ophield mens te zijn. Het scheen dat er aan ons uiterlijk nog iets ontbrak om heel en al galeiboeven te zijn... De haarkapper knipt, ons haar af tot tegen den schedel. Eindelijk gingen
we naar onze kamer.
De onze droeg nummer We kregen een bord soep. 's Avonds om 6 uur ontvingen we een schep koffie (gebruind water) en één snede brood. Om 8 uur was het slapenstijd. De schoenen moesten gelijnd staan vóór het bed... Eindelijk beproefden we ons neer te leggen op de ledige strozakken. Doch toen we ons op de rug neerstrekten, voelden we plots weer heel de striemende pijn van de geseling. We wentelden ons kreunend op de buik. — We kunnen ons voorstellen, vriend Bamps, wat deze eerste nacht voor U allen betekende. U dacht wellicht allen aan wat U reeds had doorgemaakt en wat U nog te wachten stond. — Om 4 uur 's morgens « Aufstehen! ». In gelid werden we naar het W.C. gebracht. Teruggekeerd in de kamer had de naamafroeping plaats. Bij het binnentreden der onderofficieren moest de Zugführer roepen « Achtung ! ». Ondanks het feit dat er geen voldoende plaats was moesten we samen in één rij staan. Ons morgenmaal bestond uit één snede brood en één tas koffie. Om half zes moesten we allen verzamelen op de koer. We waren daar met ongeveer 600 gevangenen opgesteld op rijen van vier. In de meest volmaakte richting werden we om zes uur aan luitenant Müller voorgesteld. En daar verschijnt « Herr Major Schmidt». de beruchte beul, in gezelschap van zijn Mechelsche scheper. Hij stapt vóór de rijen alsof hij de Führer zelf was. De oberarbeitsführer Ubla zweept ons voort naar het galeienwerk. Hij stampt en slaat, schopt en duwt. |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Herr Major Schmidt |
||||||||||||||
« Kraft durch Freude », Louis. Vertel ons nu eens, waarin bestond dit werk ? Acht Mechelaars stonden om wagentjes voort te duwen. Ik werd aan een kruiwagen geplaatst... « Kraft durch Freude ! » dat was de leuze. Hier was het echter « Kracht door vrees ». Hondse vrees. Op onze weg stonden om de 15 meter een zogenaamde arbeitsführer met een stok in de hand. Ze vonden er een sadistisch genoegen in op de voorbijgaande gevangenen zoveel slagen mogelijk te doen neerkomen. — A propos, Louis, die arbeitsführers, dat waren Duitsers ? — Neen, dat waren menschen van ons hloedeigen volk... Ik heb gewerkt die dag... gewerkt om er bij te vallen. Ik was bang. bang voor de neerploffende slagen. De angst zweepte me voort, ik voelde haast niet hoe de zwaar geladen kruiwagen in het zand wegzonk. Voort moesten we !Steeds voort... Zelfs een Duitse bewaker scheen verbaasd te staan over mijn werk. Hij riep op mij wijzende: «Das ist der beste Fahrer». Na een paar uren kwam hij zelf bij mij en zegde : « Langsamer arbeiten, der Tag ist noch so lang ». Ik betrouwde die vriendelijkheid niet. ik dacht aan die openstaande deur van gisteren en labeurde voort de kruiwagen door het zand. Het liep tegen de middag, ik kreeg de man in 't oog die mijn kruiwagen vullen moest. Zijn hoofd was omwonden, ik zag hoe moeizaam zijn bewegingen waren en hoe pijnlijk zijn gezicht vertrok... Plots zag ik hem als levenloos neerglijden in het zand... Ik sprong toe en wou hem overeind zetten... weer plofte hij neer... Daar kwam al vloekend en tierend een arbeitsführer toegelopen... met het geneesmiddel (?). Zijn stok zoefde door de lucht en kwam met geweld op het hoofd van den ongelukkige neer... Ik zag hoe uit zijn oor langzaam het bloed zijpelde, schedelbreuk. De stokslagen brachten den man niet te been ; een Zugführer kwam toegelopen en goot een emmer koud water over het lichaam van de ongelukkige. We zagen de man nog even rillen en herademen. De onderofficier gaf bevel het slachtoffer naar de ziekenzaal over te brengen... |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Ik heb gewerkt die dag, gewerkt om er bij te vallen |
||||||||||||||
— Is die man hersteld? Werd hij
verzorgd? Was er een docter ter beschikking?
Vriend Bamps keek ons even aan alsof hij verbaasd was over zoveel
naïviteit van onzentwege. Weerwerd er verzameld, twee eindeloze rijen... onbeweeglijk als levenloze wezens stonden we versuft... Hier tyuimelde er een op de grond... verder weer een... daar nog... We zagen commissaris Schellekens wankelen en neerploffen... Toen de orde weer hersteld was kwam luitenant Müller zijn...troepen schouwen... We waren inwendig blij want we dachten dat de arbeid afgelopen was voor vandaag... Maar we hadden zonder de waard gerekend,of liever zonder de spitsvondige schelmerijen van onze vriend luitenant Müller, die met een valse uitgestreken tronie vroeg : « Wie heeft er de tabak gestolen uit de zak van de hovenier ? > Niemand antwoordde... We waren bang voor wat hier weer mocht achter zitten. De vraag van Lt Müller klonk steeds dreigender. Niemand roerde in de rangen, niemand meldde zich. De SS. moesten toen onze zakke doorzoeken; ze kweten zich van hun taak op echte SS.-manier : slaand en stampend... Tabak werd er echter niet gevonden... Uit de zakken der gevangenen kwam... onkruid dat ze onopgemerkt hadden uit de grond getrokken, met de bedoeling er hun honger mee te stillen. De woede van Lt Müller was niet te bedaren; hij brulde : « Als de tabak niet wordt gevonden, zult ge als echte schweinen worden gestraft en weer naar de arbeid gaan zonder eten ». |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
...dat we steelsgewijs naar de varkensstallen slopen |
||||||||||||||
Obla joeg ons terug naar het werk... — Dus zonder voedsel? — Zonder voedsel ! We hadden die dag immers 's morgens een tas bruin water en een once brood ontvangen... Ge zult dan ook begrijpen dat het herhaaldelijk gebeurde dat we steelsgewijs naar de varkensstallen slopen om te zien of er geen overschotjes van de « schweinen » te vinden waren. — Tot hoe laat hebt ge die dag moeten werken ? — Die namiddag vergeet ik nooit. Stram en stijf gewroet en lam geslagen duwden we steeds de gevulde wagentjes verder. Ik stond toen in een ploeg van acht man, waartussen de heer Procureur des Konings van Mechelen, de heer ontvanger der Posterijen te Brussel, een oud-kommandant van boven de 60 jaar, de secretaris van een Belgisch generaal, alsook de heer Verbert, gemeenteraadslid van Mechelen. — Hoe konden die mensen het volhouden, zij die nooit met een spade hadden gewerkt ? — Ja... ik had jaren lang in de bouwvnijverheid gearbeid, ik kende wat van grondwerk en was ijzersterk. Het was me een waar genoegen mijn ondervinding en mijn krachten ten dienste te stellen van mijn minder begunstigde lotgenoten. Het scheen ons echter dat er aan deze ellendige dag nooit een einde komen zou. Als zielloos sjouwden we verder, zwijgend, de tanden op mekaar geklemd. Strak stond ons gelaat en wat er in ons hart omging kan ik onder geen woorden brengen. Welke verbetenheid hield ons te been ? Welke wondere kracht was er in ons gevaren ? Was het de rotsvaste overtuiging dat ééns een einde zou komen aan de verdrukking waaronder heel ons land ging gebukt ? — Ja, vriend Bamps, maar er was nog meer heerlijks in het gezamenlijk lijden van die dag ! Over het verschil van levensbeschouwing heen, boven standen en politieke opvattingen waart ge allen te Breendonk de glorierijke vertegenwoordigers van ons Vaderland en van heel de gemartelde mensheid. — Om vijf uur mochten we de arbeid staken. In gelid werd er met ons nog wat heen en weer gesold en eindelijk om zes uur ontvingen we in onze kamer een tas soep en onze tweede snede brood die dag. Na deze dag volgden de anderen even hard, even onbarmhartig, even harteloos. |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
...Duwden we steeds de gevulde wagentjes verder |
||||||||||||||
Hadden we ten slotte werkelijk opgehouden mensen te zijn ? Zo moest het aan onze beulen wel toeschijnen, we deden alles werktuigelijk zonder denken, zonder voelen... — Nochtans... Ge waart geen beschuldigden, geen verdachten, enkel gijzelaars... Wat gebeurde er dan met deze rampzaligen die kennis maakten met de folterkamers en met de wetenschappelijke martelmethoden van het Nazisme? — Ik kan slechts getuigen over wat ik zelf heb gezien en beleefd... Ik zie nog vóór ogen de tragische figuur van de gevangene, die steeds op dezelfde plaats stond boven op de koepel van het fort. Zijn donkere gestalte tekende zich schril af tegen de lucht. Nooit hebben we zijn aangezicht gezien. Zijn hoofd was geborgen in een hoofdkap... Twee ogen keken doorheen een paar gaten. Wie was die man ? Welk was zijn misdaad ? Wat is er van hem geworden ? Zovele vragen zonder antwoord. Ik zie nog vóór mij die anderen onbekende... Hij sleepte een zware ketting van minstens 5 kgr. aan zijn voeten, steeds werd hij met het zwaarste werk gelast. Hij had niet het récht met de anderen in een kamer te slapen. Na elke uitputtende slaventaak werd hij naar een afzonderlijke cel geleid, die zo nauw was dat hij steeds rechtop moest staan. Nooit kon hij zijn geradbraakte ledematen uitstrekken. Ik zie die kettingganger nog voor mij ongebroken, zonder klacht en met opgeheven hoofd zijn moordend werk volbrengen. Ik zie ze nog allen vóór mij... de levende wrakken die door wekenlang Breendonkregiem waren uitgemergeld, uitgeteerd. Hier weer zwijgt Bamps een ogenblik, zijn stramgebroken vingeren wrijven over mekaar... . Hij zwelgt iets door zijn keel. — Vriend Louis, vragen we, zeg ons was er ook geestelijke bijstand ? Mochten die zieken en stervenden die gelovig waren ook een priester ontvangen'? — Nooit ! Wat er in geen enkel land geweigerd wordt en voor geen enkele misdaad, was hier niet toegestaan. Ach, neen! We waren geen mensen. Ze hadden het ons immers gezegd dat 'hier slechts nummers waren, werkelijk we waren minder dan de «Schweinen » die hier werden vetgemest. — En zondags, Louis, was dit een dag als de andere dagen? — Er was een licht onderscheid, het werk was iets minder zwaar en we moesten slechts 's voormiddags arbeiden. 's Namiddags verzamelden we per kamer boven op de koepel van het fort om militaire oefeningen te doen. Bij de uitvoering ervan werd de grootste volmaaktheid geeist. Stel U voor wat dit betekent. De meesten onzer waren nooit soldaat geweest. Wanneer de oefeningen niet vlot genoeg verliepen nam de onderofficier het bevel over. Een van deze oefeningen bestond er in op bevel neer te dalen in eenNiet enkel de ouderen maar ook de jongsten en krachtigsten onder ons waren na deze dressuur totaal uitgeput. Na zo een zondagsontspanning begon 's maandags weer dezelfde troosteloze calvariegang met de wagentjes. — Vriend Bamps. kunt ge over dit wagentjes sjouwen niet enkele bijzonderheden mededeelen ? — Elke dag
moesten 150 wagentjes — Welk was uw taak bij regenweder ? — Dezelfde, steeds eentonig dezelfde bij wind en regen, in koude en hitte. Voort. Steeds voort ! — Ja, we wilden U ook vragen, al lijkt ons dit wel. na wat ge ons verhaald bebt overbodig, hoe het ginder gesteld was met de lichamelijke verzorging?. — Zeep hadden we helemaal niet. Op zekere dag heb ik de mouwen uit mijn bemd gescheurd; de ene om als zakdoek te gebruiken, de andere om mijn verwonde voeten te verbinden. Wanneer het voorviel dat we tijdens de arbeid aan een natuurlijke behoefte moesten voldoen, moesten we ons voor een schildwacht plaatsen in militaire houding en vragen : « Herr Post mach ich austreden zu darfen ». Het antwoord was dan « Ja» met het bevel « Zuruck zo kommen »; bij het terugkeren weer hetzelfde komediespel : « Herr Post, ich kom austreden zuruck ». Vaak was dan een schop of een slag de uiting der tevredenheid van de Pruis. Eens gebeurde het dat een gevangene verwaarloosd had zijn muts af te nemen toen hij zich bij de schildwacht aanmeldde. Een geweldige slag in volle gelaat riep hem terug tot de orde. Zijn muts vloog een paar meter verder, en de Pruis voelde zich gelukkig. Ja, aan een natuurlijke behoefte voldoen kon wel eens levensgevaarlijk zijn. Eens stond een gevangene aan de vestingsgracht die het fort omringt. Was die plots krankzinnig geworden en poogde hij werkelijk het water te bereiken om te ontsnappen of dacht de schildwacht zo ? Een geweerschot... en met ontzetting zagen we het levenloze lichaam van de ongelukkige in mekaar zakken. Het lijk werd rechtop tentoongesteld neven de ingang van het bureel. De 600 gevangenen van het fort moesten er langs defileren, het aangezicht gekeerd naar de verstarde trekken van het zoveelste slachtoffer der nazis. Terreur, steeds terreur ! Doch en dat konden de nazis, die in het diepste van hun hart grondeloze lafaards zijn, niet begrijpen ; tegelijkertijd met de afschuw en de angst, groeide in ons de grootste beslistheid, de rotsvaste wil het vol te houden tot eens de dag komen zou der uiteindelijke afrekening. Volhouden ! Doch was de geest niet te breken, het lichaam was niet steeds bestand tegen de wetenschappelijk doorgevoerde ondermijning. Op die kortetijd zagen we vijftien lijken van onze makkers wegvoeren buiten het kamp. Waar vonden ze hun laatste rustplaats ? Wie waren zij ? Kennen de naastbestaanden hun lot of hopen die misschien nog dat ze na de oorlog uit één of ander kamp uit Duitsland zullen terugkeren ? Kunt ge U mijn angst en ontzetting voorstellen toen ik na een veertiental dagen gewaar werd dat een pijnlijke stramheid zich in mijn gewrichten vastzette ? Elke morgen werd het mij pijnlijker overeind te komen van de killig-vochtige betonvloer waarop we de nacht moesten doorbrengen. Elke dag werden mijn bewegingen moeilijker en smartelijker. De vreselijke ziekte, die me ten slotte zou verlammen en hulpeloos maken als een kind, had haar slopend werk begonnen. Onze beulen waren sluw en doortrapt, ze wisten het zo aan boord te leggen dat we na de verlossing nog hun gevangenen zouden blijven. Denk aan volksvertegenwoordiger Van Kesbeeck, denk aan Minister Bouchery ; zie mij hier zitten als een kreupele en mij verplaatsen met mijn krukken of in mijn rolwagentje... Pijnlijk zijn de enkele oogenblikken stilte die nu volgen... we zoeken naar een woord van troost; van aanmoediging maar zijn er ons diep van bewust dat elk woord hier te veel zou zijn... Plots davert een felle ontploffing. De deur van de herberg wordt opengerukt door de luchtverplaatsing. Een ogenblik zijn de verbruikers opgeschrikt. Een V 1 ! Louis Bamps heft de punt van zijn wijsvinger in de hoogte en lacht : «Zie eens hoeveel plaats hier neven is ». Ergens in de stad liggen de jongste slachtoffers van de nazi dictatuur, weerloze vrouwen en kinderen, dood of verminkt. Louis Bamps, het lichamelijk wrak, doch de ongebroken geest, vindt nog het ware woord en het juiste gebaar om de spanning die zich van ons meester maakt te breken. |
||||||||||||||
We moeten terug tot ons onderwerp. — Hoe zijt ge tenslotte uit de hel van Breendonk weggeraakt ? vragen we. — Wel op zekeren dag werd ons medegedeeld dat de Mechelaars te zamen naar het bureel moesten gaan. Een sprankeltje hoop kwam in ons hart... elke afwijking in de gewone gang der dingen verheugde ons. We konden ons niet voorstellen dat er iets erger was dan het leven dat wij hier hadden, dus elke verandering moest noodzakelijk een verbetering zijn. Onze hoop werd echter diepe vreugde toen de haarkapper ons haar kwam knippen en ons verzekerde «Sie fahren nach hause ». Van het haarkappersalon werden we naar de kleedkamer geleid. We kregen onze burgersklederen terug ! Stel U voor, onze eigen klederen. onze klederen van thuis. Was het mogelijk dat we terug mens gingen worden? We lachten, we schreiden, we toonden mekaar onze broek, onze frak. Onze ogen tintelden. Zou het mogelijk zijn ? We wachten in onze kamer... We zijn nog midden de plaats der vervloeking. Breendonk... en toch schijnt ons alles voorbij als een donkere droom. Tien uur voormiddag ! Zwei ! Ein ! Zwei ! We horen buiten de stapmaat van de benagelde laarzen. We vliegen naar het venster... een tiental Feldgendarmen gewapend met mitraljetten treden aan... We duizelen als iemand die in een afgrond stort... Dat lijkt niet op een vreedzaam thuisreisje... We durven onze vrees niet mededelen aan mekaar. Onze hoop en verwachting waren te groot geweest. We lossen ze niet, willen ze niet lossen. Een schildwacht brengt ons naar de binnenkoer. De Feldgendarmen leiden ons naar een klaarstaande vrachtauto... Een ding staat vast; we verlaten Breendonk... met welke bestemming? We trachten te raden wat er in de moffenhersenen omgaat... We worden heen en weer geworpen tussen hoop en vrees... We zouden niet de eerste gijzelaars zijn die op een mooie dag zonder vorm van proces ergens in een afgelegen hoek worden afgemaakt. Acht Feldgendarmen nemen met ons plaats in de auto. Een zegt ons dat ze bij de minste beweging van hun wapens zullen gebruik maken. Het kon ons niet deren. Wij gingen weg, weg van deze vermaledijde plaats. |
||||||||||||||
De autovoerder slaat met zijn vrachtje de weg in naar... Mechelen ! Naar huis toe! Halt... wat gebeurt er
nu...? De auto zwenkt… keert en
snelt de baan op van Brussel … Nu echter schijnt de richting bepaald Mechelen te zijn... We kijken nog eens in de verte naar het fort en zien de gebogen gestalten der afgetakelde gevangenen voort sjouwen... Thans voelen we dat er tussen hen en ons bij het gemeenschappelijk lijden een sterke band was gegroeid. Onze vreugde wisselt zich af met een pijnlijk meevoelen voor hen die ginder blijven. We zien Mechelen opdagen... onze toren... We naderen de stad... Misschien nog enkele ogenblikken... en we zijn vrij... Misschien... want daar begint de auto een gek spel. We rijden straat in, straat uit, alsof zij geen bepaald doel heeft en zo maar voor haar genoegen een toeristentochtje maakt. Eindelijk herkennen we... de steenweg op Leuven... We zijn Mechelen voorbij...! We ballen de vuisten, weer grijpt ons de angst aan om het onbekende dat ons wacht, dan voelen we plots iets als een matte wanhoop over ons komen. Herent... De auto stopt... een Feldgendarm moet aan een behoefte voldoen. Hij stapt weer in en verder gaat de reis, verder gaat de reis... Daar vernemen wij het : we zijn op weg naar het concentratiekamp van Hoei. |
||||||||||||||
Hoei | ||||||||||||||
Deze verzekering was tenslotte beter dan over en weer geworpen te worden tussen hoop en vrees. Wat ging Hoei ons brengen ? |
||||||||||||||
De reis duurde de hele dag. Om 8 uur 's avonds kwamen we in de forteres. Niemand had ons onderweg ook maar de geringste versterking aangeboden. — Als we liet goed voorhebben Louis, dan was Hoei heel wat beter dan Breendonk ? — Hoei, vergeleken bij Breendonk, was een paradijs. Hier was gelegenheid mekaar te helpen en bij te staan. We ondervonden, onmiddellijk bij onze aankomst, hoe van deze gelegenheid werd gebruik gemaakt door de gevangenen. Spontaan kwamen ze ons ter hulp met alle voedingsmiddelen waarover ze beschikten. We leerden daar de gijzelaars van Brussel kennen en hun solidariteitsgeest waarderen. We ontmoetten er de Ministers Pholien en Dierickx, de Volksvertegenwoordigers Van Glabbeke en Brunfaut: het gemeenteraadslid Ernest De Muyter, die we genoeg kenden als de overwinnaar van de Gordon Benett beker. Schepen Catteau van Brussel; de heer Procureur des Konings Van Beers en de heer Raoul Tack, voorzitter van de Belgischen Persbond. lk houd er aan hen hier, in naam van alle Mechelsche gijzelaars, te danken voor de hulp. die we bij onze aankomst van hen mochten genieten. — Louis, was het eten in Hoei beter dan te Breendonk ? Moest ge daar ook werken ? — Hier was het eten beter verzorgd, weliswaar waren de rantsoentjes nog kleiner dan in Breendonk, maar we genoten van de paketten die ons toegezonden werden. In Hoei werd er rekening mee gehouden dat we slechts gijzelaars waren, we moesten er niet werken ; nochtans was het aan ons, Mechelaars, niet toegestaan op het Belvédère te wandelen zoals aan die van Brussel. Slechts de laatsten dag van ons verblijf aldaar hebben we mogen genieten van het mooie schouwspel dat ons het panorama van Hoei en de Maasvallei bood. — Vriend Bamps, hoe lang bleeft ge daar in Hoei en hoé kwaamt ge dan later in Antwerpen terecht ? — Dat is nog een heel geschiedenis. De ziekte die ik in Breendonk had opgedaan, ondermijnde steeds meer en meer mijn gestel. Ik kon gaan noch staan en werd met de anderen na 15 dagen verblijf te Hoei ontslagen. We moesten met eigen middelen en eigen initiatief trachten thuis te geraken. In welke toestand echter ? |
||||||||||||||
Hier moet Bamps rusten. We aanschouwen hem, zijn afwezige blik is de getuige dat hij waarheid spreekt, zijn gedachten verwijlen in het verleden. Voor zijn ogen ziet hij al de verschrikkingen van die tijd terug. — Ik moest beginnen met 15 dagen kliniek, dan volgden er twee en halve maand verpleging in een ziekenhuis te Mechelen. Wanneer ik terug naar huis mocht kon ik slechts te bed gaan en er blijven. Men zou denken dat onze beschermers me nu met rust zouden laten. Ze hadden hun werk degelijk gedaan. Van een gezonde, kloeke kerel van 113 kgr. die ik was, bleef er nog een hoopje ellende van 63 kgr. Doch dan kent men de Duitsers niet. |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Ditmaal dachten ze de buit te hebben gevonden |
||||||||||||||
— Vriend Louis, hoe hebben de moffen terug gevangen genomen ? — Op 2 Juli gebeurde er weer een huiszoeking bij mij door de Feldgendarmen. Ditmaal dachten ze de buit te hebben gevonden. Ze ontdekten een lijst met de namen van Rijkswachters die in Mechelen verblijf hadden... Tijdens het voetbalseizoen van 1940 hadden al die wachtmeesters en brigadiers vrijkaarten gekregen. Waarmee ze de matchen op Racing konden bijwonen. Die beruchte lijst omvatte nu de namen van hen, die zo'n vrijkaart hadden ontvangen. |
||||||||||||||
Antwerpen |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
... Hamerde met een geweldige vuistslag mijn mond dicht |
||||||||||||||
Ik vernam reeds bij het eerste onderzoek van wat ik beschuldigd werd. Een vriend, aangehouden als lid van de Weerstand, had wellicht onder de vreselijke martelingen, bekend dat hij door mij was aangeworven. Daar ik loochende werd ik met hem gekonfronteerd. Deze hield zijn bekentenis staande. Ik waagde hierop te zeggen: « Maar jongen... » Hij werd weggeleid. Ik had de gelegenheid niet nog één woord te spreken... De Feldgendarm hamerde met een geweldigen vuistslag mijn mond dicht. Voor mij begonnen de vreselijkste uren van mijn leven. Ik zei reeds dat ik voor mijn aanhouding bedlegerig was; het was me onmogelijk de handen vóór het aangezicht te brengen, zodat mijn vrouw me voeden moest; dezelfde ziekte had mijn linkerbeen onplooibaar gemaakt. Drie mannen, een Feldwebel en twee Gestapomannen, wierpen zich op mij. Onder deze laatste was er één bij die Vlaams sprak; het was klaarblijkelijk één van die gestapachen uit ons bloedeigen volk. Ze kraakten rnijn armen en wrongen ze op mijn rug, dan wierpen ze mij met de buik op de grond, grepen mijn benen en plooiden ze ook op mijn rug, ze bonden mijn voeten aan mijn handen vast. Niet één pijn. maar honderdduizend pijnen doorscheurden mijn ledematen. Mijn door knobbelrumathiek versteven gewrichten kraakten alsof alles in mij werd geradbraakt. Ik beet op de tanden, ik wilde die ploerten niet het genoegen geven me te horen kreunen of jammeren. Ik wilde niet!... De beulen schreeuwden me toe « Beken ! Beken !... Ge moet bekennen dat al de Rijkswachters die op de lijst voorkomen door U zijn aangeworven als leden van deondergrondsche beweging ». |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Steeds lag ik in dezelfde houding |
||||||||||||||
Een leugen, een bekentenis van iets wat onjuist was kon mijn pijnen stillen:.. Ik dacht er niet aan.... Hoe onmenselijk de smarten ook werden, ik wist dat, indien ik ook maar met het hoofd had geknikt, al de Rijkswachters die op de lijst voorkwamen zouden worden aangehouden en op dezelfde wijze zouden worden gemarteld... Grimmig verbeet ik mijn leed... « Als ge niet bekent » snauwden ze me toe, « moet ge sterven ! » Drie eindeloze uren duurde deze ondervraging (?). Steeds lag ik in dezelfde houding : de buik op de grond, handen en voeten samengeboeid op de rug. Ten slotte kwam er een einde aan. De beulen maakten de boeien los; ik lag daar als een levenloos mens. Twee medegevangenen werden er mee gelast me naar een cel te dragen. Het waren een zekere François uit Mechelen en een Peeters uit Antwerpen . Een tweede ondervraging had 's vrijdags 15 Juli plaats. Ditmaal verplichtten de gestapachen me mijn handen uitgestrekt op tafel te leggen. Ze gingen met hun matrakken er op los tot mijn handen slukgeslagen en als vermorzeld waren. Toen ook dit niet baatte keerden ze terug tot hun methode van de vorige dag. Weer werd ik handen en voeten op de rug gebonden en met de buik omlaag op de grond geworpen. Weer was het alsóf al de spieren in mijn lichaam werden stukgescheurd. Men zegde,dat deze ondervraging de laatste was en dat, als ik nu niet bekende, ik sterven moest. Sterven? Kan men nog bang zijn voor de dood als men de grootste smarten doorleeft die men zich indenken kan. Ik zweeg... Ze hebben van me geen enkele klacht gehoord, geen enkele traan gezien. Na drie uren werd ik weer weggebracht, ditmaal door een Verhasselt Frans uit Breendonk en een voor mij onbekend gevangene. Toen ik na de bevrijding Verhasselt ontmoette, verklaarde hij me, dat hij er die dag vast van overtuigd was geweest een stervende weg te dragen... |
||||||||||||||
|
||||||||||||||
Ze gingen met hun
matrakken er op los |
||||||||||||||
Bamps schept een ogenblik adem, het is hem aan te zien dat de herinnering aan deze ontzettende ogenblikken hem zwaar vallen. Ons komen de bittere verzen uit Multatuli s « Kruissprook » voor de geest :
Neen, deze man is taai... Bamps vervolgt : 's Zondags kwam de derde ondervraging. — Kent ge luitenant Le Cron ? Neen. — Kent ge commandant Lepez? — Beken dat hij lid is van de ondergrondse beweging ! — Commandant Lepez behoorde niet tot de ondergrondse beweging. Daarop kwam de furie weer los... Weer werden de handen en voeten me op den rug gebonden... Weer duurde die marteling drie volle uren.. Ik voelde mijn krachten begeven: zou ik dan zo moeten sterven als een dier ?... Hoeveel dagen zou ik dat nog uithouden ? Stellig niet veel meer. Thans begrijp ik hoe sommigen verklaringen hebben afgelegd, waardoor ze hun medestrijders verklikten... Neen, ik zal het die jongen nooit kwalijk nemen dat hij mij in de handen van mijn beulen heeft gebracht. Ik begrijp dat er ogenblikken van zwakte kunnen bekomen. Door deze verklaring legt Bamps getuigenis af van zijn grootse heldenziel... Hij die ondanks alles, heldhaftig zweeg, voelt slechts grootmoedigheid voor hem die in een ogenblik van zwakheid zijn naam had genoemd. Deze grootmoedigheid is van een betere soort dan het berekend medelijden van sommigen voor het zwarte gespuis dat zijn rechtvaardige straf ondergaat. Wij weten dat er velen thans in Duitse handen zijn die dezelfde tormenten hebben doorstaan... en toch heldhaftig zwegen. We denken hier vooral met ontroering aan onze medewerker die nog op de galeien van het « herrenvolk » zucht, maar die ons, zijn medewerkers, nooit heeft verklapt. (1) We denken nog aan een andere onzer medewerkers die ook in de handen van de Gestapo viel, die zich behendig wist los te liegen uit de dichtgeweven netten van de Nazibenden, vastbesloten liever zich te laten doodmartelen dan zijn vrienden aan de beulen over te leveren. |
||||||||||||||
Bamps is zijn ontroering meester geworden en zet het somber verhaal van zijn lijdensweg voort : — Ik had de stellige overtuiging dat, indien ik nog éénmaal de drie urenondervraging moest doorstaan, ik het er niet meer levend zou afbrengen. 's Maandags vroeg ik door een geneesheer te mogen onderzocht worden. Klaarblijkelijk melden de beulsknechten er dezelfde mening op na en stemden toe. De Duitse docter verklaarde dat mijn toestand uiterst ernstig was en stelde voor me naar een hospitaal te doen overbrengen. Hiertoe werd beslist... doch in welke omstandigheden gebeurde deze tocht naar Leuven ! Ik, die geen voet verzetten kon, die geen hand kon bewegen, zonder de verschrikkelijkste pijnen werd te voet naar het Gerechtshof van Antwerpen geleid. Daar namen we tram Nr 25 tot aan het station. Ik moest er de trappen beklimmen... Ach! gij, gezonde mensen, kunt niet begrijpen hoe deze beklimming een calvarieberg was, die de meest ontzettende foltering overtrof. De trein voerde ons naar Brussel. Daar ging de tocht weer te voet van het station naar de Sint-Lazarusstraat waar we de tram namen tot aan de Daillyplaats. We wachten de tram voor Leuven. Men berichtte ons dat zij een kwartier vertraging had. Ik stond drie kwartuur op die plaats... Ik geraakte uitgeput. Het koude zweet brak me uit. Ik vroeg aan mijn geleider me te mogen neerzetten. Doch dit werd mij geweigerd. Eindelijk, daar was de tram. Mijn geleiders, geholpen door reizigers, tilden me in den wager. Toen we in Leuven toekwamen ben ik voetje voor voetje voortgesukkeld van aan de Naamse Poort tot aan het gasthuis. We kwamen toe om 3,50 uur en waren om 8 uur uit Antwerpen vertrokken. Ik was ten einde. Om 4 uur kwam een docter ; hij verklaarde dat hij 's anderdaags met andere Esculapen zou terugkeren. Dit gebeurde. Drie geneesheren onderzochten me nauwkeurig. .. Ik wachtte om hun uitspraak met ongeveer dezelfde gevoelens als een terdoodveroordeelde op het resultaat van zijn genadeverzoek. Nauwelijks kon ik mijn vreugde bedwingen als ik één hunner hoorde verklaren : « Wie werden diesen Man nach Hause schikken». Jammer... Ik was nog niet te huis ondanks het feit dat drie docters mijn ellendige toestand hadden vastgesteld. Ik moest 's anderendaags, zaterdag, dezelfde calvarieberg afleggen als bij de heenreis. Om twee uur namiddag vertrokken we uit Leuven en kwamen om negen uur 's avonds te Antwerpen toe. Weer moest ik, meer kruipend dan gaande, me voortslepen, tram op tram af, trein op trein af, dit alles in de steeds neerplassenden regen. De hoop echter dat nu welhaast aan al dat ontzettend lijden van de laatste veertien dagen een einde zou komen gaf me de sterkte om ook dit laatste te dragen. Enkele dagen nog verbleef ik in de Begijnenstraat te Antwerpen, doch men liet mij met rust ; men had klaarblijkelijk alle hoop opgegeven een bekentenis van mij af te persen. Hun methoden waren, voor wat mij betreft, zonder resultaat gebleven. 's Woensdags kwam een feldwebel met het goede nieuws dat ik naar huis mocht gaan... gaan ? Ik kon zelfs niet meer kruipen... Ik was klaarblijkelijk voor heel de rest van mijn leven lam en kreupel zoals ik thans nog ben. Er werd naar mijn huis getelefoneerd en 's anderdaags, de 25 Juli kwam M. Festraets met zijn auto, in gezelschap van mijn vrouw, me te Antwerpen halen. Ik was vrij... vrij voor zover men iemand vrij kan noemen die als een hulpeloos kind in een wagentje moet worden voortgeduwd. Zeven-en-twintig lange maanden na mijn invrijheidstelling heb ik roerloos in mijn bed doorgebracht, vier maanden lang werd ik verzorgd in Sint-Pieters hospitaal te Brussel.— Bamps, zeggen we, het Nazisme had aan U zijn opvattingen over menselijkheid getoond. Lieten ze U voor de rest van de bezetting met rust? — Ja en neen; terwijl ik op 9ste Juni 1943 nog in 't hospitaal lag, werd op een mooie dag alles bij mij stukgeslagen. Vlaamse S.S.-mannen toonden zo hun triestige moed. Onder hen waren Mechelaars. Hier zijn hun namen : Van Hilst, zoon ; Het triestige figuur van de zoon van de toenmalige uitbater van Café « Den Beer » ontbrak natuurlijk niet... En nog was het lied niet uit.Op 8 Maart 1944 bestormden weer 8 Feldgendarmen, zegge acht, mijn huis. Ze kwamen me aanhouden. Ze sleurden mij uit mijn bed. Daar ik echter helemaal niet meer gaan kon lieten ze mij tenslotte thuis. — Louis, dat is tekenend. Toen ge nog 113 kgr. woogt, flink en gezond waart, stuurden ze er twee op U af; nu ze U hadden kreupel gemaakt zonden ze er acht op uw nek... Dat is het beste bewijs dat de sterkte van uw karakter hen had bang gemaakt... — En nog was het niet het laatste ! Op 3 September 1944 om 11 uur, dus juist vierentwintig uur vóór de bevrijding onzer stad, stapten twee Feldgendarmen in gezelschap van de Mechelschen hulpfeldgendarm Cabus nogmaals binnen om me aan te houden. Klaarblijkelijk beschikten ze niet meer over de nodige vervoermiddelen en wisten ze dat onze Engelse vrienden hen kort op de hielen zaten. Nadat ze hadden vastgesteld dat ik geen stap vóór den anderen kon, lieten ze me thuis en spoedden zich de deur uit. |
||||||||||||||
Dit is dan het eenvoudig verhaal van wat één onzer medeburgers, slechts één uit de duizenden, heeft geleden. Voor Bamps zal de oorlog feitelijk nooit een einde nemen: hij zal steeds de klauw van de Gestapachen blijven voelen in elke beweging van zijn vermorzelde ledematen, bij elk krampachtig samentrekken van zijn versteven spieren. Onlangs waren we er getuigen van hoe Bamps zich pijnlijk en moeizaam de trappen opwerkte van ons gerechtshof. Een volksvrouw keek hem meewarig na, schudde het hoofd en mompelde « Sukkelaar ». Neen, Bamps is geen « Sukkelaar ». Wij, die dit verhaal uit zijn mond hebben opgetekend, weten hoe geestelijk ongebroken hij al de ontzettingen heeft doorstaan. Wij weten hoe in dit lichamelijk wrak de trotsche geest woont van iemand, die weet dat hij in de strijd op leven en dood, ten slotte de overwinning heeft behaald. Bij het publiceren van dit verhaal was ons doel niet wat sensatie méér op de markt te werpen, of aan mooischrijverij te doen. We hebben dit verhaal weergegeven natuurgetrouw, sober en naar waarheid. Ons land heeft niet het geluk gehad in deze oorlog grote figuren aan het licht te brengen als een Churchill, een de Gaulle, een Roosevelt en een Stalin. Wij hebben echter eenvoudige mensen uit het Volk gehad, die, in het uur van de grote beproeving, niet hebben gewikt en gewogen, niet hebben berekend en gecijferd, doch zich edelmoedig en heldhaftig hebben gegeven, Eén van deze mensen is onze vriend Bamps. Wij schreven dit verhaal om hem de hulde te brengen die hem past. Nog om iets anders. De « zwarte orde » heeft ons uitgekreten als oud en versleten, ontaard en afgetakeld. Een volk dat mensen telt als Bamps heeft stellig genoeg geesteskracht om zich door alle moeilijkheden heen te slaan. De figuur van Bamps en zovele anderen moet voor ons een spoorslag zijn om de strijd tegen de donkere machten onverpoosd voort te zetten en om te arbeiden aan de geestelijke heropstanding van Volk en Vaderland. Vergelijk een ogenblik de trotse en fiere onbuigzaamheid van onze mannen uit Breendonk, uit Hoei, uit Antwerpen, enz., met de laffe vlucht in de leugen en de ontkenning, met het schuil gaan achter doden en afwezigen van de verraders. Hoe belachelijk en verachtelijk klinkt dan de woordkramerij van onze zwarte en grijze ersatz kwatta-soldaten, die in dienst stonden van de vijand, naast de grootse heldhaftige daad van mensen als Bamps. |
||||||||||||||
Mechelen, mei 1945 | ||||||||||||||
Verschenen in de sluikbladen - België onafhankelijk - La Belgique indépendante ---------Blitzrieg----------- Signaal. Match. Uitgegeven door de groep België onafhankelijk |
||||||||||||||
Het
hakenkruis overvloog
de Stad |
||||||||||||||
(B.B.C. : Heden nacht werd Keulen door duizend bommenwerpers aangevallen) Ik
zegen de
zang van de duizend
motoren ; |
||||||||||||||
Sint Jozefs naam stond
in het boek der Joden |
||||||||||||||
Langs
't front van
de Zwarte
Brigade |
||||||||||||||
Als over
de lage
landen |
||||||||||||||
De stalen
ruiters rukken als een
wervelwind |
||||||||||||||
Ik dool tussen
velden en straten |
||||||||||||||
(1) Bij het ter perse gaan vernemen we de terugkeer van deze medewerker. . | ||||||||||||||
|
||||||||||||||
|