Het verhaal van ‘Nard’ Van Loy - Inhoud - Boven
Op vrijdag 9 januari 2004 vertelde ‘Nard’ in de parochiezaal te Oevel voor het eerst zijn verhaal! Het werd een getuigenis, van al wat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog meemaakte: zijn jeugd, zijn militaire dienst, zijn werking in het verzet, in de groep Fidelio, in de Weerstand, in het Geheim Leger (GL), het Kempisch Legioen (KL), zijn belevenissen in het Duitse concentratiekamp Buchenwald en zijn bevrijding in 1945. Aan de hand van foto’s en documenten ondersteunden we het verhaal van Leonard.
Deze boeiende avond was georganiseerd door Heemkring Ansfried Westerlo vzw, met als moderator Patrick Bastiaens. Die avond was de aanleiding tot dit werk! Neergeschreven door Patrick Bastiaens Uitgegeven door Heemkring Ansfried Westerlo vzw
D/2014/5545/01 De aanleiding om het verhaal door Nard te laten vertellen was het boek Ons Oude Dorp deel 2, dat door Heemkring Ansfried in 2004 is uitgegeven. Op zoek naar oude foto’s van Oevelse mensen en gebeurtenissen, ging ik langs bij Marie ‘Poel’ (Van De Poel). Het was deze vrouw die me doorverwees naar haar schoonbroer Nard Van Loy. Hij zou nog wel veel namen kunnen plaatsen bij de aangezichten op oude foto’s. Een dag later stond ik dus bij Nard op het Moleneinde. Nadat ik me voorstelde en wat uitleg gaf over het doel van mijn bezoek, zaten we al snel aan tafel met een pak oude Oevelaars op foto. Ik had echter al snel door dat Nard niet echt bij de les was en mij daardoor weinig of geen bruikbare informatie kon geven. Ook foto’s waar hij zelf opstond, passeerden zijn handen zonder dat hij iets of iemand herkende. Op een gegeven moment begon hij over de oorlog te vertellen en over zijn krijgsgevangenschap. Mijn interesse was gewekt en Nard merkte mijn luisterend oor. Nadat hij zijn verhaal gedaan had, heb ik hem gevraagd of hij met zijn verhaal ooit naar buiten was gekomen: om het te vertellen aan een groep mensen. Met enige bitterheid in zijn stem zegde hij me dat er in Oevel na de oorlog niet echt interesse was. Op mijn vraag of hij dit verhaal wilde vertellen aan een groter publiek in het heemmuseum in Oevel, was zijn antwoord direct positief.
Na duidelijke afspraken met de heemkring, werden enkele praktische zaken vastgelegd en kon ik met Nard de voorbereidingen starten. Na enkele avonden vol verhalen, had ik een basis om de spreekbeurt verder uit te werken en kon ik het verhaal met foto’s en ander materiaal ondersteunen. Na aankondigingen in de pers was vrijdagavond (09/01/2004) eindelijk daar! Waar de heemkring mikte op een publiek van 45 mensen, was de grote zaal in het museum snel te klein en moest er worden uitgeweken naar de nabije parochiezaal van Oevel. Nard deed zijn verhaal op een manier die iedereen boeide. Voor elke toehoorder was het een leerrijke avond.
Achteraf heeft Nard me bedankt om dit op poten te hebben gezet. Hij was content dat hij zijn verhaal gedaan had. Hij had er lang op gewacht, zei hij! Het was toen dat ik hem beloofd heb, om dit in een uitgave te verwerken. En dit werk ligt nu voor u. Het is geen hoog geschiedkundig werk. Wel moet het een archiefstuk zijn van wat er ooit gebeurde en dat zeker fout was! Het verhaal van iemand uit een klein dorp, uit Oevel. Hoe toevallige gebeurtenissen in een mensenleven voor een bijna catastrofale wending zorgden. Soms werden data en plaats wel eens van plaats verwisseld. Het verhaal gaat immers bijna 70 jaar terug in de tijd. In het werk zijn er nota’s opgenomen die meer in detail gegaan. Dit doet geen afbreuk aan het verhaal van Nard, want dat moest zeker de kern van dit boek blijven. Ik wil de leden van Heemkring Ansfried van harte danken dat ze Nards verhaal in boekvorm willen uitbrengen. Verder wil ik iedereen bedanken die me documenten bezorgde, foto’s ter beschikking stelde en tijd vrijmaakte om enkele vragen te beantwoorden.
Ik draag dit boek op aan Nard en zijn vele lotgenoten. Dat dit werk ook een bijdrage moge zijn, hoe klein ook misschien, opdat de huidige generatie nooit zou vergeten wat er toen gebeurd is. Dat dit nooit meer moge gebeuren! Ik had Nard beloofd zijn verhaal in een boek voor altijd te laten voortleven Patrick BastiaensNoot: Tekst in cursief is toelichting van Patrick Bastiaens, in gewone letters is het verhaal zoals door Nard Van Loy vertelt. De toelichting onder de foto's is van Patrck Bastiaens (nvdr). Op tablet kunnen de fotos uitvergroot worden
Leonard Van Loy is geboren te Oevel op 12 april 1919 als, 11de kind van het gezin Van Loy-Otten. Hij is de tweelingbroer van Leopold waarvan koning Leopold de dooppeter was. Dat het druk was in zulk een groot gezin spreekt vanzelf. Ondertussen is half Oevel wel een Van Loy; zeker omdat de vorige generatie én de volgende ook kroostrijk waren! Leonards naam werd zoals gebruikelijk was, afgekort tot Nard: Naar uitgesproken. Wij houden het bij Nard in de tekst. Nard ging in Oevel naar school en was meestal bij de eersten van de klas. Nard wist me te vertellen dat de meester in het eerste studiejaar meester Maurice Piet was. Nard zat ook nog in de klas bij Richard Mens. Meester Mens wilde vader Van Loy overhalen om Nard verder te laten studeren; doch vader Van Loy was niet te bepraten, omdat hij geen van zijn andere kinderen had kunnen laten verder studeren! Dus kon ook Nard niet verder stude-ren. Vader Jef Van Loy en meester Mens waren nochtans goede vrienden want na de zondagse hoogmis bleven ze regelmatig kaarten bij Polien van de bakker. Dat meester Mens voorstelde om het schoolgeld voor te schieten, vond bij Jef geen gehoor
Nard heeft goede herinneringen aan meester Mens. Hij weet nog dat hij van de meester eens een kerkboek heeft gekregen omdat hij de eerste van de klas was.
De familie Van Loy was en is een grote familie in Oevel. De vader van Nard, Jef Van Loy kwam uit een gezin van 13 kinderen en Jef had op zijn beurt ook 12 kinderen. Het hoeft niet gezegd dat er in Oevel en omstreken heel wat nakomelingen rondlopen. Begin de jaren zestig haalde de familie regelmatig kranten en tijdschriften als reuzegroot gezin. Enkele van de Van Loy’s hebben dan ook een koning als dooppeter.
Vader Jef boerde en de zonen, die niet buitenshuis gingen werken, moesten meehelpen op de boerderij. Zo kunnen we stellen dat Nard, tot hij naar de troep moest, thuis werkte.
Zijn Legerdienst - Inhoud - Boven Nard was soldaat bij het 5de linie; dit is een infanterie-regiment. Het 5de linie was gekazerneerd in drie kazernes binnen de fortengordel van Antwerpen: De Falconkazerne aan het Falconplein, de kazerne generaal Drubbel aan de Begijnenvest en de Prekerskazerne in de Predikherenstraat in het St-Andrieskwartier. In deze laatste kazerne meldde Nard zich om zijn militaire dienst aan te vangen.Het 5de linie in de Prekerskazerne waren de kanonniers. Nard vertelde in zijn verhaal enkele keren dat ze met van die klein kanonnekes moesten schieten. Nard was ingedeeld bij de 15de compagnie: De “piotten” zoals de manschappen van deze eenheden genoemd werden. De 15de compagnie had van die kleine kanonnen, 47mm antitankgeschut.
Het militair zakboekje van Nard. We zijn in 1938 en de
Mijn term was 12 maanden en dat was toen juist veranderd. De klas vóór ons was al een half jaar binnen en mocht pas met ons afzwaaien. De mannen waren niet goed gezind, want zij hadden er dan 18 maanden opzitten.
We hebben veel geoefend op de hei van St-Anneke op de linkeroever. Elke keer als we gingen oefenen, moesten we met de overzetboot ‘het Scheld’ (de Schelde) over. Het was een heel groot oefenveld en er stonden nog geen huizen. Het 5de linie steekt met een overzetboot de Schelde over om te oefenen op linkerover ter hoogte van st.-Anneke
We hebben heel veel loopgraven moeten maken en de mortieren opstellen. Mijn werk was het de munitie aan te brengen naar de mannen die in de voorste loopgrachten zaten en die in een boog de mortieren zouden afschieten. We oefenden ook veel in het camoufleren. Dat was eigenlijk niet zo moeilijk want er stond veel laag houtgewas.
‘De soldaten ondereen klapten veel over wat er in Duitsland aan de hand was. We kochten “ieder over hand” een gazet, zodat we wisten wat er gebeurde in de wereld. We waren niet gerust in de situatie. Duitsland was in 1939 Polen binnengevallen en daar hadden de gazetten veel over bericht.’
Soms trokken we ook op manoeuvres naar het oefenterrein van Edegem. We zaten dan dag en nacht in het veld en sliepen bij boeren in de stal. In die periode hadden we wel heel goed materiaal en kleedsel. We hadden een compagnie van een 100 man maar er was verder niemand van Oevel bij. Op het einde van onze term zijn we ook te voet naar het kamp van Beverlo gegaan met volledige bepakking. De eerste dag kwamen we tot in Herentals. Daar hebben we ergens geslapen en de volgende dag trokken we verder naar Leopoldsburg. Dat was een lange tocht. Toen we langs café “Het Rooske” aan het Punt van Geel kwamen, stak den Dens zijn hand op, want hij kende mij. We marcheerden altijd in groep en elk uur werd er 5 of 10 minuten gerust. In het kamp van Beverlo sliepen we in de stenen barakken achter de kerk. Elk jaar mogen we nu nog met de politieke gevangenen in het kamp gaan eten.
Leopoldsburg. De stenen kazerneblokken achter de kerk. Vele generaties soldaten zijn hier op kamp en op manoeuvres geweest 'De eerste dagen dat ik bij den troep was, was ik er niet graag bij. Ik zal wel heimwee naar huis gehad hebben, denk ik. Soms moest ik wel eens schreeuwen (wenen), maar na een tijdje ging dat allemaal wel over. Op het einde van mijn term, zat ik er al niets meer mee in, dat ik bij den troep was.’ Voor dat ik naar de troep moest, was ik al aan het sjotten bij Blauwvoet Oevel. Dat was zó gekomen.
Toen de eerste ploeg aan het sjotten was, was ik naast het terrein zo een beetje tegen een bal aan het stampen. Ik was misschien een jaar of 15 en de echte sjotters hadden mij bezig gezien en vroegen of ik mee hen kon meedoen. Achteraf heb ik dan een kaart getekend en ben ik recht naar de eerste ploeg gegaan. Ik moest voetballen met mannen als de Witte Gebruers, Ceulle van Rik. In Ramsel heb ik mijn eerste match met de eerste ploeg gespeeld.
Toen ik in het leger was, kon ik eigenlijk niet meespelen met Blauwvoet, maar daar werd dan het volgende op gevonden. Als ik zondag na de noen vrij was bij het leger, mocht ik eigenlijk niet naar huis komen en moest ik in Antwerpen blijven. Ik nam dan in Antwerpen de trein naar Herentals en daar kwam iemand van Oevel mij afhalen aan het station, zodat ik na de noen toch mee kon voetballen. In Herselt hebben ze mijn knie eens overgestampt en toen zat ik met een groot probleem, want ik moest natuurlijk terug naar Antwerpen. Zo goed als ik kon, ben ik terug binnengegaan zonder al te veel te laten zien. De ordonnans die ik altijd moest helpen in de kazerne, was die dag juist van wacht en maakte het een beetje gemakkelijker. Zo kon ik terug naar binnen. Daarna zegde ik dat ik van de trap gevallen was.
Ik heb bijna een maand in het gasthuis gelegen om van die breuk te genezen. Nadat ik was afgezwaaid, moest ik thuis op de boerderij helpen.
De Mobilisatie - Inhoud - Boven We wisten al een tijdje dat er oorlog in de lucht hing, In Duitsland was Hitler al een tijd bezig met zich te bewapenen en hij was in 1939 Polen al binnengevallen. De tiende mei van ‘40 was het zover. De garde bracht de oproepingsbrieven bij ons thuis. Mijn broer en ik werden gemobiliseerd. In de brief stond dat we ons pak moesten klaarmaken en met de tram of trein optrekken. Ik moest terug naar de Prekerskazerne, waar ik was afgezwaaid. Ons moeder was er het hart van in. Zij had de eerste oorlog meegemaakt en had veel schrik van ‘den Duits’.
In Antwerpen kwamen allemaal dezelfde mannen bijeen die met mij waren afgezwaaid. Iedereen was stille-kes. We kregen onze ransel terug en een geweer. De oorlog was bezig en wij zijn redelijk rap vertrokken uit de Prekerskazerne, omdat de kazerne natuurlijk niet al dat volk kon opvangen, van de verschillende opgeroepen militieklassen. Wij trokken op van Antwerpen over Edegem naar Herentals, om daarna naar Braine-le-Chateau (’s Gravenbrakel) in de Wa-len te gaan. Hier zaten we ingegraven, in steun van het leger dat aan de Maas zat. Hier was het redelijk rustig en we hebben veel moeten oefenen met het materiaal dat we bij hadden.
In feite zaten we hier aan de verkeerde kant van het front, maar de legerleiding dacht dat ook Frankrijk, België zou binnenvallen om den Duits vóór te zijn en op die manier buiten Frankrijk zou kunnen vechten.
We kunnen er van uitgaan dat Nard als soldaat van een actieve divisie in mei 1940 een Mauser type 36 ter beschikking had. Dit wapen werd in Luik vervaardigd en was in gebruik bij verschillende legers. Het was zeer geschikt als infanteriewapen.
Het was toen voor ons nog niet écht oorlog, want ik weet nog dat ik mijn schoenen had binnengedaan om te laten repareren. De volgende nacht lieten ze de bruggen springen en was het voor ons tijd om op te trekken.
Met auto’s werden we naar Haacht gereden en hier groef het bataljon zich terug in. We zagen toen ook af en toe een Duitse vlieger die over de streek vloog en dat was voor ons een teken dat de Duitsers op komst waren. We hadden verschillende paarden bij, die caissons (munitiewagens) voorttrokken.
In Haacht kwam dit allemaal bijeen. De Duitse voorhoede was niet ver meer van ons, en af en toe hoorden we schieten. We wisten waar ze zaten, maar moesten niet in actie komen! Het Belgisch leger trok zich verder achteruit. De bedoeling moest geweest zijn om achter de Leie stand te houden en op versterkingen uit het buitenland te wachten. Vanuit Haacht was het marcheren, ‘s nachts sliepen we bij boeren in de schuur. Tijdens het marcheren keken we dikwijls achterom. De schrik zat er goed in en niemand was er echt gerust in. We hadden wel altijd goed eten, omdat de veldkeuken met ons meereed. Onderweg passeerden veel vluchtelingen, wat het ons bataljon soms moeilijk maakte om snel af te trekken. Achter de Leie groeven we ons terug in. Het bataljon was nu volledig gereorganiseerd en wij moesten schieten met van die klein kanonnekes: ‘landpatatten’ noemden we die kanonnen. Dat waren 76 mm mortieren en we moesten die zelf voorttrekken. Als we ze moeten verplaatsen gebeurde dat met 10 man. Ik moest vanuit de tweede linie munitie naar de eerste linie brengen.
We moesten gaan vluchten. Onze compagnie zat in eerste linie en het bevel kwam om onze mortieren mee te nemen. De Duitsers zaten achter ons, maar op dat moment twijfelden ze om verder aan te vallen en dat is misschien ons geluk geweest.
Nog dieper “de Vlaanders” in! We zaten in een schuur toen het bevel kwam om de wapens in te leveren. Op dat moment stonden er Duitse soldaten in de schuur. Buiten de geweren moesten we ook de rest van de uitrusting afgeven. Het was een verschrikkelijk bangelijk gevoel om die Duitse soldaten van zo dichtbij te zien. We hebben een week in die schuur gezeten en we konden niets doen om ons bezig te houden. Op dat moment waren we krijgsgevangen; ik kon gelukkig wat in de keuken helpen. Op een gegeven moment kwam het bericht dat we ofwel naar Duitsland moesten om te werken ofwel naar huis! Daar was nog geen zekerheid over. Wat later marcheerden we met de hele groep naar Mechelen en vanaf Mechelen was het ieder voor zich. Het was voor ons een grote verrassing dat het allemaal gedaan was! De groep moest nog wat in Mechelen blijven en ze hadden een kok nodig voor de veldkeuken. Ik heb de soep moeten maken. Later kregen we het bevel om de paarden die we nog hadden in Lier in de kazerne af te leveren. Ik moest met de paarden en de veldkeuken mee op weg naar Lier. Maar onderweg hebben we de veldkeuken in een bos gezet en de paarden in een wei. Het was voor ons voorbij. In de buurt van Mechelen heb ik de tram tot in Westel genomen om dan te voet naar Oevel te gaan. Al bij al was ik een kleine maand van huis geweest. Onze Pol was nog krijgsgevangene, toen ik thuis kwam. Enkele dagen later kreeg ik het bevel om mijn soldatenkostuum in Turnhout binnen te leveren en kon het burgerleven terug beginnen.
De mobilisatie en de 18-daaagse veldtocht van het Belgische leger - Inhoud - Boven
Op 25 augustus 1939 ging het Belgische leger over tot plan A: het mobiliseren van 6 actieve divisies, waartoe ook Nard behoorde, Nard was op 26 augustus terug in zijn eenheid. Het mobiliseren van de verschillende divisies verliep in 5 fases met een totale mobilisatie op 10 mei 1940 als sluitstuk. Op 10 mei zijn er nagenoeg 600 000 Belgen in het leger; wat neerkomt op 8 % van de totale Belgische bevolking.
Daar België zich sinds 1830 opstelde als neutraal land, werden de militaire verdedigingslinies zó opgebouwd dat een aanval, zowel vanuit het oosten als vanuit het zuiden, kon worden opgevangen. Indien België zou aangevallen worden, zou Engeland ons ter hulp komen. Het moet echter gezegd dat, sinds de Duitse legers in september 1938 het Tsjechisch Sudetenland annexeerden, de defensieve opstellingen van het Belgisch leger gericht waren op een dreiging vanuit het oosten. Zonder in detail te treden: de Belgische verdediging was zo uitgebouwd dat er optimaal gebruik gemaakt werd van natuurlijke hindernissen in het terrein. Langs de linkeroever van het Albertkanaal werden bunkers gebouwd en con-tinu bemand. Deze linie liep van Antwerpen tot aan de Maas in Luik. De oude fortengordel rond Luik, die in de Eerste Wereldoorlog de Duitse opmars moest kunnen vertragen, werd in de jaren dertig enigszins aangepast aan de moderne wapens. Sluitstuk was het fort van Eben-Emael, dat als oninneembaar gold en het sterkste fort van Europa was. In de eerste oorlogsuren was gebleken dat het fort enkele strategische tekortkomingen had en slechts enkele uren weerstand kon bieden. Bij Luik boog de verdedigingslinie af naar het zuiden, langs de Maas tot Na-men. Een tweede belangrijke linie, die werd uitgebouwd in de jaren die de oorlog voorafgingen, was de veelbesproken KW-linie. Deze versterkte linie die van Koningshooikt tot Waver (in Waals-Brabant) liep, was voorzien van anti-tankgreppels, bunkers en versperringen. Als het Belgisch veldleger zou gedwongen worden om dieper België in te trekken, was deze linie bedoeld om de Duitse opmars te stuiten en tijd te winnen tot er Britse en Franse verster-kingen zouden in steun komen. De geschiedenis leerde ons echter dat het leger in mei ’40 vrij snel is moeten te-rugplooien. De KW-stelling heeft niet voor de bedoelde stabilisering van het front gezorgd! Het Duitse leger rukte inmiddels ook dieper Frankrijk in. De kans bestond dat het Belgische leger in een omsinge-ling kwam te zitten. Daarom plooide het leger verder terug achter de Schelde. Er werden verschillende hevige veld-slagen geleverd om de Duitse opmars zoveel mogelijk te stuiten en de Franse en Engelse legers de kans te geven zich te organiseren en defensieve stellingen uit te bouwen. Na achttien dagen oordeelde koning Leopold III dat verder verzet niet wenselijk was en om te vermijden dat het ganse leger met grote verliezen tot overgave zou gedwongen worden, aanvaardde de koning een capitulatie. De Belgische verliezen bedroegen ongeveer 7 000 gesneuvelden en bijna 55 000 gewonde soldaten. De Franse legers werden op eigen grondgebied, richting de Kanaalhavens geduwd. Dit was ook het lot van het En-gelse expeditieleger dat zich verzamelde bij Duinkerke en over zee werd geëvacueerd. Organisatie van het Belgisch leger - Inhoud - Boven De oorlog zag men aankomen. Nard vertelde dit trouwens ook in zijn verhaal en in de tweede helft van de jaren dertig, trof men in verschillende landen allerhande voorbereidingen, ook in België. De organisatie van het Belgisch leger op 10 mei 1940:
Voor het verhaal van Nard gaan we verder met het korps waartoe Nard behoorde. Dit was het 3de legerkorps, onder bevel van Luitenant-Generaal de Krahe, die gedurende de ganse veldtocht een belangrijke rol zou spelen. Het 3de legerkorps bevat de 2de en de 3de infanteriedivisie, het 1ste en het 2de regiment grenswielrijders, het 15de regiment artillerie, het vestingregiment Luik-Citadel, het 23ste bataljon genie en het 23ste bataljon transmissietroepen.
Nard in de 18daagse veldtocht - Inhoud - Boven Nard bevond zich met het 5de linie in de tweede infanteriedivisie onder bevel van Luitenant-Generaal Colpin. Het vijfde linie stond onder rechtstreeks bevel van kolonel Carion. Na het opgeven van de Albertkanaal-Luik-Maas-linie en de hergroepering van het Belgisch leger achter de KW-linie, zal het veldleger zich verder moeten terugtrekken, in eerste instantie op de Schelde-Leie-linie. Daarna was het de bedoeling van de legerleiding om, zoals in de Eerste Wereldoorlog, de IJzer als laatste weerstandsbastion uit te bouwen.
De beslissing van de Belgische opperbevelhebber, koning Leopold III om onvoorwaardelijk te capituleren werd door de gewone soldaat, die sinds enkele weken onder grote druk stond, goed onthaald. Nard vertelde dat hij na de algemene mobilisatie op 10 mei thuis was, toen de garde een oproepingsbevel bracht. Na in Antwerpen terug bewapend te zijn, vertrok zijn eenheid naar Braine-le-Château. Exacte data en andere plaatsen heeft Nard niet gegeven. Maar met het raadplegen van verschillende externe bronnen, kan een meer gedetailleerd verloop van Nards veldtocht worden gegeven. Het derde legerkorps waartoe de tweede divisie en vervolgens het 5de linie behoorde, bevond zich rond Luik met een reserve in de buurt van Waver, ten westen van de KW-linie. De eenheden die Luik verdedigden en moesten beletten dat het Duitse leger de Maas overstak, moesten vrij snel terugplooien, omdat de overmacht te groot was. Het derde legerkorps trok zich vrij chaotisch terug, richting KW-linie, en zou zich opstellen achter deze KW-linie ter hoogte van Haacht. De compagnie waartoe Nard behoorde zou worden verplaatst naar Haacht en zou deelnemen aan zware gevechten. Reeds op 15 mei 1940 kwam het bevel om terug te trekken achter de Schelde. Het 5de linie ging richting Humbeek, waar het 5de linie zich normaal in rustkantonnement zou begeven. De Duitse voorposten zaten echter dicht op de achterhoede en regelmatig werden er gevechten geleverd. Rondom Humbeek werden verdedigingsstellingen gegraven en werden kleine incidenten gemeld met Duitse patrouilles. In de nacht van 17-18 mei 1940 ontruimde het 5de linie de stellingen rond Humbeek en volgde een lange mars van 40 km naar het bruggenhoofd Gent. De mars ging van Humbeek, Merchtem, Gijzegem naar Kwatrecht (Wetteren-Melle) aan de Schelde. Hier zou een verdedigingsstelling uitgebouwd zijn, maar dat was niet het geval. Het 5de linie moest zichzelf ingraven en er werden versterkte stellingen opgeworpen. Een groot gedeelte van het Belgische leger was zich links en rechts van de sector aan het hergroeperen en wilde hier felle tegenstand bieden. In en rond Kwatrecht werd hevig gevochten en waren er verschillende doden te betreuren. Op 22 mei 1940 werd het 5de linie afgelost door de Ardense jagers; het 5de linie trok zich verder achteruit over Drongen, richting Hansbe-ke en nam daar stellingen in, achter het kanaal van Schipdonk. Het Duitse leger was echter zeer efficiënt en duwde het Belgisch leger steeds dieper Vlaanderen in. Het 5de linie ging in marstempo over Aalter, Maria-Aalter, Hertsberge naar Ruddervoorde. Het Duitse leger zat kort op de co-lonnes soldaten, die steeds op hun hoede moesten zijn voor aanvallen. Ook werden de troepen regelmatig overvlo-gen door stuka’s en kwamen onder vuur te liggen. Het 5de linie ging in een defensieve stelling op de lijn Hertsberge-Ruddervoorde. Enkele compagnies kwamen onder zwaar vijandelijk vuur te liggen. Op 27 mei 1940 trachtte het Belgisch leger door een tegenoffensief de kan-sen te keren, maar deze poging mislukte. Op 28 mei 1940 volgde de capitulatie. Op bevel van het Duitse commando bleef het 5de linieregiment tot 31 mei 1940 gestationeerd te Hertsberge. Ko-lonel Carion probeerde in deze periode zoveel mogelijk manschappen uit krijgsgevangenschap te houden. De eer-ste juni 1940 om 5.40 uur vertrok het 5de linie, onder Duitse begeleiding en volgens een welbepaalde weg, in marsbataljons te voet naar Lovendegem waar de groep aankwam omstreeks 21.00 uur. Door de lange mars en door het gebrek aan eten en drinken kwam het regiment totaal uitgeput in Lovendegem aan. De volgende dag moest de mars verder gezet worden en was de bestemming Desteldonk. Hier kregen de soldaten voor het eerst Duitse bevoorrading, “beschimmeld roggebrood“. Iedereen bleef tot 9 juni in krijgsgevangenschap. Vanaf dan stuurde het Duitse commando groepen soldaten naar huis. De oorlog was voor hen voorbij.
Na de 18-daagse veldtocht - Inhoud - Boven Ik begon terug te ‘sjotten’ bij Oevel, in de eerste ploeg, en kon er goed mijn man staan. Af en toe kwam er wel eens iemand van een grote ploeg kijken. In 1943 kwam FC Herentals polsen om daar te komen voet-ballen. Eigenlijk had ik van kleinsaf altijd tegen ‘ne bal gestampt en thuis hadden we zelfs een hele ploeg met ons gezin. Dat moet zowat de eerste familieploeg uit de grote omtrek geweest zijn, denk ik. Onze vader was dan nog meestal de scheidsrechter, als we tegen de één of andere ploeg speelden.
Ik werd dan verkocht aan FC Herentals, in die tijd in de hogere klasse. Eén seizoen was er een oorlogs-competitie opgezet, omdat verplaatsingen over het hele land niet zo gemakkelijk waren. Daarom was er één competitie voor de hogere ploegen uit de provincie Antwerpen. Op die manier speelde ik in grote stadions als Den Bosuil van Antwerp, op Het Kiel tegen Beerschot, op Het Lisp in Lier, tegen Racing Meche-len, Berchem... Dat was in feite eerste klasse dat jaar en er kwam veel volk zien, soms wel 20.000 man. Ik speelde tegen Raymond Braine en Rik Coppens. Ik speelde rechts-buiten. Dan moet ge ‘ne rappe zijn. Ik heb in totaal zeven seizoenen voor FC Herentals gespeeld. Antwerp is eens voor mij komen zien, maar FC Herentals liet me niet gaan.
Daarna moesten we ook in de Walen gaan voetballen. We deden de verplaatsingen met een buske. Wij waren soms lang onderweg, omdat de wegen nog niet waren zoals nu.
Ik verdiende in die oorlogsjaren 300 fr. per gewonnen match tegen de grote ploegen en 200 fr. als we wonnen tegen de mindere ploe-gen. Dat was veel geld in die tijd. Verliezen betekende geen geld. Regelmatig kregen we links en rechts ook nog wat drinkgeld toe-gestopt.
Voor ik getrouwd was moest ik het geld thuis delen met mijn 2 broers Ben en Pol, omdat die geen werk hadden. Toen ik trouwde, was het geld natuurlijk voor mij alleen. Door het voetbal kon ik op de gieterij in Herentals beginnen werken, De Zaat zoals die fabriek heette. Ik moest de manoeuvers doen: laden en lossen van camions. Maar dat heb ik niet lang moeten doen, want dan moest ik op ‘de zavel’ gaan werken. Hier werd de zavel klaargemaakt, voor mallen, om daarin een gietstuk te maken.
De Zaat werd opgericht in 1885 door de familie Van Aerschot. Het was oorspronkelijk een scheepswerf met constructiewerkplaatsen, gelegen tussen het station en het kanaal Herentals-Bocholt. In de oorlogsjaren is dit kanaal gedempt. Nadien is de familie Van Aerschot zich gaan toeleggen op gietijzeren constructies en decoratie-ornamenten: stationshallen, hangars maar ook gietijzeren kruisen. Vanuit Oevel hebben veel stielmannen en handlangers op De Zaat gewerkt. Stilaan is de industrie achteruitgegaan met een sluiting van het bedrijf als gevolg. De bedrijfsgebouwen zijn afgebroken en er is een woonwijk in de plaats gekomen.
De chef op ‘de zavel’ zat ook een beetje in het bestuur van voetbalclub FC Herentals. Het was Willy De Milliano, een al wat oudere man. Op een keer sprak hij me aan over “den Duits” en stillekens aan ook over het verzet tegen de Duitsers. Tijdens het gesprek stak hij altijd zijne wijsvinger op en zegde dat het gevaarlijk was en er nergens mocht gesproken worden over wat hij mij zegde. Ook thuis mocht ik er niets over zeggen. Van mijn kant was er geen reactie, want ik zag dat verzet helemaal niet zitten!
In die periode was er regelmatig luchtalarm in Herentals. De fabriek moest dan zo snel mogelijk worden ontruimd en de arbeiders doken dan zo snel mogelijk de bossen achter de fabriek in. Als we in het bos zaten, klampte de chef me dikwijls aan om over het verzet te praten en op een keer maakten we een afspraak. Hij zou me in Oevel eens komen opzoeken en er zou wat geregeld worden. Hij beloofde me ook een goeie job na de oorlog.
Op een keer was De Milliano dus in Oevel en we gingen er ene drinken bij ‘Coolske’. Tegen ons moeder zei ik dat er iemand was die wat boter kwam kopen. Na wat praten overhaalde hij mij om bij het verzet te gaan. Ik vond van mijn eigen dat ik wel geen echte verzetsman zou worden en aan de gevaren dacht ik eigenlijk niet. Het zal wel voorbij gaan, dacht ik toen. ‘s Anderdaags kwam de chef al terug naar Oevel en we gingen wat wandelen. Het was zomer en heel goed weer, maar het ging me niet zo goed af. Ik had een slecht gevoel bij dat alles. We gingen de schuur achter ons huis binnen en daar moest ik de eed van trouw aan het Kempisch Legioen afleggen voor de commandant van het legioen. Ik moest enkele korte zinnen herhalen met opgestoken midden- en wijsvinger. Dat was alles! De rest zal wel volgen, dacht ik toen. Die vent had ook een revolver en kogels bij en gaf die aan mij! Nu begon het wel serieus te worden. De revolver heb ik op de slaapkamer weggestoken. Ik was er echt niet gerust in.
De volgende dagen ben ik beginnen nadenken: Wat heb ik nu gedaan? Ik kon er nachten niet van slapen!
Korte tijd later kreeg ik een codewoord. Als de codedag J was aangebroken en verspreid werd, moest ik me naar het Peerdsbos in Herentals begeven en daar zou ik dan verdere instructies krijgen over wat er van mij verwacht werd. Toen de Amerikanen en Engelsen in Frankrijk landden, was ik er niet meer gerust in.
Niemand wist waar ik bij was en wat ik zou moeten doen! Ook mijn vrouw wist van niets. Wij woonden toen in bij mijn ouders op het Loofven, rechtover waar nu tandarts Lathouwers woont. Ik was ondertussen te weten gekomen dat er nog andere mensen van Oevel in het verzet zaten. Er werden wel geen namen genoemd. De chef had het er op de gieterij ook al eens over gehad: “dat er in de omtrek van Oevel nog goe volk woonde”. Dit was ongetwijfeld Denis van den Drop, Denis Voets. Hij was nog sergeant geweest bij het leger. Ik heb al gezegd dat we bij mijn ouders inwoonden. We hadden een klein keukentje en daar stond ook ons bed. Twee keer ben ik ‘s nachts uit mijn bed gesprongen, omdat ik een auto hoorde stoppen in de buurt. Ik dacht dat ze me kwamen oppakken. Ik ging dan naar buiten wat tussen de bonen zitten, tot ik zeker wist dat er niets was waarover ik me druk moest maken. Mijn vrouw heeft nooit iets gemerkt van mijn schrik. Ik heb ook nooit de behoefte gehad om er thuis iets over te vertellen. Ik zou ze toch maar ongerust gemaakt hebben. Mijn oudste broer heeft me na de oorlog wel gezegd dat hij geweldig kwaad op mij geweest was, toen hij hoorde dat ik was aangehouden. Op een bepaald moment kreeg ik dan een opdracht, die ik voor het verzet moest uitvoeren. Ik moest een neergeschoten Engelse piloot in Larum oppikken en naar het station van Herentals brengen. Op een afgesproken plaats zou er een tandem klaar staan waarmee ik naar Larum moest rijden. Ik was met mijne velo naar de gieterij gereden en vandaar te voet naar het station van Herentals. Hier had men de tandem voor mij klaar gezet. Het was al tegen de avond en ik moest mijn licht opzetten. De afspraak was dat de Engelsman aan de kerkdeur van Larum zou wachten tot hij een tandem zag met maar één man op. Ik zou de tandem wegzetten en de afspraak was dat ik de man een hand gaf en zeer goed moest doordrukken. Ik wist van de man niets; enkel dat hij een neergeschoten Engelse piloot was. Hij was zo tussen de 30 en 35 jaar, schat ik. Gedurende de hele rit hebben we niets gezegd. Wel zag ik dat hij content was dat hij weg kon. Ik vond ook dat hoe minder er gezegd werd, hoe minder er kon verder verteld worden. Op deze missie heb ik mijn revolver niet durven meenemen. Aan het station van Herentals aangekomen, wist de Engelsman wat hij verder moest doen. Hij kreeg van iemand een geweer. Hij reikte me de hand en knikte eens. Het moest allemaal heel rap gaan, want in Herentals zaten veel Duitsers.
Een beetje later was er op het werk controle door het Duitse Arbeitsamt. Er zouden mensen moeten gaan werken in Duitsland. De baas, Jef Van Elst, kwam binnen en heeft het kunnen arrangeren dat ik niet naar Duitsland moest. De commandant van het legioen, De Milliano, zegde me ook dat ik goed gewerkt had. Hij doelde op de opdracht met de Engelse vliegenier. Verder stelde de commandant geen vragen.
Kort nadien hoorde ik op De Zaat zeggen dat commandant De Milliano en zijn onderluitenant thuis waren opgepakt. Toen ik na ‘t werk thuis kwam, heb ik direct mijn revolver in de hof in de grond gestoken, want als ze die zouden vinden, was het zeker mis! Begin augustus 1944 - Inhoud - Boven Ik, Nard, was aan het werk op De Zaat, toen de baas mij op zijn bureau riep. Daar zat een Vlaamse SS-er in een Duits uniform, Ik dacht dat ik moest komen omdat er iemand van de verzekering was, Ik had name-lijk enkele weken daarvoor iets in mijn oog gehad. Die SS-er stond recht en vroeg: Zijt gij Nard Van Loy? Kom eens mee, en hebt gij ander kleedsel bij? Ik zei: Ja! En wilde dat rap gaan halen en er van onder muizen natuurlijk. De SS-er pakt me bij mijn schouder en zei: Niet te rap manneke! Anders komen er vodden van! Hij nam mij mee naar het bureau van de baas. Daar zat nog een grote Duitse SS-er, die had de leiding over het gebeuren. Daar werd nog een beetje geklapt en die grote Duitser zegde tegen mijn baas: Laat maar aan zijn broer weten dat wij naar Antwerpen rijden! Op dat moment wist ik dat ik verraden was en dat het wel eens slecht zou kunnen aflopen. Onze Albert zou ze thuis wel verwittigen, dacht ik nog.
Ik ben mijn frakske gaan halen en als we uit de fabriek kwamen moest ik direct in een auto stappen, die daar stond te wachten en waar nog drie andere opgepakten inzaten: Albert Meylemans, Denis Voets en Wies Kenis van Noorderwijk. Met deze auto reden we richting Antwerpen en we kregen verbod om te spreken tijdens de rit.
We kwamen aan in de stad en reden naar de Begij-nenstraat, naar het gevang. We werden in cellen ge-stoken. Elk in een andere cel bij andere mensen, die ik niet kende. Hier zag ik al rap, ik denk zelfs de zelfde dag nog, mijn chef en onderchef van het verzet terug. Deze mensen hadden er steeds opgedrukt om bij een arrestatie niemand te verraden, ook niet in het ergste geval van mishandeling of foltering. Ik weet niet wie mij verraden heeft. Soms denk ik dat het mijn chef was! Achteraf is die dood gegaan van verdriet, omdat hij over iets niet over kon, zegden ze.
gevangenis van Antwerpen in de Begijnenstraat
Later werden we terug in een auto geduwd en reden we naar het verhoor, zoals we later wel merkten. De plaats van bestemming was de Elisabethzaal naast de dierentuin. Buiten stonden we allemaal te wachten op wat er ging komen. Er stonden allerlei mensen in de rij: van het verzet, zoals ik, maar ook katholieken, socialisten, communisten,... Van alles wat!
Onder een afdak liepen Vlaamse SS-ers en op het moment dat ik passeerde, riep er ene naar mij: “Nu stade daar schoon, hé!“ en hij rochelde in mijn aangezicht. Zijn Duitse chef, die dit gezien had, gaf de Vlaming tegen zijn voeten en beval hem mijn aangezicht af te kuisen! Als we de Elisabethzaal binnen kwamen, moesten we allemaal in een hoek van de zaal gaan staan en ook in het midden van elke zijkant stond iemand. In totaal dus zes man. Hier begonnen de verhoren door de SS en bij deze verhoren was ook steeds een beul aanwezig. De vragen waren: Wie kent gij nog in het verzet? Wie zijn uw bazen? Wie denkt ge, dat u verraden heeft? Hebt ge andere verzetsmensen aangeworven?
Ik kon op geen enkele vraag een antwoord geven! Simpel, omdat ik geen antwoord wist! Omdat ik hun niets kon vertellen, begonnen ze met hun handen op mijn gezicht te slaan en daarna smeten ze mij op een tafel en begonnen met een matrak of een rubberen slang op mijn bloot gat te slaan, tot bloedens toe! En altijd maar dezelfde vragen! Na een tijdje zijn ze dan gestopt, omdat ze waarschijnlijk doorhadden dat ik echt niets wist, waarmee ik hen verder zou kunnen helpen. Na dit eerste verhoor was ik één grote hoop ellende. Tijdens een later verhoor gebood de commandant van de verhoringen, dat ik recht ging staan. Hij richtte zijn revolver op mij en eiste dat ik verraad zou plegen, zoniet zou een revolverschot mijn einde betekenen. Ik zei nog eens dat ik niets te verklappen had. Toen trok ik mijn stoutste schoenen aan! Ik trok mijn hemd open en zei: Schiet maar, ik weet toch niks! Dit moet voor de commandant overtuigend geweest zijn en hij stak zijn revolver weg en de ondervraging werd gestaakt.
Vier dagen zijn we in de Begijnenstraat gebleven. We wisten ondertussen dat de Amerikanen en Engelsen al een heel stuk in Frankrijk zaten en dat ze zeker door België zouden trekken om de havens in België en Holland te bevrijden. We zagen ook dat de bewakers zenuwachtig werden. Met een camion werden we naar station Den Dam gereden en daar stond al een trein te wachten. Het waren van die wagons waar normaal beesten of goederen worden in vervoerd. Hier stonden ook mensen van het Rode Kruis en van hen kregen we een pak met eten.
We werden in die beestenwagons gestoken en met meer dan 30 man erin, moesten we blijven rechtstaan. Na een tijdje vertrok de trein. Hij reed een stuk vooruit, maar kwam even later terug naar Den Dam. Dit herhaalde zich een keer of vier. Ik was er van overtuigd dat ze ons naar het fort van Breendonk zouden doen, want ik wist dat ze daar politieke gevangenen naartoe stuurden. Naar het schijnt was het omdat de geallieerden zo snel oprukten dat de trein niet naar Breendonk reed. Uiteindelijk vertrok de trein richting Holland en op dat moment wist ik zeker dat we verder naar Duitsland zouden gaan.
Op elke wagon zat er boven een SS-er met een mitrailleur omdat ze bang waren onderweg overvallen te worden. Achteraf heb ik gehoord dat dit één van de laatste konvooien is geweest die gevangenen vanuit België naar Duitsland brachten. Kort nadien is Antwerpen bevrijd. We reden maar een klein stukje door België, omdat de grens met Holland niet zo veraf is van Den Dam. We reden door Holland tot aan de Duitse grens. Als we daar aankwamen zaten of stonden we al een halve dag in deze wagons. Het was half augustus en volop zomer en de hele reis hadden we nog niets kunnen drinken. We zaten met 35 man in een wagon met slechts een kleine opening in de poorten. Voor deze opening was nog pinnekesdraad gespannen. Enkel langs daar kon er een beetje frisse lucht binnenkomen.
Op de vloer van de wagon lag wat stro en in elke wagon stond een pispot waar ge uw behoefte kon in doen. Ge kunt u al voorstellen hoe de pispot en de omgeving er na een tijdje uitzag. De trein moest regelmatig stoppen om water of kolen in te doen. Wij gingen echter bijna dood van dorst want in die beestenwagons liep de temperatuur hoog op! Aan de Duitse grens werden we door de Vlaamse SS-ers overgedragen aan de Duitse Werhmacht. Dat waren bijna allemaal oudere soldaten en, op het eerste zicht, een beetje losser dan de Vlaamse SS-ers. Aan de grens mochten we, na lang aandringen, ook uit de trein komen. We vroegen aan de soldaten of we mochten drinken halen aan de waterpomp voor de stoomtreinen, want sommige mensen in de wagons konden er niet meer uit van de miserie. De Duitsers zeiden dat we niets hadden om water te gaan halen en daarom werd de pispot leeggemaakt. Die werd aan de pomp eerst wat uitgewassen, met water gevuld, en naar de mensen gebracht die in de wagons achtergebleven waren. Deze uitgedroogde mensen stortten zich op het water! We kregen van de oude soldaten van de Wehrmacht enkele bekertjes om uit te drinken en zoals gezegd: de toestemming om water te gaan halen voor de achtergebleven mensen in de wagons. Maar enkel onder de voorwaarde: Als de twee waterhalers zouden gaan lopen, zouden er op hetzelfde moment twee anderen uit onze groep worden doodgeschoten. Ze hadden, om te laten zien dat ze het meenden, enkele mensen apart gezet aan de trein en ze hielden die onder schot. Niemand durfde ook maar aan ontsnappen te denken. Bij een andere stop voelde mijn maat zich niet goed en was op het stro gaan liggen in de wagon. De SS-ers hadden dit gezien en ze hebben de man een geweldig pak slaag gegeven!
Kamp Buchenwald - Inhoud - Boven Hoe lang de trein gereden heeft weet ik niet meer, maar het zal toch wel enkele dagen geweest zijn, herinner ik me. Zoals ik al zegde met de Wehrmacht hadden we geen probleem gehad tijdens de treinreis, maar in Buchenwald zou het anders worden.
De trein stopte in Buchenwald. SS-ers liepen de trein op en af en duwden of stampten ons uit de wagons. Iedereen eruit! Er was een Limburger in onze wagon die volgens de SS-er niet rap genoeg uitstapte en de SS-er duwde hem uit de wagon. Dat is toch redelijk hoog! Die mens viel heel ongelukkig op de sporen en was zwaar gekwetst. Hij heeft niet lang meer geleefd. Vanaf dat moment werden we als beesten behandeld. De SS-ers vloekten, tierden, brulden en stampten naar alles en iedereen. We moesten per drie of per vier gaan staan en ze dreven ons een zaal in het kamp binnen. In het voorbij gaan, zag ik een bordje waarop in het Duits geschreven stond “Al wie hier inkomt, komt er niet meer uit“.
Hier moesten we al onze bezittingen afgeven. Klederen, juwelen …mijn trouwring ging moeilijk af met een grote tang werd de ring heel brutaal van mijn vinger geknipt. Mijn vinger was gekwetst en bloedde. Alle ringen en horloges gingen in een emmer.
Het eerste wat er gebeurde toen we in het kamp waren? Al het haar werd van uw lijf afgeschoren, van boven tot onder! Dat was heel erg vernederend. We stonden daar in een lange rij aan te schuiven en ik zag daar een dikke vent staan. In feite moest ik er een beetje mee lachen! Iemand naast mij zei dat dat de pastoor van Larum was. Het was voor mij, een jongen uit een dorpke als Oevel, een zeer vervelende ervaring, zo in uwe blote tussen al die andere blote mensen te moeten staan. Naar het schijnt deden ze dit ook om ons te kleineren!
Daarna moesten we met tien man in een apart kot gaan staan. Daar zouden we worden ontsmet. We stonden daar in ons blootje in een hoek van dat kot. De ontsmetters pakten een emmer, vulden die met een vloeistof uit een groot vat en goten de emmers over ons leeg. Welk product dit was, weet ik niet, maar het pikte geweldig op ons vel en op mijn pas geschoren kop.
Na de ontsmetting moesten we naar een blok met een lange gang. Hier werkten gevangenen die ons van kledij moesten voorzien. Ze gooiden een pak gestreept kleedsel naar ons: een broek, een vest en een pots (muts).
We moesten zelf maar uitzoeken wat voor wie paste. Aan een volgende halte kregen we dan schoenen, holzblokken, zoals ze die noemden. In feite waren het gewoon houten aanstekers. Kousen kregen we niet, wel een lap stof die we op een speciale manier moesten plooien en aan ons been moeten vastbinden.
Nu we schoenen en kledij hadden, marcheerden we naar het kleine kamp, zoals ze dat noemden. Daar stonden allemaal van die punttenten, zonder vloer in; alleen wat stenen en een klein beetje hooi lag erin.
Ge kunt het niet geloven maar van het moment dat ge ‘ne voet in die tent zette, sprongen de vlooien tegen uw benen omhoog. Het was echt verschrikkelijk! Zoiets had ik thuis nooit meegemaakt!
We kregen een kom soep, maar niemand had goesting om ook maar iets van de soep te eten! Waarschijnlijk kwam dat door de emoties die we die dag hadden meegemaakt. De gevangenen die al lan-ger daar waren, zullen geweten hebben dat de nieuw aangekomenen niet van de soep zouden eten en zij waren rap daar om onze soep op te eten.
Op 24 augustus 1944 overvloog een Amerikaans vliegtuig op grote hoogte Buchenwald en nam een foto van het kamp.
Luchtopname van Buchenwald nadat het kamp bevrijd werd in april 1945. Deze foto is geno-men langs de achterzijde, duidelijk te onderscheiden het ap-pèlplein en het poortgebouw. Onderaan het kleine kamp en blok 57 (pijl) waar Nard enkele weken verbleef. Centraal boven-aan de Gustloff-wapenfabriek en rechts centraal de SS-woonblokken. De SS-Totenkopfverbände of de Doods-kopeenheid, was een eenheid van soldaten die vaak uit een strafeenheid kwamen en die hun verdere militaire loopbaan in andere kampen verder uitbouwden. Verschillende Duitse officieren die hun loopbaan in Buchenwald begonnen, werden na de oorlog veroordeeld. Voor deze elite-eenheid werd in Buchenwald een casino gebouwd en andere ontspanningsgelegenheden. De eerste kampoverste, de beruchte Karl Koch, liet zelfs een mini-dierentuin bouwen. Aan de bouw van het concentratiekamp Buchenwald is begonnen in 1937 om politieke tegenstanders af te zonderen. Er waren in Duitsland reeds dergelijke kampen: o. a. Dachau (bij Munchen). De idee van deze kampen kwam van de leider van de SS ( Schutzstaffel) en Reinhard Heydrich, de leider van SD (Sicherheitsdienst). Zij reorganiseerden het Duitse binnenlandse politieapparaat met benaming ORPO (Ordnungspolizei ) en Gestapo (geheime staatspolitie). De interne orde werd op die manier gestructureerd met de SS als basis. Belangrijk om te weten is dat die is ontstaan uit de paramilitaire afdeling van de NSDAP (Nationale Socialistische Duitse Arbeiderspartij) en is voortgekomen uit de persoonlijke lijfwacht van Hitler. In eerste instantie zou het nieuw gebouwde kamp nabij Weimar KL Ettersberg gaan heten ( KL = Konzentrationslager); na enige maanden werd de officiële naam KL Buchenwald, post Weimar. Het kamp is grotendeels gebouwd door gevangenen die vooral het zware werk deden: kappen van bomen, egaliseren van het terrein. Gevangenen legden ook een spoorweg aan vanuit Weimar en een weg die door de bossen op de Ettersberg loopt. Deze weg, de Blutstrasse of de Bloedstraat geeft een indicatie van de omstandigheden waarin deze weg is aangelegd.
De aankomst van Nard in Buchenwald zal dan ook via het station van Weimar zijn geweest, om dan met de aangelegde spoorlijn richting Ettersberg te rijden. Goed een anderhalve km van het kamp is er een perron waar de pas aangekomen gevangenen van de trein moesten en richting kamp marcheren. Aan de linkerkant van de weg zagen ze de Gustloff-fabriek. Het laatste stuk van hun weg werd de Carachoweg. Voor veel mensen was dit het laatste traject buiten het kamp. De kampleiding plaatste op het domein wegwijzers, zodat bezoekers de juiste informatie kregen om hun weg in dit grote geheel te vinden.
Het transport van 10 augustus 1944 waartoe Nard behoorde is door de Duitsers op beroepservaring onderzocht. Het nummer van de gevangenen die door hun beroepservaring nuttig zouden kunnen zijn, binnen of buiten het kamp, werden op lijsten genoteerd. |