Ik was |
Het verhaal van Albert Van Nerum uit Antwerpen is nog ongelooflijker dan het vorige. Ook hij beschreef zijn ontsnapping in het tijdschrift van de Vriendenkring van Neuengamme: “Rond 20 april begon de ontruiming van het K.Z. Neuengamme. Ik vertrok met een der eerste konvooien. We werden in open spoorwegwagons naar Lübeck gebracht. De ‘reis’ duurde ongeveer één dag. Daar werden we in het ruim van een cargo, de ‘Thielbek’, gedreven. We waren in het bezit van de resten van een pakje van het Rode Kruis dat wij, de gevangenen uit Westeuropese landen, vóór ons vertrek gekregen hadden. Enkele vrienden, Leon Toté, Jacques Vervalcke, ik en nog een jongen uit Gent, vormden een hecht groepje. We stonden elkaar bij en beschermden samen ons waardevolle bezit tegen de minder fortuinlijke lotgenoten uit de andere landen. Struggle for life, er zat niets anders op. Het werden verschrikkelijke dagen en nachten. In de late namiddag van 30 april 1945 werd er van op het dek geroepen: “Franzosen, Belgier, Holländer, Luxemburger, auf!” Alleen westerse nationaliteiten!... Zouden de Geallieerden?... We durfden het niet dromen. Ons kleine groepje lag dicht bij de steile ladder naar het dek. Ik was jong en lenig en een der eersten boven. Een ss’er stootte even later een Rus, die ook zijn kans waagde of de oproep niet begrepen had, terug in het ruim, veertien meter diep. “Kuck mal, ein Fallschirmspringer!”... Humor van Übermenschen. Een zestigtal gevangenen kwamen aan dek. Een aantal werd door de ss terug naar de ruimen verwezen, waarom weet ik niet. Toen werd het luik gesloten. Uiteindelijk stonden we daar met 38 man. Ongeveer 2.800 mensen bleven achter. Wij werden tot bij enkele ‘Blitzmädel’ (meisjes in militaire dienst) gebracht die daar achter schrijfmachines zaten. Onze verwondering werd verbazing toen die niet ons nummer maar onze naam, geboortedatum en nationaliteit vroegen en deze gegevens intikten. Wij durfden geen woord tegen elkaar zeggen. Een hele tijd later verlieten we onder bewaking het schip. We moesten op de kade wachten. De schemering begon te vallen. En toen kwam daar een witte autocar aangereden van het Deense Rode Kruis! Neen, niet juichen, nog niet, geen vreugde laten blijken. De ss stond nog steeds bij ons. We stapten in en reden naar een andere kade. Daar lag een klein scheepje onder Zweedse vlag, de “Magdalena”. We gingen aan boord zonder ss. Het was 30 april 1945. ’s Nachts werden we naar Trelleborg, Zweden gebracht. Gered!... Pas later vernamen wij het verschrikkelijke drama dat zich na ons vertrek afspeelde. Pas later ook vernamen we hoe onze redding mogelijk was geweest. Een Zweedse graaf, Folke Bernadotte, neef van koningin Astrid, had reeds geruime tijd geprobeerd om van Himmler de vrijlating van Scandinavische gevangenen te bekomen, de sinistere chef van de Gestapo in de waan latend dat hij ten gunste zou spreken voor een afzonderlijke wapenstilstand met de westelijke Geallieerden. Himmler was verschrikkelijk bang in handen van de Russen te vallen. (En terecht!) Folke Bernadotte bekwam de vrijlating van honderden Deense politiemannen die bij ons in Neuengamme in de zogenaamde “Schonungsblock” (schonen: ontzien, niet slecht behandelen) verbleven. In de nacht van 23 op 24 april 1945 onderhandelde hij persoonlijk en in het geheim in Lübeck met Himmler die nog steeds op zijn redding hoopte. Folke Bernadotte slaagde er in nogmaals een aantal gevangenen uit westelijke landen vrij te krijgen, waaronder wij. Of hij wist dat wij in die cargo’s lagen, is niet achterhaald. Bij deze (laatste) overeenkomst bekwam hij ook de vrijlating van vrouwelijke gevangenen uit het K.Z. Ravensbrück. Met een gelijkaardig scheepje, de “Lillie Matthiessen”, kwamen meer dan 200 vrouwen ongeveer gelijktijdig met ons in Zweden toe. Midden juli, na twee en een halve maand prachtige verzorging in Zweden, vloog een vliegtuig van de raf ons naar Brussel. |