Ik was 20 in 1944, Relaas uit Neuengamme en Blumenthal
Raymond Van Pée, Antwerpen, EPO, 1995

Het verhaal van Charles Van Geel (5)

In het hospitaal ontmoetten we nog twee ontsnapten van de Cap Arcona, Charles Van Geel uit de omgeving van Fleurus en Jan Everaert uit Gent.

Charles Van Geel vertelde het verhaal van zijn ontsnapping in het tijdschrift van de Vriendenkring van Neuengamme:

“Op 3 mei rond 12 uur overvlogen vliegtuigen de baai en lieten bommen vallen. We hoorden de inslagen en de pijn- en wanhoopskreten en stormden naar de trappen, die naar de bovenste brug leidden, naar de vrije lucht. In alle loopgangen, op alle trappen was het vol gevangenen die vanuit het ruim naar boven stormden, gedreven door hun overlevingsinstinct. Allen hadden maar één gedachte: hun vel redden. Het lukte mij, samen met twee Belgische vrienden, Malengraux en Brunfaut, de voorplecht te bereiken.

Achteraan zag ik vlammen opstijgen en een zeer dichte rook kwam op ons af. Het schip helde over naar bakboord. De eersteklas cabines zagen er verschrikkelijk uit: verwrongen staalplaten, overal verspreide lichamen, stukken meubilair, stukken hout. Het hout werd in de zee geworpen. We trokken onze schoenen en onze jassen uit, keerden onze broekzakken binnenstebuiten en sprongen in het water. Reddingsboten werden te water gelaten en verwijderden zich vol met gevangenen. Er lagen al veel mensen in het water, van overal weerklonken kreten. Degenen die niet konden zwemmen, sloegen vertwijfeld met armen en benen en verdwenen een na een. Malengraux en Brunfaut verdronken. Enkele stukken hout vasthoudend, slaagde ik erin te blijven drijven en ik probeerde mij van de plaats van het onheil te verwijderen. Kort daarop zag ik een vlot, zwom ernaar toe en klom erop, weldra gevolgd door meerdere gevangenen. Wij hadden veel moeite om ons te verwijderen. Het werd tijd, want het schip leek als maar meer te kantelen terwijl de achtersteven zonk. Het vlot geraakte overbevolkt. Velen stonden rechtop; door het onevenwicht kapseide het vlot en de mensenvracht werd in het water gegooid. De zee was gelukkig kalm. Ik kon mij aan een touw vastklampen, terug boven komen en op het vlot kruipen. Vier man vervoegden mij, de anderen kwamen niet meer boven. De namiddag was reeds ver gevorderd en we zagen nog steeds hoofden in het water en ook het brandende schip. Ons vlotje schommelde op de deining: we hadden niets om mee te roeien.

De nacht brak aan, het werd koud. Ons gezelschap telde twee Sovjet gevangenen. Ze gebaarden mij me op te warmen door over armen en borst te wrijven, met de armen te slaan en veel te bewegen. Ik volgde hun raadgevingen op. De twee andere metgezellen, twee Polen, stierven.

Plots hoorden we motorengeronk. Wij riepen uit alle macht en, na een tijdje, zagen we een kleine sleper naderen. Bij het zien van ons gevangenenplunje zei een van de zeelui: “Gaan we ze oppikken?” Ik riep hem toe: “Ik ben Belg!” Toen bogen ze zich voorover om ons op te trekken, want onze benen droegen ons niet meer. Wij werden bij een kleine kachel gezet en we kregen brood en thee. Geleidelijk aan voelde ik de krachten in mijn benen terugkeren.

Ondertussen passeerden boven onze hoofden hele golven vliegtuigen. Ik gaf de Duitsers te verstaan dat beter was niet te varen om zo geen aandacht te trekken. Ze beaamden dat en we bleven ter plaatse. Om drie uur in de morgen van 4 mei 1945 hoorden we geen vliegtuigen meer en de motoren werden terug aangezet. Bij dageraad legden we aan in de haven van Ort, op het eiland Flensburg. Talrijke witte vlaggen hingen aan de gevels. Duitse soldaten liepen nog door de straten en onze redders leverden ons uit aan hen. Eens onze nationaliteit vastgesteld, werden we van elkaar gescheiden. Een soldaat bracht mij naar een commando Franse krijgsgevangenen, die in een hoeve waren ondergebracht. Ik vertelde mijn belevenissen aan de Franse soldaten en kreeg een goede verzorging. Drie dagen bleef ik bij hen. Ondertussen waren de Engelse troepen aangekomen en werd ik overgebracht naar het hospitaal van Neustadt. Samen met enkele krijgsgevangenen bekwamen we enkele dagen later een doorreisvergunning. We vonden een vrachtwagen met aanhangwagen en de nodige brandstof.

Eindelijk kwamen we terug in België, na een dagenlange vermoeiende tocht. Ik was welgeteld 4 jaar en 22 dagen weg geweest.”