Ik was 20 in 1944, Relaas uit Neuengamme en Blumenthal
Raymond Van Pée, Antwerpen, EPO, 1995

Jan Van Dijck, een Antwerpenaar, vertelde dat een Fransman de trapzaal binnengelopen kwam, hij stond in brand en riep: “Alles vuur, alles water, we gaan allemaal kapot!” en hij stortte zich luid gillend vier verdiepingen lager te pletter. Verder in de gang lag een Belg, met beide benen afgesneden tot onder de knieën, luid te roepen: “Breng mij aan dek, ik wil de zon nog zien voor ik sterf!” Jan sleepte hem samen met een vriend aan dek, een bloedspoor achterlatend. Met twee vodden bonden ze de wonden af, om hem te troosten, want er viel in deze onmenselijke omstandigheden niets meer te doen. De gevangenen konden nu aan dek komen, want de ss’ers waren overmeesterd en in zee gegooid.

De wanorde was nu volledig. Een gedeelte van het dek was door de gevangenen veroverd en men trachtte nu iets wat zou blijven drijven te pakken te krijgen. Maar veel mensen waren zo in paniek dat ze over de reling twintig meter lager in zee sprongen. De meesten sloegen met hun hoofd tegen de kiel van het schip en waren op slag dood. Jan zag honderden lichamen drijven, dood of levend, dat was niet meer te onderscheiden. Houten banken enz. werden naar beneden gesmeten om zich drijvend te houden, maar deze verpletterden de anderen die al in het water lagen. Dit werd later door enkele leiders belet en geprobeerd werd om de zware voorwerpen met koorden naar beneden te laten zakken.

De ss’ers hadden zich al schietend een weg gebaand naar de reddingssloepen en verplichtten de matrozen nog drie bruikbare boten te water te laten. Met de eerste twee ging dat goed, maar de derde, die al vol ss’ers zat toen men haar aan de lier liet zakken, bleef in de linkerbeugel vastgeklemd zitten, ging volledig overstag en de ss’ers vielen al schreeuwend in zee, onder hoerageroep van de gevangenen. De eerste twee boten probeerden de gevallen ss’ers op te vissen, maar ze zaten zelf al overvol. En ze begonnen onder elkaar te vechten om hun vege lijf te redden. Vanuit de boten werd geschoten op de drenkelingen die zich probeerden vast te klampen, zowel op de eigen soldaten als op de wanhopige gevangenen. Het bootje dat de luchtaanval had overleefd verliet de Cap Arcona met een vijftigtal gekwetste soldaten en ss’ers aan boord, maar overal hingen aan koorden trossen drenkelingen. Of die ook levend zijn aangekomen valt te betwijfelen.

Jan Van Dijck wist zich te redden door zich vast te klampen aan een houten bank. Zijn vriend Louis Ostyn, ook een Antwerpenaar, durfde niet springen. Jan zou eerst springen, dan kon hij Louis helpen. Jan sprong een bank achterna, kwam terug boven en slaagde erin de bank te grijpen en zich zo drijvende te houden. Vanuit het water riep hij naar zijn vriend Louis, maar die kon de moed niet opbrengen om in de diepte te springen en is later levend verbrand. Na herhaalde pogingen om zijn vriend te laten springen, wou Jan zich van het schip verwijderen omdat het daar veel te gevaarlijk werd. Plots zag hij dat boven hem een patrijspoort geopend werd, Joseph Desaver, ook een gevangene uit Blumenthal, trachtte door het kleine venster te kruipen. Geholpen door zijn kajuitvrienden kon hij erdoor geraken en hij plofte in zee, waar hij door Jan werd vastgegrepen. Samen bereikten ze de kust en ze kwamen ook terecht bij de familie Haase. Ze staan allebei op onze gemeenschappelijke foto, gemaakt door Theo Timmermans met een oud, ter plaatse gevonden fototoestel. Beiden zijn nu nog bij de laatste overlevenden van deze gruwelijke catastrofe.