Ik was 20 in 1944, Relaas uit Neuengamme en Blumenthal
Raymond Van Pée, Antwerpen, EPO, 1995

Het verhaal van Jan Everaert

Jan Everaert uit Gent vertelde mij zijn verhaal als volgt:

“Mijn goede vriend André Manderycxs, een jonge advocaat uit Gent, en ikzelf hadden op de Cap Arcona de leiding genomen. We onderhandelden samen met de ss’ers om eten en drinken te bekomen en een menselijkere behandeling te krijgen. Soms lukte dat, soms ook niet. Manderycxs vooral spande zich in om de arme Russen te helpen, die in het onderste ruim zaten, onder de machinekamer, door de matrozen de bananenkelder genoemd. Deze Russen, driehonderd ongeveer, zaten volkomen afgesloten van de andere gevangenen, zonder licht en met bijna geen verluchting, want er was alleen een groot luik waardoor men in deze ruimte kon kruipen. De gevangenen stikten van de dorst. Na veel gepraat met de ss’ers kon André toch eindelijk bekomen dat het luik nu en dan enkele uren werd geopend, om te verluchten. Ook werden op zijn aandringen enkele vuile emmers water naar beneden gelaten. Er heerste een uitermate verpestende geur, die met de dag toenam; de situatie was echt mensonwaardig. Dieren worden beter behandeld. Deze Russen zijn allen omgekomen toen de Cap Arcona uitbrandde en zonk. Ze hadden geen schijn van kans. Wat André en ik ook ondernamen tijdens de luchtaanval om deze mensen te redden, de ss’ers beletten elke toegang en hulp aan deze dodenkelder. Later bij de berging van het scheepswrak werden de lijken van deze ongelukkigen teruggevonden. De skeletten waren samengesmolten van de hitte en werden met grote brokken in een massagraf begraven op het strand waar zich nu het monument staat met als opschrift: “Hier liggen 6.500 onbekenden begraven, die hier op 3 mei 1945 zijn verdronken”.

Toen de eerste golf vliegtuigen ons schip aanviel, trachtten we de gevangenen te kalmeren en ze in de kajuiten en ruimen te houden, want we zagen dat de ss’ers iedereen die op het dek verscheen en probeerde te vluchten, neerschoten. Ik riep: “Vrienden, het schip zal ook na die zware inslagen van de raketten niet zo vlug zinken, laat de ss’ers zich eerst maar redden en dan is het aan ons!” Samen met enkele vrienden zochten we naar wapens die door de soldaten in paniek waren weggegooid, om ons zo al vechtend een weg naar het dek te banen. Bij de tweede luchtaanval maaiden de boordwapens van de Engelsen een groot aantal ss’ers van het dek. Toen kwamen de raketten en werd alles één grote vuurzee. Ik maakte gebruik van de paniek om met een paar gevangenen een deel van het dek te bezetten. De ss’ers en soldaten hadden al twee reddingssloepen te water gelaten, maar de derde kantelde en de passagiers, meestal hogere officieren, vielen een vijftiental meter lager in zee.

De eerste gevangenen die aan dek verschenen renden naar de reling en sprongen zonder na te denken de zee in, maar velen duwden zich niet ver genoeg af en sloegen te pletter tegen de boeg van het schip. Zij die volgden namen banken en houten voorwerpen en wierpen die overboord alvorens zelf in de diepte te springen. Enkele van deze zware voorwerpen verpletterden de ongelukkige drenkelingen, die al in het water lagen. André en ik zagen dit gebeuren en probeerden het te beletten. We riepen en brulden en eindelijk werden de mensen wat rustiger en konden we wat georganiseerd te werk gaan. Met koorden lieten we banken en ander drijvend materiaal naar beneden zakken voor de honderden drenkelingen. Toen lieten we ook onze kameraden naar beneden zakken. Ik keek naar beneden en zag honderden hoofden, velen riepen en bewogen niet meer en deinden met de zee mee op en neer. Ik vroeg me af wie hier nog levend vandaan zou geraken. Gevangenen die zich aan de reddingsboten vastklampten werden met geweerkolven bewerkt, tot ze loslieten en in de golven verdwenen. Ik zag hoe ss’ers gevangenen die zich aan een stuk hout drijvende hielden neerknalden. Zelfs matrozen mochten niet in de reddingsboten, alleen ss’ers en officieren werden opgevist. Het elitevolk ging ook nu weer voor.

De twee trapzalen die naar de onderliggende kajuiten en ruimen voerden, stonden nu in brand en zware rookwolken dreven boven het schip. Ik had met mijn vrienden geprobeerd de eerste vlammen te doven met brandblusapparaten, maar de slangen waren doorgesneden. Door raketten onder de waterlijn getroffen maakte het schip steeds meer water. Zou het nog lang blijven drijven? De matrozen hadden ons wel verteld dat dit schip niet zo vlug zou zinken vanwege de waterdichte schotten, maar waren die wel gesloten? Een uur na de luchtaanval, toch nog vrij onverwachts, gebeurde het. Het voorschip ging een paar meter omhoog en dan kantelde het op zijn rechterzijde en sleurde honderden jongens die aan deze kant stonden mee de diepte in, waar hun kreten en gegil spoedig verstomden in het ijskoude water. Met een oorverdovend gesis en een grote witte stoomwolk lag het schip nu op zijn zij ten prooi aan de golven. Ik werd naar beneden geslingerd en kwam tegen de kajuiten terecht. Half versuft trachtte ik me boven water te houden, ik kon een touw bemachtigen dat aan de reling boven mij was vastgemaakt en zo hees ik me langzaam uit het water naar boven. Ik zag André een tiental meters van mij af plat op zijn buik, de armen gespreid, op het water drijven. Hij was met zijn hoofd tegen de stalen ankerketting terechtgekomen, toen die plotseling strakgespannen werd door het kantelen van het schip. Hij moet ofwel op slag dood zijn geweest ofwel zo zwaargekwetst dat hij niet meer kon reageren en verdronk. Het was een pracht van een jongen, die veel voor zijn medegevangenen had gedaan. Dat hij op zo’n ellendige manier aan zijn einde moest komen, was echt wraakroepend.

Links en rechts van mij zag ik nog tientallen jongens wanhopig proberen terug aan de relingen te geraken, maar was het daar wel veilig? Ik slaagde erin boven te geraken en ik gooide andere drenkelingen mijn touw toe zodat ze omhoog konden kruipen. Op de romp, die nu boven water stak, stonden al tientallen gevangenen. Eindelijk een beetje rust, dacht ik, maar voor hoe lang? We hadden natuurlijk schrik dat het schip verder zou zinken, de golven in en wat moesten we dan doen?

Het vuur was, ondanks alles, niet geblust en de vlammen stegen weer op uit de twee ingangen. Zware rookwolken dreven terug over het dek. Negen meter lager werden ruiten ingeslagen en matrozen en gevangenen kropen door deze openingen naar buiten. Ze vielen op het dek dat onder water stond en trachtten met allerlei middelen naar de reling toe te vluchten. Een paar honderd mannen lagen op de scheepsromp. Als we het hier een tijdje volhielden was er een kans op redding, dacht ik. Want vroeg of laat moest er toch hulp opdagen van het vasteland. Onze vrienden, die daar nu misschien al gestrand waren zouden zeker hulp halen.

“Godverdomme!” hoorde ik plots roepen, “nu worden we nog geroosterd ook!” Inderdaad, de stalen platen werden heter en heter. Moesten we ons terug laten afzakken naar de zee toe of terugkruipen naar het houten dek dat nu rechtop stond? Naar het water toe was mijns inziens te gevaarlijk, want als het schip verder wegzonk, werden we meedogenloos meegezogen en dan hadden we geen schijn van kans meer. Links van mij, waar het vuur hevig woedde, trachtten enkele jongens hoger te kruipen naar de reling, maar onder luid gebrul en met verbrande handen moesten ze zich terug laten afzakken. Maar het was onze enige kans, we moesten terug naar de reling. Met onze laatste krachten werkten we ons samen naar boven, de zwaksten zoveel mogelijk ondersteunend. Enkele Russen sleurden zelfs natte dekens aan uit de half ondergelopen verblijven van de bemanning om zo hun lotgenoten te helpen.

Eindelijk hadden we de reling terug in onze handen, maar voor hoe lang waren we hier veilig? Tientallen jongens hadden het niet gehaald en waren onder luid geroep weggegleden naar de zee toe en spartelden nu in het water. We knoopten touwen vast aan de reling en lieten die naar beneden, in de hoop dat de jongens zich eraan konden vasthouden. Het schip brandde nu van binnen uit naar buiten toe, sommige delen van de romp werden roodgloeiend; de stalen platen vervormden en door deze openingen likten de vlammen gretig verder. Ik keek naar beneden over de zee: twee schepen waren al vergaan en volledig onder water verdwenen. In de verte spoedden de reddingssloepen met de ss’ers aan boord zich naar de kust. Overal zag ik hoofden, hier en daar lagen nog levende drenkelingen. We stikten bijna van de vuile zwarte oliewalmen. Onze toestand werd stilaan hopeloos, de vlammen sloten ons langzaam maar zeker helemaal in. We overlegden wat we nu nog konden doen. Moesten we naar het dek gaan, waar het water stond, ons ergens vastmaken en alleen met ons hoofd boven water blijven?

Toen nam ik plotseling een besluit. Ik moest hier weg, het koste wat kost. Ik trok mijn vest uit en dook in het water, richting open zee. Ik zwom zo snel ik kon weg van het zinkende schip. Vanuit het water was ik getuige van het verder verloop van het drama dat zich aan boord afspeelde. Nog altijd kwamen er gevangenen uit de vensters van de kajuiten van de bemanning naar buiten gekropen, hoe was het mogelijk? Ik liet me drijven om mijn krachten te sparen. Het werd stilaan donker. Ik voelde dat ik het niet lang meer zou volhouden, maar plotseling zag ik een zwaar stuk hout vlakbij rond dobberen. Ik klampte mij eraan vast. Ik kreeg terug hoop, al voelde ik me stilaan verstijven van de kou. Ongeveer twee lange uren bleef ik zo ronddrijven. Denken kon ik niet meer. Het enige wat me bezielde was: vasthouden, vasthouden.

In de invallende duisternis zag ik plotseling enkele bootjes met Duitse matrozen tussen de drenkelingen door naar de Cap Arcona toe varen. Ze zochten naar Duitsers, de anderen werden aan hun lot overgelaten. Omdat ik goed Duits sprak, waagde ik toch mijn kans en riep om hulp. Het lukte! Een bootje kwam dichterbij en ik werd opgehesen. Ik vertelde de matrozen dat ik als Belg op de Cap Arcona gewerkt had als timmerman. Ze geloofden mij en brachten mij aan de wal.

Nog geen uur later verschenen de Engelse troepen in het havengebied. Ik lichtte ze meteen in over het drama van de schepen. Onmiddellijk werden motorboten ingezet om onze achtergebleven kameraden van het wrak te halen. Zelfs de volgende dag werden er nog een tiental overlevenden totaal verkleumd door de Engelsen gered. Ze hadden zich weggestopt in de kajuiten uit angst door de ss’ers nog te worden neergeknald.

Ik voegde me bij mijn kameraden in Neustadt, er waren er niet veel ontsnapt uit deze hel. Van de 4.600 gevangenen werden er 350 gered.”

Dit is het verhaal van de uiteindelijke redding en bevrijding van Jan Everaert. Hij heeft mij zijn belevenissen verteld op onze bedevaart op 3 mei 1990, dus 45 jaar later. We zaten samen in de bus en toen heb ik Jan dan toch eindelijk aan het praten gekregen, want veel had hij er nog nooit over willen vertellen. Ikzelf trouwens ook niet. Een deel van dit schokkende relaas heb ik vernomen op de weide in het kamp van Neuengamme, de vroegere appelplaats, waar Jan door de Duitse tv ondervraagd werd over zijn belevenissen. Dit gesprek heb ik gefilmd met beeld en klank, het is voor mij een uniek document. Jan wist dat ik een boek wilde schrijven en moedigde mij zeer sterk aan. “Raymond, ge weet nog zoveel en ge ziet alles nog voor u, ge moet trachten het te verwoorden, maar het zal u veel pijn kosten,” zei hij toen. Enige tijd later heeft Jan zijn vele goede en trouwe kameraden voorgoed verlaten. Tot weerziens, trouwe vriend, nooit zullen wij u vergeten. Jan overleed schielijk te Gent op 22 augustus 1990, hij was juist 70 jaar geworden.

Bij het schrijven van dit boek heb ik dikwijls aan zijn woorden moeten terugdenken: “Ge gaat nog veel afzien, jong, want ge moet opnieuw door de hel!” En geloof mij, het werd echt een hel. Men kan dat het best vergelijken met een lange gang, met links en rechts gesloten deuren, waarachter alle herinneringen weggeborgen zitten. Ik dacht die deurtjes langzaam te kunnen openen en zo beetje bij beetje alles terug op te schrijven. Maar dat lukte niet, iedere keer vloog de deur met een bons helemaal open en werd ik overrompeld door de wrede ervaringen. Ik was er dan dag en nacht mee bezig en kon niet meer slapen. Ik troostte me met de gedachte dat telkens er een hoofdstuk af was, ik daar niet meer moest op terugkomen. Dat hielp soms. Maar er waren episodes die ik niet kon verwoorden en dan liep ik daar dagen mee rond. Ik voelde mij verplicht tegenover mijn kameraden, die hun beloftevolle leven offerden voor ons aller vrijheid en ergens op een onbekende plaats begraven liggen in een vreemd land, ver van hun geliefden. Ze mogen niet vergeten worden, nooit ofte nimmer. Ook wil ik mijn steentje bijdragen voor een betere wereld, om de mensen te laten weten dat zoiets nooit meer mag gebeuren. Want het kan ook anders, het kan mooier en beter, met goede wil en een beetje menselijkheid.