Uit Victor Trudo, BREENDONK, Het kamp van den sluipenden dood,
Uitgeverij J. Dupuis &  Fils, Charleroi-Parijs, 1944  

Rede uitgesproken door Piet LANDSVREUGT,  (En Français)
voorzitter van het « Nationaal Verbond der Oud-gevangenen uit Breendonk »
,
op 24 september 1944, in de Omheining der ter Dood-Gebrachten.

Met diepe ontroering — een ontroering, die alle oud-gevangenen, die me omringen, aangrijpt — ben ik naar deze rampzalige plaats gekomen.

Breendonk, oord van vervloeking ! Want hier zijn zovelen der onzen lafhartig gefolterd. Hier zijn ze gestorven, het hoofd fier opgeheven, want ze droegen het hart op de rechte plaats. Hier hebben ze ons een grote en onvergetelijke les gegeven.

De geschiedenis verhaalt van een man, die, tijdens de godsdienstoorlogen in het Zuiden van Frankrijk, in een kuil geworpen werd en met een spijker op een steen had geschreven : « Houdt vol ! ». Welnu, hetzelfde kunnen we getuigen van de opschriften, die de gevangenen op al de celmuren van Breendonk aanbrachten. Hier is het een opwekking tot moed, daar een beroep op vaderlandsliefde en aansporingen tot weerstand tegen de overweldiger ; het zijn kreten van hoop en geloof in de eindoverwinning, in de bevrijding.

De laatste gedachten van deze martelaren waren voor hun ouders, hun echtgenoten en verloofden, voor hun vrienden, hun vaderland. Want de mannen, die hier gevallen zijn, hebben bij zichzelf gezegd : Ons lot is ellendig en we gevoelen ten zeerste, hoe wreed het is, om de dierbare vadergrond voor eeuwig te moeten verlaten. Maar ons bloed zal niet tevergeefs gestort zijn. Men kan ons het leven ontnemen, ons lichaam vernietigen, maar nooit onze geest. Weldra zullen hun namen gekend zijn, zullen we weten, hoe ze geleden en gestreden hebben. Uit hun bloed zal een nieuw, vrij, groot en mooi België herboren worden, een land, waar de burgers eendrachtig, zij aan zij, zullen staan. Een schoon land, dat in vrede, rechtvaardigheid en arbeid opnieuw de plaats zal innemen, waarop het onder de beschaafde naties recht heeft. Hun namen zullen op ieders lippen liggen, ze zullen in marmer en arduin gegrift worden en boven hun namen zal men schrijven : «Zij stierven voor hun Vaderland».

Ook de namen der misdadige beulen zullen bekend worden en ze zullen loon naar werken ontvangen.

Mijn landgenoten, het ligt niet in mijn bedoeling om u een beschrijving te geven van het kamp van Breendonk, het oord der ellende en der gruweldaden. Geen mens kan zijn tranen weerhouden, tranen van medelijden en smart, wanneer hij nog maar slechts een echo opvangt van wat hier, tussen deze muren, is gebeurd. Ikzelf, nu ik vrij mag spreken, gruw nog bij de herinnering aan wat ik hier heb gehoord en gezien... en heb meegemaakt. De smart en de doodsreutel van onze ongelukkige kameraden sluipt hier nog rond en drukt ons gemoed teneer.

Men zou over het talent van een Dostojevski moeten beschikken om de geschiedenis van dit nieuwe «Dodenhuis » te schrijven. Alles komt op zijn tijd en later zal dit wel gebeuren. Het volstaat, dat ik hier slechts zeg, dat de razernij en beestachtigheid van de beulen van Breendonk alle beschrijvingen tarten.

In het geheugen van elkeen van ons ligt nog vers de herinnering aan onze ellende, aan de eeuwige honger, die ons inwendig verscheurde, aan het gemis van alle hygiëne en aan de afmattende arbeid, waarvoor men ons bij tij en ontij kwam opeisen.

Wie van ons zal ooit nog de slagen, beledigingen en martelingen vergeten, die we hier hadden te verduren ? Het was een hel !

De hel van Breendonk !

We werden er niet enkel in ons lichaam gefolterd. Hoe dikwijls hebben we niet moeten strijden tegen de wanhoop ! Ja, tegen de krankzinnigheid, die onze geest dreigde te overweldigen !

Rechtvaardigheid, goedheid en deernis hebben we er nooit gekend, maar wel de terreur, onmeedogende terreur, dag en nacht.

De hoop, de laatste toevlucht der ongelukkige, was ons ontzegd. We schenen van God en de mensen verlaten te zijn geworden. Slechts het gebed, ergens in een hoek, was voor sommigen van ons een uiterste troost. We waren van de mensen verlaten. Geen stem, geen kreet drong van buiten tot ons door. Geen teken van leven, die ons kwam opbeuren. Geen brief, geen pakje met levensmiddelen van onze duurbaren, die ons zowel letterlijk of figuurlijk zouden versterken in ons treurig lot.

Op de poorten van het kamp van Breendonk, de moderne hel, had men de woorden van Dante mogen aanbrengen : « Gij, die hier binnengaat, laat alle hoop varen. » .

Een eregroet aan hen, die hier zijn gevallen.

Mijn landgenoten, deze plaats is meer dan ooit afschuwwekkend. We horen de doodskreten niet meer de lucht verscheuren en we zien geen bloed meer vloeien, maar de verraders en verklikkers zullen er nu ondergebracht worden.

Tijdens de bezetting was Breendonk een kamp van martelaars, thans is het een misdadigerskamp geworden.

België is van het vijandelijk juk bevrijd. Nu mogen we het luid verkondigen : al wat groots en verheven is, in de wereld, is ontstaan uit eer, plicht en offer ; alle laagheid wordt geboren uit schande, verraad en lage hartstochten.

België zal aan deze doden hier nooit genoeg haar dankbaarheid kunnen betuigen.

Eer en recht voor allen, die voor het vaderland hebben geleden.

Eer en recht voor allen, die er voor zijn gestorven !

Leve een vrij en onafhankelijk België!