|
"Hoe ik het oorlogsslachtoffer werd van de oorlog
1940/45" |
Overname originele versie
met toelichting en commentaar door
Gie van den Berghe |
|
De zot van Rekem |
Ik
ben een mens, niets wat menselijk is is mij vreemd |
Publius
Terentius Afer - Heautontimoroumenos
('Zijn eigen beul'), |
Het
eerste deel van dit boek is een aangepaste versie van 'De zot van
Reckheim'.[1]
Reckheim is een verduitsing van Rekem, een Belgisch dorp tegen de
Nederlandse grens, vlakbij Duitsland.[2]
Daar werd de anti-held van dit boek, Louis Nauwelaers, voor en na de
tweede oorlog opgesloten in een instelling voor 'sociaal verweer'. In de
titel van mijn artikel had ik Reckheim geplaatst omwille van zijn Duitse
connotatie. Het is, zo men wil, een literaire verwijzing naar
overeenkomsten tussen wat Louis Nauwelaers is overkomen in België en in
nazi-Duitsland. Voor het boek gaf de uitgever, Leo De Haes, de voorkeur
aan 'Rekem', omwille van de herkenbaarheid voor een breder publiek en om
het boek te onderscheiden van het oorspronkelijk artikel. Toen
ik mijn artikel inleverde, had ik het ondertekend met 'De zot van
Zomergem. Dr. Gie van den Berghe'. Daarmee wou ik aangeven dat het soms
van bijzonder weinig afhangt of iemand terechtkomt in het circuit van
stigmatisering en sociale afkeuring, dan wel in dat van eretitels en
sociale waardering. Deze ondertekening was evenwel onaanvaardbaar voor
de verantwoordelijken voor de publikatie van het artikel. De druk die ik
als auteur uitoefende had geen effect. Ik vermoed dat het opentrekken
van twee ogenschijnlijk onverenigbare registers, het gelegde verband
tussen twee antipodische classificatiesystemen, als atonaal, als gevloek
werden ervaren. Toen
de titel van het boek al lang vast lag (Rekem in plaats van Reckheim),
ontving ik een brief van een 'NV Domein Reckheim'. Later kwam ik aan de
weet dat deze vereniging het kasteel restaureert waar vroeger de
instelling voor sociaal verweer was gevestigd waar Louis Nauwelaers
opgesloten zat. De auteur van de brief had mijn artikel in handen
gekregen en drong er nu op aan Reckheim niet te gebruiken in de titel
van mijn boek. Toen ik hem telefonisch geruststelde en, nieuwsgierig,
informeerde naar de reden van zijn bezorgdheid, eraan toevoegend dat men
toch niet het alleenrecht kan opeisen over een historische benaming,
reageerde hij gergerd. Op die basis, zei hij me, was geen gesprek
mogelijk. De mogelijke associatie tussen de sociaal-culturele
naamloze vereniging met die naam, en het woord zot in het boek met die
naam, kon blijkbaar niet door de beugel. Over
dit soort angsten, afweer en (zelf)censuur gaat dit boek. Juni
1995 |
Met
dank aan: Mijn
vrienden, Jacques Berckmans, Rein Ergo, May Michielsen en Paul
Schollaert, hebben me enorm geholpen door kritische lectuur, aanvulling,
verbetering en nuancering van Gott
mit uns. |
Lodewijk
Robert Nauwelaers werd op 11 juni 1912 in Schelle geboren. Zijn vader,
toen een jonge twintiger, was arbeider, later werd hij trambestuurder in
Antwerpen. Zijn moeder, Josephina Van Reeth, overleed negen maand na
Louis' geboorte. Hij werd ondergebracht bij zijn oom, Victor Van Reeth.
Later werd zijn vader als voogd aangesteld. Het
milieu waarin Louis groot moest worden was, zacht uitgedrukt, niet
bepaald voorbeeldig of kansrijk. Hij liep school tot zijn veertiende en
was verre van een uitblinker. Daarna werkte hij twee jaar in een
'draadfabriek'. Toen begon het mis te gaan. Louis gaf zijn salaris niet
altijd af, kwam soms dagenlang niet naar huis en sliep dan in open
lucht. Louis Nauwelaers miste de aansluiting met de normale wereld, de
wereld van morele en wettelijke normen. Op
zijn achttiende, in 1930, ging het goed fout. Hij kwam voor het eerst in
aanraking met het gerecht. De correctionele rechtbank van Mechelen
veroordeelde hem voor 'aftruggelarij met gebruik van valsche naam' tot
een maand en acht dagen gevangenisstraf, plus een geldboete. Een maand
of wat later werd hij in Antwerpen voor dezelfde feiten veroordeeld tot
acht maal veertien dagen. Nog een half jaar later, in Brussel, liep de
straf al op tot vijftien maand. Wat
zijn beroepsleven betreft was het met hem twaalf ambachten, dertien
ongelukken. Niet dat hij niet voldeed als landarbeider, monteerder,
chauffeur of schrijnwerker. In gerechtelijke dossiers wordt hij
meermaals geloofd om zijn vakmanschap. Maar hij paste zich slecht aan,
was wispelturig en onstandvastig. Het
ging, zoals verwacht kon worden, van kwaad tot erger. Nauwelaers
belandde in een spiraal van steeds strengere straffen, expressie van de
onmacht van de maatschappij om abnormalen, zij die blijven afwijken van
het genormeerde rechte pad, te normaliseren. Het wangedrag van
Nauwelaers veranderde niet wezenlijk maar de correctionele maatregelen
werden, precies daarom, almaar zwaarder. In november 1932 werd hij voor
landloperij veroordeeld tot twee jaar. Hij werd toen, zoals dat heet,
ter beschikking gesteld van de regering: zij die regeren en reguleren,
regels uitvaardigen en doen respecteren.[3]
Nog een maand later kreeg Nauwelaers in Antwerpen acht maand en een
geldboete voor, nogmaals, oplichterij. De droevige balans van zijn
onaangepastheid bedroeg toen al 36 feiten van oplichterij en misbruik
van vertrouwen, goed voor vier boetstraffelijke veroordelingen tot in
totaal 32 maand gevangenis. In
1935 werd hij, voor steeds dezelfde soort overtredingen, tot vijf jaar
gevangenisstraf veroordeeld. Ten einde raad werd nu de psychiatrie te
hulp geroepen. Nauwelaers werd als abnormaal gecatalogeerd, meer een
juridische dan een medische term. Op 15 juli belandde hij in het Abnormalengesticht
van Doornik. In medische verslagen uit die periode wordt zijn
'geestesziekte' omschreven als 'morele zwakte' (morele debilitas),
"morele ontoerekenbaarheid, onmaatschappelijk, onaanpasbaar, zonder
berouw- noch schaamtegevoelens". Nauwelaers' onaangepastheid werd
onder andere woorden gebracht, ze werd gemedicaliseerd. Hij werd
uitgerangeerd, op een zijspoor gezet. In maart 1938 werd hij
overgeheveld naar het gesticht in Rekem. De
relatie met zijn vader en stiefmoeder was ondertussen ernstig verstoord
geraakt. De brieven die een berouwvolle Louis hen schreef, werden niet
meer beantwoord, maatschappelijke assistenten drongen er bij de vader op
aan dat hij toch zou antwoorden. Een maatschappelijk werker die de
ouders in 1938 bezocht, rapporteerde dat de vader een waas voor de ogen
kreeg toen zijn zoon ter sprake werd gebracht. Alles,
zei de vader, had hij geprobeerd: goedheid, de harde hand, niets hielp !
Tot drie keer toe hebben ze Louis een nieuwe kans gegeven ! Hij heeft ze
nooit benut ! Toen ze onder druk gezet werden, verklaarden de ouders
zich in principe bereid om het toch nog eens te proberen, maar ze
maakten duidelijk dat hij geen duimbreed meer mocht afwijken van het
rechte pad. Op uur thuiskomen werd expliciet vermeld. Toen
ik meer dan vijftig jaar later Louis Nauwelaers vroeg hoe de relatie met
zijn vader was, zei hij me dat hij altijd pandoeringen kreeg, dat hij
zijn vader altijd zal blijven haten. Zo te horen schrijft hij zijn
afkeer van gezag aan die primaire relatie toe. Freud zou instemmend
geknikt hebben. Maar de werkelijkheid, zeker die van mensen, heeft vele
facetten en doorgaans vloeien ze alle in elkaar over tot een
onontwarbaar kluwen van determinanten. Ondanks
de afgedwongen bereidheid van de ouders, oordeelden eind 1938 officiële
medische instanties dat er nog geen sprake kon zijn van een nieuwe kans.
Doorslaggevend was, het "gezien de jeugdige leeftijd van de
betrokkene toch wel zeer zwaar gerechtelijk verleden". Midden 1939
nam de druk toe: het einde van de straftijd van Nauwelaers kwam stilaan
in zicht (5.6.1940) en als men na zijn ontslag nog enig toezicht op hem
wou kunnen uitoefenen, moest hij vóór het verstrijken van zijn termijn
in vrijheid worden gesteld. Kon dat niet, dan moest verlenging van
internering worden overwogen. Het werd vervroegde invrijheidsstelling,
ook al betwijfelden de bevoegde autoriteiten of Nauwelaers zich naar het
ouderlijk gezag schikken zou (de ouders worden in het rapport van de
medische commissie niet al te voorbeeldig genoemd, de stiefmoeder een
'zenuwlijdster'). Dat hebben ze goed gezien. Enkele maanden na zijn
vrijlating al, liep hij alweer tegen de lamp. In maart 1940 werd hij in
Antwerpen veroordeeld tot vijf jaar voor oplichting onder valse naam en
'diefte'. Op 17 april werd hij 'heringerekend' in Rekem. Zijn straf liep
tot 7 maart 1945...
Maar
toen kwam de oorlog, een oorlog waar Louis Nauwelaers, zijn
medegevangenen uit Rekem en miljoenen anderen, het slachtoffer van
werden. Maar het lot van de 'zotten van Rekem' is abnormaal, wijkt ook
hier af. Het lijkt wel of dat wat hun tijdens en na de oorlog overkwam
gewoon in het verlengde ligt van wat voorafging. Over
zijn lotgevallen gedurende de oorlog schreef Louis Nauwelaers een
uitzonderlijk document humain
dat hierna voor het eerst in boekvorm publiek gemaakt wordt. Om dit
ooggetuigeverslag in zijn context te plaatsen en, vooral wat het begin
van de gebeurtenissen betreft, enigszins aan te vullen, vooraf nog
enkele woordjes inleiding. De
dag van de inval in België, 10 mei 1940, stonden de Duitsers al in het
Rijksgesticht te Rekem. Drie dagen later koos Nauwelaers samen met
achtentwintig andere geïnterneerden het hazepad. Volgens de ene
verklaring probeerden ze naar Frankrijk te ontkomen, volgens een andere
getuigenis wou Nauwelaers terugkeren naar het ouderlijke huis in
Aartselaar. Wat daar verder ook van zij, de vluchtelingen trokken in
groepjes van zes-zeven man noordwaarts, langs de Zuid-Willemsvaart, wég
van de uit het zuiden oprukkende Duitse legerscharen. Ter hoogte van
Mechelen aan de Maas sloegen tweeëntwintig vluchtelingen, waaronder
Nauwelaers, de weg naar As in, de zeven anderen sloegen een andere
richting in. Op weg naar As maakten de tweeëntwintig een of meerdere
wapens buit in een achtergelaten voertuig van het Belgisch leger. Eén
van hen vuurde op een voorbijkomende Duitse motorrijder. De Duitser werd
aan de arm geraakt en reed in volle vaart verder naar As. De
tweentwintig werden bij het binnenkomen van As gearresteerd,
vermoedelijk omdat de motorrijder rapport had uitgebracht, mogelijk
alleen maar omdat ze sterk opvielen in het zwart interneringskostuum van
het gesticht. Ze werden overgebracht naar het gemeentehuis van As en
bleven tot 15 mei opgesloten in een aanpalend huis. Vervolgens gingen ze
in het zog van een konvooi van achthonderd Belgische krijgsgevangenen te
voet naar Maastricht. Na een kort oponthoud in een klooster werden ze
naar het station gebracht en, gescheiden van de krijgsgevangenen,
ondergebracht in een klaarstaande trein. Vóór die vertrok, werden
Nauwelaers en zijn gezellen door twee Duitse officieren ondervraagd die,
waarschijnlijk bevreemd door het merkwaardige uniform van de tweeëntwintig,
in de eerste plaats wilden weten of zij soldaten waren. De
vluchtelingen, kennelijk bevreesd voor wat hen te wachten stond als ze
als vijanden werden beschouwd, ontkenden met klem soldaat te zijn en
vertelden naar waarheid dat ze uit een 'Verrückte195.238.1.24:27962nhaus'[4]
ontsnapt waren. Daarop antwoordden de officieren: "als jullie verrückt
zijn, zijn wij dat ook !". Twee dagen later arriveerde het konvooi
in een krijgsgevangenkamp (Stalag XI) waar de tweeëntwintig, nog steeds
afgezonderd van de krijgsgevangenen, een maand bleven, tot 21 juni. Dan
werden ze overgebracht naar de gevangenis in Keulen, twee dagen later
naar die van Düsseldorf, vier dagen later belandden ze in de beruchte
gevangenis Berlin-Alexanderplatz (Nauwelaers heeft het over de
Alexgevangenis). Ze werden er verschillende keren afzonderlijk verhoord.
Bij een van die verhoren 'bekende' Nauwelaers dat hij veroordeeld was
voor diefstal en dáárom in het 'Verrücktenhaus' zat. Daarop kreeg hij
te horen dat hij in Duitsland de kans niet zou krijgen te stelen, dat ze
als Arbeitsscheuen opgesloten
zouden worden. En zo gebeurde, een gelegenheidsrechtbank veroordeelde
hen als 'asocialen' en tot opsluiting voor de duur van de oorlog. Van bij de machtsovername door de nazi's, in maart 1933, werden staatsconcentratiekampen geopend. In die kampen werden aanvankelijk alleen politieke tegenstanders (in eerste instantie communisten en sociaal-democraten) opgesloten en geterroriseerd. Ternauwernood een jaar later kwamen daar andere interneringscategorieën bij en die werden almaar verder uitgebreid. Al wie niet in de pas liep, de pas van nazi-Duitsland, zij die niet bij konden dragen aan de opbouw van het Duizendjarige Rijk, zij die geen economische bijdrage leverden, die alleen maar geld kostten aan de Volksgemeinschaft, zij die het Volksempfinden stoorden (de gevoeligheid of de gevoelens van het Volk), zij allen werden uitgerangeerd. Criminelen, met inbegrip van diegenen die hun straf in een gevangenis al hadden uitgezeten maar naar de kampen werden gestuurd voor maatschappelijke heraanpassing; Bibelforscher, Jehova's Getuigen; Asoziale, landlopers, bedelaars, pooiers, bordeelhouders, mensen die regelmatig te laat op hun werk verschenen...; homoseksuelen, joden...; zij werden allen geconcentreerd in kampen, concentratiekampen. |
De
nazi's brengen de tweeëntwintig vluchtelingen uit Rekem dus in dezelfde
categorie onder als Belgische instanties vóór de oorlog deden:
asociaal, onaanpasbaar. De cirkel sluit zich. Ze waren veel beter af
geweest als krijgsgevangenen: niet in SS-handen en toch beschermd door
internationale afspraken zoals de Conventie van Genève. Maar wisten zij
veel. Op
22 juli 1940 werden ze overgebracht naar het concentratiekamp
Sachsenhausen, vlakbij Berlijn. Op hun zebrapak moeten ze de zwarte
driehoek van de Asoziale
naaien. Voor zover bekend zijn ze de enige Belgische groep van zwarte
driehoeken. Nauwelaers verloor zijn identiteit, hij werd een Nummermensch,
nummer 26015. Een jaar later werd hij wegens sabotage in het kamp - zie
hieronder - ingedeeld bij de politieke gevangenen en van dan af droeg
hij de rode driehoek (rood, de kleur van het communisme).[5] De
rest van het verhaal kan niemand beter vertellen dan Louis Nauwelaers
zelf. Ter verduidelijking vul ik zijn relaas nu en dan aan - de passages
met een bredere kantlijn, maar ik heb dat zoveel mogelijk beperkt. De
auteur is welsprekend genoeg en zijn verhaal spreekt grotendeels voor
zichzelf. Zelden tevoren heb ik een zowel onbevangen, oprecht, direct,
eenvoudig als goed geschreven ego-document over de kampen gelezen. Het
is een aanklacht die geen twijfel laat bestaan over de wreedste waanzin,
die die oorlog heet. Vooraleer
Nauwelaers aan het woord te laten, moeten voor een goed begrip nog de
omstandigheden belicht worden waarin zijn getuigenis tot stand is
gekomen. Nauwelaers
werd op 15 juli 1945 gerepatrieerd, vier en een halve maand na het
theoretische einde van de straf die hij vóór de oorlog had gekregen.
Na zijn repatriëring keerde hij naar de ouderlijke woonst terug. De
ontvangst in België was koel. Op het gemeentehuis, vertelde hij me,
werd hij als schorem verjaagd. Op 23 augustus ging hij - naïef of te
goeder trouw ? - naar het gesticht in Rekem om zijn burgerkledij op te
halen. Maar de bureaucratie had ook daar niet stil gezeten. Vijf jaar
eerder al, begin september 1940, werd er op papier gezet dat Nauwelaers,
een onverbeterlijke recidivist, zonder twijfel weer ingerekend moest
worden. Toen
Nauwelaers op 23 augustus 1945 het gesticht de rug toekeerde werd,
dezelfde dag nog, een brief gestuurd naar de Psychiatrische Commissie
van het Gevangeniswezen in Antwerpen. Daarin werd gesteld dat de nu
getraceerde Nauwelaers (zijn verblijfplaats wordt in de brief vermeld)
in 1940 het Gesticht ontvlucht is en dat, in overeenstemming met de 'Wet
voor Maatschappelijk Verweer' van 9 april 1930, zijn internering
"verlengd moet worden met de duur van zijn afwezigheid na de
ontvluchting, zijnde tot 27.9.1950". Een week later betuigde de
Psychiatrische Commissie haar instemming met deze zienswijze. Dat
Nauwelaers zijn 'vrijheid' had doorgebracht in gevangenschap, vijf jaar
terreur, was blijkbaar van geen tel. Deze sociale en morele
kortzichtigheid sproot waarschijnlijk voort uit een wisselwerking tussen
bureaucratische starheid, onwetendheid over het regime in de
concentratiekampen en onverschilligheid voor het lot van asocialen. Dat
blijkt bijvoorbeeld indirect uit een medisch rapport van begin jaren
vijftig. Na een verwijzing naar het misdadig verleden van Nauwelaers
luidt de medische verantwoording dat hij schizoïde gedragingen met
paranoïde tint vertoont. Je zou voor minder na vijf jaar
concentratiekamp ! Toen
de politie Nauwelaers kwam ophalen, bleek hij al de benen genomen te
hebben. Zijn ouders vertelden dat ze hem al twee weken niet meer gezien
hadden, ze hadden de indruk dat hij naar Zweden wou gaan. Dat land had
hem op het eind van de oorlog uit de kampen gehaald, en tijdens zijn
kort verblijf ginds had hij kennis gemaakt met een vrouw waarmee hij ook
in België was blijven corresponderen. Wat
er dan precies gebeurd is, kon niet meer achterhaald worden. In ieder
geval werd Nauwelaers op 17.1.1946 heropgenomen in het gesticht van
Rekem.[6]
Daar schreef hij zijn ooggetuigeverslag, in 1946 of iets later.
Nauwelaers vertelde me dat hij het direct na zijn internering schreef,
in 1945 al. In zijn herinnering nu
is hij na zijn terugkeer in België zo goed als niet vrij geweest. In
1946, op het moment dat hij zijn getuigenis schreef, leek die vrijheid
langer geduurd te hebben dan in werkelijkheid, hij schrijft dat hij een
jaar na zijn thuiskomst aangehouden werd voor een "frissche
opsluiting" in Rekem. Zijn
verslag werd vóór 1951 geschreven, zoveel is zeker. Dat jaar stuurde
het Rode Kruis, waar Nauwelaers steun had gezocht, hem het manuscript
terug omdat men van mening was dat hij dat nog zou kunnen gebruiken voor
zijn eventuele erkenning als politiek gevangene. Zijn ooggetuigeverslag
kwam pas in april 1968 terecht op het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers
in Brussel (waar de erkenningscommissie zetelt), waar ik het enkele
jaren geleden in de gesloten bibliotheek vanonder het stof haalde. Hoe
het daar terecht is gekomen, weet Nauwelaers niet. Aanvankelijk beweerde
hij dat ze het van hem afgepakt hebben in het gesticht, maar dat lijkt
zeer onwaarschijnlijk. In het dossier dat in het gesticht over hem is
aangelegd, wordt nergens verwezen naar de getuigenis. Voor zover ik kon
nagaan dateert zijn laatste contact met het gesticht uit 1951 en zijn
manuscript arriveerde pas zeventien jaar later, toen Nauwelaers België
al lang de rug had toegekeerd, op het Bestuur voor Oorlogsslachtoffers.
Zelf had hij geen kopie van zijn boek, hij vroeg me er een op te sturen.
Het
manuscript werd met de hand geschreven, getekend bijna, in een schrift
van folio-formaat met harde kaft. Het telt 62 ongenummerde bladzijden
met inbegrip van 12 waterverftekeningen, gesigneerd met LF. Gevraagd
naar de identiteit van de tekenaar zei Nauwelaers me eerst dat hij ze
zelf getekend heeft. Nadat ik er hem op gewezen had dat dat eerder
onwaarschijnlijk was, zei hij dat een kameraad in Rekem, iemand uit
Bergen, de tekeningen gemaakt had. Aanvankelijk was ik zo goed als zeker
dat de tekenaar een franstalige moest zijn, geen bijzonder geletterd
iemand (hij schrijft Arbeit macht Jrei i.p.v. Arbeit macht Frei,
vengence i.p.v. vengeance...) en mogelijk iemand die in Breendonk en
Dachau heeft gezeten. De tekenaar schrijft 'Dacheaux' en 'Dachaux', een
verfransing van Dachau die men bij vele franstalige overlevenden
aantreft. Maar ik kon me niet van de indruk ontdoen bepaalde tekeningen
eerder gezien te hebben, in een ander ooggetuigeverslag. Na enig zoeken
vond ik meer dan verhoopt. De tekenaar moet zich gebaseerd hebben op
afbeeldingen in en op het Album-Souvenir
der postmannen politieke gevangenen ontsnapten uit Breendonk
samengesteld door J. Gysermans.[7]
De derde tekening van L.F. bij het manuscript van Nauwelaers stelt de
ingangspoort van Breendonk voor (waar Nauwelaers nooit gezeten heeft) en
werd gemaakt naar de foto op p. 47 van het boek van Gysermans,
gecombineerd met de tekening op de kaft van dat boek. De tekeningen van
uitgemergelde gevangenen in Nauwelaers' boek, werden gemaakt naar foto's
van overlevenden van Breendonk in het boek van Gysermans (p. 15 aldaar).
De eerste tekening - een celdeur in Breendonk - en de tekeningen op het
einde - een masker en een tekst, in feite graffiti op celwanden van
Breendonk - staan afgebeeld op p. 45 van Gysermans' boek, met inbegrip
van de taalfouten. De tekeningen die Dachau voorstellen werden
hoogstwaarschijnlijk eveneens afgetekend van een voorbeeld en ze zijn in
ieder geval niet erg waarheidsgetrouw. Nu
volgt de integrale en ongewijzigde tekst die Louis Nauwelaers heeft
opgesteld over zijn oorlogsbelevenissen. Omwille van de authenticiteit,
om het eigen karakter van dit ooggetuigeverslag te bewaren, werden taal-
en stijlfouten niet gewijzigd. Met opzet schrijf ik niet, 'verbeterd'.
Het gaat niet om verbetering maar om aanpassing aan conventies, aan
taalnormen. Wordt die aanpassing doorgevoerd (zoals men aanvankelijk had
gedaan voor de eerste publikatie van deze getuigenis[8])
dan ontstaat er een genormaliseerd verslag. De vorm van het ego-document
stemt dan niet meer overeen met de geschiedenis van het ego dat heeft
beleefd; de wijze van beleving, het verleden van de ik-persoon wordt
verraden, het feit dat hij tot de groep van maatschappelijk
minderbedeelden behoorde wordt weggemoffeld. Louis Nauwelaers was een
onaangepaste, ook wat taal betreft. Dat hij desondanks, niettegenstaande
de barrière opgeworpen door taalconventies, de pen ter hand nam en met
onvaste, ongeoefende hand (vandaar de getekende letters) dit document
humain schreef, zegt veel over zijn motivatie en inzet en over de
kansen die een zich verwerende, defensieve maatschappij niet heeft
kunnen creëren voor deze zot die niet gek was. Geachte
lezers en lezeressen
Deze dramatische levens omstandigheden, dewelke als
rechtstreeksche gevolgen van het uitbreeken van den oorlog tusschen
België en Duitschland kunnen op gesomd worden, en dewelke mij een
5jarig verblijf in de koncentratiekampen van Duitschland gekost hebben,
heb ik U zooveel mogelijk naar waarheid verteld.
In deze kampen heb ik er insgelijks invloedrijke Belgische
personen gekend, dewelke evenals de arme stumperds het zelfde lot
gedeeld hebben. Velen zijn er ook gestorven, gedood en begraven en van
de overlevenden dewelke hun vaderland hebben mogen wederzien heb ik U
bij middel van gesprekken en getuig schriften mijn eigen rijkdom aan
wedervarens lijden en ontberingen in deze kampen, mogen vergrooten en U
tevens verhale.
Moge mijne gedenkschriften U allen boeien, daar ik er ten zeerste
heb aangehouden u de gruwelen door den oorlog 1940/45 veroorzaakt, nog
in een beter daglicht te stellen en mijnen, evenaaste de oogen te openen
voor al de schrikkelijke gevolgen dewelke zulke menschenslachterij kan
teweeg brengen.
Iedereen herinnert zich nog den 10en Mei 1940 toen de Duitsche
legerscharen ons Belgisch grondgebied overvielen, en de oorlog tusschen
België en Duitschland werkelijkheid geworden was.
Op deze onvergeetbaren bloeddag bevond ik mij als genterneerd in
het gesticht voor sociaal verweer te Rekeim (Limburg) waar ik reeds
enkele maanden was opgesloten.
Bij het vernemen dezer ongelukkige nieuwstijding had eene koude
rilling ons overvallen, want iedereen vreesde dat de Duitschers, gezien
hunne overmacht, vasten voet in België zouden verkregen hebben, en dat
hunne verschijning wederom alle harten met angst en schrik zouden
geslagen hebben, want in onze verbeelding doemden hunne gruweldaden
tijdens den oorlog 1914/18 gepleegd, wederom in onze herinnering op.
En als opgesloten onderdanen, kwam een bewustheid van mannelijke
onmacht ons, te bezielen als gevoelt men zich, bij een naderend onheil,
tot verdedigen onbekwaam.
In zulken zielstoestand besloot ik, te zamen met 22 andere
kameraden dit rustoord te ontvluchten en te trachten met andere
landsgenoten het fransche grondgebied te bereiken. En in die overtuiging
trokken wij langs Mechelen a/m om, naar de gemeente Asch in Limburg.
In deze gemeente trokken wij, door onze gevangeniskleederen, ook
de aandacht der wegvluchtende burgers. Insgelijks de bezettende
Duitschers bezagen ons met verdachte blikken. En ronddolende, werden wij
laat in den avond door de Duitsche politie aangehouden en zonder verdere
rechtspleging in het gemeentehuis opgesloten. Daar zaten wij nu, onder
vijandshoede.
Deze niet vleiende verrassing duurde 2 dagen lang, zonder eten
noch drinken. Alleen door een medelijden oud moederke van 65 jaar, die
zich, gezien haar hoogen ouderdom, de moeite niet loonde om voor den
vijand te vluchten, en ter plaatse gebleven was, werd van tijd tot tijd,
onzen dorst gelescht.
En van dit oogenblik af, waren mijn echte lotgevallen begonnen,
lotgevallen dewelke U het werkelijk onderstane leed en lijden
wedergeven, en waar van nooit het minste greintje der gure werkelijkheid
in mijn brein zou ontstaan hebben, waret niet dat ik als
oorlogsslachtoffer verscheidene maanden, jaren zelfs, in Duitsche handen
heb vertoefd en in menig koncentratiekamp ben opgesloten geweest.
En den 15en Mei 1940, werden wij te zamen met 800 Belgische
krijgsgevangenen naar Duitschland verzonden. Laat mij U eerst zeggen dat
wij van spionnage verdacht waren, en gezien wij geene
identiteitspapieren op zak hadden, waren onze verklaringen overbodig, en
daar alles zich in die dagen vlug afspeelde, werden er niet veel doekjes
omwonden, en, werd het transport op de spoorlijn, met bestemming
Duitschland, afgeleid... wel werden wij nog eens in een klooster
onderzocht of wij geen wapens in ons bezit hadden, maar gezien het
negatieve van het onderzoek, werden wij dus toch naar het station
opgeleid.
In dit station (we waren in Maastricht, hoofdplaats der provincie
Hollandsch Limburg) stond reeds een konvooi, bestaande uit zoogezegde
beestenwagens gereed. Vluch werd ons het instijgen geboden, de lijven,
zoo dicht mogelijk bij het elkander, was de ruimte van iederen wagen
onvoldoende om plaats aan zulk aantal menschen te bieden; en goedschiks,
kwaadschiks legden wij ons, op het weinig stroo dat de vloer der wagens
bedekte, zoo goed mogelijk, neder. vele van ons, hadden reeds gezwollen,
verhitte en gewonde voeten. Ik vergat U nog te zeggen dat wij in
kolonnen, de weg Asch - Maastricht te voet hadden afgelegd. En terwijl
het transport nog ter statie bleef (het vaarde maar eerst 's anderdaags
middags af) hadden wij het geluk dat eene Hollandsche verpleegster in
onze nabijheid vertoefde, dewelke, zonder haar eene enkele bede tot
helpende hand toetesturen, uit vrijen wil, onze lichaamsdeelen
verzorgde, ze was zelfs zo vriendelijk, onzen naam en adres op te
schrijven,
En onze families te verwittigen. Na deze verzorging beproefden
wij een weinig uit te rusten, alhoewel kortstondig, want rond
middernacht werden wij door vliegtuiggeronk uit den slaap gewekt,
waarschijnlijk door vliegers der R.A.F.. het afweergeschut trad in aktie
en het duurde wel tot 4 uur in den morgen, alvorens het schieten en
vliegen een einde nam.
Eerst rond de middag, reed het konvooi, langs een deel van
Hollandsch Limburg om, naar bestemming Keulen.
Met nog slaperige oogen keken we door de openstaande deur, naar
de onderweg staande toeschouwers... De trein reed zoo langzaam dat hij
wel op eene begrafenis geleek, zoo kreunend en zwoegend hijgde de
lokomotief, zoo krakend en zuchtend het gansche gevaarte. De menschen
gaapten ons zoo onverschillig aan, als of zulks een dood-gewone
gebeurtenis was, misschien, waren ze zelf teneergeslagen en door eigen
ellende of bekommernis door dezen gruwelijken oorlog, ongevoelig voor al
hetgene, rond hen gebeurde.
En langzaam, zeer langzaam naderde ons konvooi de Duitsche grens;
en overschreed ze in de omgeving van Aken. Bij het eerste station in 't
Duitsch "Bahnhof" kregen we eerst de "zivilen" dus
Duitsche burgers in het oog. Tegenovergesteld, der Hollandsche burgers,
waren deze niet zo teneergeslagen, maar scheen hunne houding meer
trotsch te zijn, en hunne blikken deels spottend, bij anderen uitdagend.
Enkele dagen geleden leefden ze aan beide zijden in vrede en
vriendschap, onder het motte "naastenliefde". Nu, door de
schuld der diplomatie de strijd van het kapitalisme de zucht naar glorie
van invloedrijke personnages, en de verdorvenheid der regeerders is
alleen haat, verderf en vijandschap onder hun gezaaid geworden.
En ten laatste ontplooide hun wezen toch in een trek van
medelijden, en bij velen ontgleed aan hunne lippen de benaming
"Ach, die dumme Belgiër" Daarmede bedoelden ze, daat de
Belgische regeering vrijen doortoch aan de Duitsche troepen hat moeten
verleenen.
Na deze eerste kennismaking en de daarbij verkregen indrukken,
kwam een Duitsche offizier in de verte zeer statig aangestapt. Na bij
ons konvooi staande gebleven te zijn, bevroeg hij zich bij de twee
soldaten (SS mannen) die ons begeleidden, wie we waren en wat we in
Duitschland kwamen te verrichten "Es sind allen verrückte Belgiër
zegden dezen. "Sie sind verhaftet worden."
Hij blikte ons aan, wel niet onvriendelijk., zag even om, om te
zien of niemand hem beloerde, en vroeg op den man af, zich tot mij
richtende, daar ik dichts bij de openstaande deur gezeten was "was
denken sie van den krieg" ik verstond goed Duitsch en antwoordde
kort maar wrevelig "Nichts." Daar vergenoegde hij zich niet
mede, beweerde verder dat de Belgische troepen op de Duitsche weermacht
geschoten hadden, dat den fuhrer den vrijen doortocht gevraagd had. enz.
Ik luisterde maar half naar dezen kletspraat, maar brak even zijne rede
af, en zegde een weinig bitzig. "Wat zouden de Duitschers gedaan
hebben, moesten onze troepen Uw vaderland zijn binnen gevallen."
Hij begreep onze 'gekwetste vaderlandsliefde en scheen er niet te
willen op reageeren. Misschien zou hij zelf liever bij vrouw en kind
gebleven zijn en in zijn blik kwam vriendelijke toenadering.
Ik vroeg hem verder
waar onze bestemming naar toe leidde en na nogmaals Keulen als
bestemmingsoord vernomen te hebben, keerde hij ons, bij het naderen van
den statiomchef den rug toe en stapte statig verder.
Opeens bemerken wij het naderen van twee vrouwen, waarschijnlijk
Roode kruis verpleegsters, dragende een korf met broodjes en een
koffiekan in de handen, Ik dacht op het eerste oogenblik aan verpleging,
maar O ! Wee., de ganschen inhoud was voor onze bewakers bestemd. In
onze verbeelding zien wij reeds het fijne brood, de boter, worst en
koeken voor onzen neus geschoven, want onze begeleiders hadden ons een
prachtig tafereel van een goede verzorging in Duitschland voor oogen
geschoteld. En nu wachten wij, hoewel seeptisch, op de verwezentlijkheid
van dit programma.
En kijk, twee andere vrouwen komen nader, insgelijks dragende een
korf en kan. Ditmaal is het voor ons, maar, groote God, wel maal ! Voor
elk van ons een snede droog brood en een pint water. Gelukkiglijk hadden
onze landsgenoten, niets goeds vermoedende, ons voldoende voedsel in
Asch en Maastricht medegegeven, om zoo veel mogelijk tegenover alle
onvoorziene gebeurtenissen en voedselschaarte, het hoofd te kunnen
bieden.
Een fluitsignaal, Een schok en het transport zet zich wederom in
beweging, ditmaal naar onbekende streken, het groote Duitschland in, dus
als groote bestemmingsoord Keulen.
Zwaar wordt op eenmaal ons gemoed, Een heimelijke vrees overvalt
ons, alsof wij allen een naderend onheil verwachten. Wij zien ons reeds
door soldaten met geweren voortdurend omringd en denken in onzen barren
toestand aan ons geliefd vaderland hetwelk wij in zulke droevige
omstandig heden een laatste vaarwel hebben toegeroepen.
Wij zijn nog altijd met 22 kameraden te zamen waaronder de
Vlamingen Feearts,
Verdickt, Willems,
Einnat, Struijft,
Osten, Desmedt,
Laffeleer, De
Roos, Weij,
Barteleij, Willemse,
Merckpoel en ik zelf
Nauwelaers Louis Robert, De anderen, van Waalsche herkomst, kan ik
onmogelijk hun namen onthouden, verders de 800 Belgische
krijgsgevangenen. Deze zitten nog dichter bij elkander gehokt en maken
een spektakel van helsche bliksems.[9]
Ik gevoelde mij beter in het gesticht te Rekem daar konnen wij
toch nog rusten en slapen, wat hier onmogelijk was. En zwoegend rijdt de
trein van dorp tot dorpstation. Bij lichten dagen keken wij met half
toegeknepen oogen naar menschen en kinders die wij op onzen doortocht
voorbijstoomden, en, op alle gezichten was een trek van overmoed en
naderende zegepraal zichtbaar.
Ondertusschen hebben wij toch van medelijdende burgers, Duitsche
broodjes met worst, gekregen, dewelke ik zoo goed mogelijk wenschte te
verdeelen, Ik legde alles op mijn zwarte jas. Toch wist Bartheleij er
ongemerkt een weg te kapen. En Hosten die een beetje humor er wilde aan
toevoegen. beweerde meer te houden van Belgische pens dan van Duitsche
worst.
Die verduivelsche Bartheleij, had daarbij nooit genoeg. Ik
geloof, het was een vent met een wolvendarm of lintworm. Verdicht die
slaapte werd waarschijnlijk wakker van den goeden reuk, En Eenatte en
Willems dewelke in den hoek gezeten, ons op eenige liedjes vergastten,
dedens ons maal bijna bederven, zoo eentonig en zagerig was hunne
onophoudende dezelfde melodie. Ik zou veel geld willen geven hebben,
hadden ze maar hun mond dicht gehouden.
Immer verder rollen de wagens. Eentonig zijn de landschappen,
minder talrijk de voor onze oogen voorbijtrekkende menschen. Voor den
ingang van een tunnel werd de "zug" tot stilstand gebracht en
verzochten wij een praatje met onze begeleiders te onderhouden. wat een
mensch het meeste bekommert, is de vrees voor eene leege maag. Wij waren
benieuwd, door onze bewakers een woordje over het te verwachten goed
eten te vernemen, maar hun antwoord was alles behalve rooskleurig. Ik
replikeerde seffens dat ze in Duitschland niet het recht hadden, ons van
honger te laten omkomen, daar wij tegenover het derde Rijk niets
misdreven hadden en dat onze plaats hier niet was in een beesten wagen;
maar wel als vrije burger in ons vaderland.
Enfin, de reis wordt verder aangevat, En hoe het dikwijls
gebeurd, zijn lach scherts en humor afgewisseld met vlagen van
melankolie, niet uit de lucht, ja, de geest en zenuwen moeten zich
ontspannen, dat is nu eenmaal 's menschens doenwijze ieder op zijn
manier, Hoofddoel is, kameraden zijn, en in onze ellende kameraden
blijven.
Komt er een ongepast
woord een lichte vrijving of twist, hoofdzaak blijft in noot, de goede
verstandhouding in ons midden bewaren.
In onze ellende is het geheugen nog frisch, de geestetoestand nog
gaaf gebleven. Zou onze gevangenschap van korten duur zijn, dat weten we
niet en maken ons daarover geene al te verregaande vooroordeelen. In een
punt zijn we het allen eens, onze familie, ons vaderland moeten en
zullen wij zoodra mogelijk wederzien.
Doch later zou de waarheid heel anders zijn, want van de 22
sukkelaars zijn er maar twee in den schoot hunner familie mogen terug
keeren, en onder die twee gelukkigen dewelke het nootlot gespaart heeft,
bevind zich uw onderdanige schrijver.
Maar nu genoeg daarover, dit droevig relaas, bekomen mijne
geachte lezers en lezeressen op tijd en stond; wanneer de
koncentratiekampen als koopprijs, hun leven hebben opgeeischt.
Dikwijls zitten wij toch in gepeinzen verzonken, door de
slapelooze nachten, schijnen velen vermoeid te zijn, en alhoewel ze
somwijlen willen indutten, laat hun onrustige geest hen niet toe, een
voldoende rust te vinden. Ook de slechte ligging verbiedt hen, hunne
beenen eens goed uit te strekken, daar ik zulks aan hunne misnoegde
wezenstrekken er de echtheid van bespeuren moet.
Immer traag als een abgetobte ouderling schuift onze züg verder.
Een zieke man zou wel bekwaam geweest zijn, om in loopkoers met hem te
wedijveren, ondertusschen suizen ons anderen treinen voorbij, vol
geladen met munitie, affuiten, kanonnen, autos en alle andere soort
materiaat. Ook treinen vol van regimenten soldaten met rugzak, die in
vlugtempo ons voorbijsnellen en die ons hun vuilerook in 't gezicht
spuwen.
Ondertusschen zijn onze beide bewakers onder elkander aan 't
redekavelen, richtten ons bij tusschenpozen een woordje toe, alleenlijk
om iets over Belgie te vernemen, wel bemerken wij dat zulks niet gaat
uit eerbied of medelijden, maar wel uit overdreven nieuwsgierigheid.
Tevens, laten ze soms in hun overmoed doorschemeren, "wir gewinnen
den krieg, Heil den füchrer",
Een onder ons, vindt het waarlijk beneden zijn waardigheid,
wanneer een der Duitschers hem eene vraag stelt, maar het kleinste
antwoord te geven, Uit zijn gansche houding spreekt alleen misprijzen.
Het is Weij van Belgische nationaliteit.
Ik antwoordde soms wel positief of negatief maar liet toch doen
verstaan, dat de grootste schandvlek die op Duitschland kleven kon, de
schending was van de grenzen van een neutraal gebleven land, dus van het
kleine België.
Al wat hun füchrer had verricht en bevolen, was alles bij en
door Gods genade, en zou daar door in alles gelukken. en Duitschlands
zege en roem tot een goed einde brengen. En in deze begeestering leefden
de aanbiddende Duitschers, en aanzagen hun führer als een profeet door
de Goede God op aarde gezonden;
En terwijl wij nogmaals in een Bahnhof stil houden, verdient deze
blik van naastenliefde nu wel het vertellen waart. Een oud moedertje met
een gezicht doorploegd van rimpels, en dragende een korf, is onze wagon
genaderd. schuw om zich heen kijkende of niemand haar bemerken zou, wirp
ze mij twee appelen toe, en, toen ze zich niet verontrust zag,
overhandigde de heele inhoud der korf, Wij zijn verwondert getroffen en
zien elkander met verstomde blikken aan. Met oprechte gevoelens bedanken
wij haar ten zeerste, en zagen een traan uit haar oogen ontvliegen.
Waarschijnlijk had zij ook zonen in de wereldbrand en bleef zij ook
boven alles moeder. Onze neteligen toestand beziende dacht zij misschien
hoe haar eigen moederhart zou verscheurd worden, indien haar de
nieuwstijding zou geworden, dat haar kinderen onmeedoogenloos zouden
gevangen en behandeld worden.
En na een half uurrijden bemerkten wij in de verte de lichten van
een vermoedelijk groote statie. Zou het nu toch Keulen zijn ? Het spoor
is helder verlicht en een goot gloeiend oog van een zoeklicht is aan den
gezichtseinden merkbaar. De machinist geeft signaalgefluit, korte en
lange seinen, werkvolk is reeds tusschen de riggels meerbaar, drommen
militairen verdringen zich op de kaden. Gewemel van voetgangers.
Statiebedienden en personeel. En wij zitten hier gevangen, in onze ouden
zwarte gevangeniskleederen, met een stuk droogbrood en eene kan water
als eenige rijkdom.
Alle soort geluiden, maar onverstaanbaar dringen tot onze ooren
door. Wij blijven in onrustige afwachting in der meening dat meet ons
iets gebeuren gaat. Op eens met een ruk aan de deur, wordt deze open
geschoven, Een, offizier met een roode kruisband om den arm, komt even
kijken, ziet ons allen misprijzend aan en roept kort "keine kranke
leuten hier." Wij wisten niet wat antwoordden, want wij begrepen
niet aanstonds wat hij bedoelen wilde, de deur werd dra weder
dichtgeschoven en lieten ons onthutst aan onze gepeinzen over.
Weinig later wordt het portier weder opzij geschoven. Een Duitsch
soldaat komt met eene lamp de wagen, binnen, hang deze aan de zoldering
en laat door dit licht een spookachtigen indruk over ons nederkomen. In
de schaduw dezer ellendige. geheimzinnige klaarte bemerk ik alleen de
verouderde, schimmige en baardige gezichten mijner kameraden die door
gloeiende uitpuilende oogen nog enkel op boschbewoners geleken. Ja, in
verscheidene dagen was niemand nog gewasschen noch geschoren geworden.
De soldaat verzocht met ons nog een weinig tepraten, sprak van Duitsche
Kultur, "waarop onze vriend Bartheleij met verwrongen woede, een
donderend "mede uitkraamde. Zelf had hij, het Duitsch niet
verstaan, en de Duitscher nog veel minder het antwoord. Wederom valt de
avond; iedereen gevoelt zich ontgoocheld. Ik ontdek alleen mistroostige,
neerslachtige gezichten, waarvan de gedachten in het onzekere ronddolen.
Nog korten tijd later zette de trein zich wederom in beweging,
immer slabakkend om na ongeveer een paar duizend meter afgelegd te
hebben, wederom tot stilstand gebracht te worden.
Het portier gaat open en onze twee S.S. mannen stappen eruit,
zouden wij aan het einddoel onzer reis zijn ? Opeens, klinkt het
"uitstijgen, Dat laten wij ons geen tweemaal zeggen, Ik was reeds
den eerste op het perron, vele anderen volgen mijn voorbeeld. Nochtans
hebben allen dezelfden moed niet meer. Mijn oogen zoeken en ontdekken
Weij die het flauwe licht der lantaarn een door lijden en door rimpels
doorploegd gezicht, naar mij toekeert. De jongen is ziek en de koorts
heeft hem overvallen. Tevens is hij zoo zwart en zoo bevuild dat hij aan
depressie onderhevig is.
Een Duitsche dokter die daar aanwezig was, en waarschijnlijk tot
missie had, bij het halt houden der transporten, de toevallige zieken te
verzorgen, bestatigt dadelijk dat het met Weij maar erbarmelijk gesteld
is, Enfin hij was toch zoo welwillend, twee verpleegsters ter hulp te
roepen en ondersteund door deze trekken wij gezamentlijk naar de
verplegingsstelle der statie, waar wij dus verzameld worden.
Na een korte rusthalte wordt de reis aangevangen; ditmaal niet
meer per spoor, maar te voet langs donkere wegen. Nergens geen licht,
wij leven dus in oorlogstoestand, waar de verduisteringsweg van kracht
is. De zieke en gewonde krijgsgevangenen werden per berrie gedragen;
anderen ondersteund en bewaakt door Duitsche soldaten.
Het regent met volle teugen, de plassende regen maakt ons
druipnat, want in ons gevangenispluntje staan wij zonder eenige
bescherming tegenover deze hemelsche waterval.
Door de doorstane ontberingen waren wij ter nauwernood bekwaam
korten tijd te marcheeren, en, gevoelden ons zelf verlicht toen wij eene
soort gevangenis binnentraden. Spijtig was het eene echte gevangenis,
met cellen, amper.
Daar zou eene cel, voor twee personen bestemd worden, met als
voedsel een slechte zemelensoep van 3/4 liter en 250 gr beschimmeld
brood, ziedaar ons dagelijksch rantsoen.
Hoe is het mogelijk dat wij in zulke omstandigheden nog konden in
leven blijven of ten minste dat wij niet in een toestand, van volledige
verslapping en uitputting zouden vervallen.
Misschien dachten wij; dat ons verblijf maar alleenlijk
kortstondig kon zijn, daar ons geen enkele reden tot opsluiting kon ten
laste gelegd worden. Misschien dachten wij sinds de eerste dagen, de
voetstappen van bewakers te hooren om de deuren te openen, en ons als
vrije arbeider ergens in Duitschland te laten te werk stellen.
En hoop doet leven, en behoedt U van vroegtijdig verval.
Ongelukkiglijk, gevoelden wij dagelijksch de gevolgen van eene abnormale
voeding, en na eene maand verblijf in deze gevangenis, werden wij naar
deze van Dusseldorf overgebracht.
En reeds den eersten avond om 22 uur was het reeds vliegeralarm,
de Engelsche R.A.F. voerde een waren luchtaanval op Dusseldorf uit
Men hoorde het
ontploffen der bommen, het ineenstorten van gebouwen, het loeien der
sirenen. Alle muren der gevangenis daverden onder deze zware slagen, als
schenen ze uit elkander te scheuren. Duitsche polizie; zoo bleek als een
doode brachten ons cigaretten om de kalmte onder ons te bewaren. Wij
vermoedden niet het minst, dat de rechter zijvleugel der gevangenis
getroffen was. Gelukkiglijk bleven wij door een wonder van de dood
gered, en hadden geen enkel lichamelijk letsel bekomen.
Des anderdaags, wanneer de rust zoo goed mogelijk hersteld was,
werden wij naar Berlin toegestuurd, waar wij in de Alexgevangenis werden
ondergebracht. Daar bekwamen wij een groote cel waar ongeveer 200
personen, die voor de toen nog onbekende koncentratiekampen bestemd
waren, een onderkomen verschaft werd,
Bij het krieken van den volgenden morgen, werden wij per groepen
van 40 man, in kleine celwagens verborgen, naar het koncentratielagen
van Sachsenhausen-Oranienburg, bij Berlin, overgebracht.
Aankomst en verblijf in het koncentratielager van
Sachsenhausen-Oranienburg bij Berlin.
Den 22e Juli 1940 werden we gezamentlijk naar het
koncentratielager van Sachsenhausen-Oranienburg bij Berlin,
overgebracht.
Een heimelijke vrees beving ons. Wij waren reeds te lang onder
soldatenhoede om nog eene tegemoetkoming van hunnentwege te mogen
verwachten.
Er lagen geen bloemen op den grond gestrooid om ons te
verwelkomen, insgelijks onthaalde ons geen muziek kapel op een aangenaam
deuntje, maar een bende moffen, gewis S.S. mannen stonden met knuppels
in de hand gereed om ons een onthaal, op hun manier te bereiden. Tot op
dit oogenblik, hadden wij nog geen besef, wat in de koncentratiekampen
als strafmaatregel zou toegepast worden.
Bij onze aankomst werden wij in eene barak ondergebracht, waar
wij eerst werden kaal geschoren en nadien in naakten lijve met eenige
knuppelslagen gezegend; tot ze ons laten in eene zoogezegde kamer
duwden, waar wij den nacht konden doorbrengen en waar het ons onmogelijk
was maar een oog dicht te doen.
'S morgends vroeg "antreten" en marcheeren, Het eerste
voedsel bestaande uit brood en koude ersatzkoffie werd ons eerst 's
middags voorgeschoteld, 'S morgends om 5 uur opstaan, om 7 uur appel en
dan werden wij in kommandos ingedeeld en met 200 joden, op Klinkerwerk
een afstand van 3 km van 't kamp, naar de werken geleid.
Klinkers zijn, zowel in het Duits als in het Nederlands, een soort hard
gebakken kleistenen die voor bestrating worden gebruikt. Klinkerwerk,
een buitenkommando van Sachsenhausen, was een SS-bedrijf, een van de
vele bedrijven van de Deutsche
Erd- und Steinwerke (D.E.S.T.).
Bob de neger was de eerste die op dezen dag met de knuppel kennis
maakte, want op eene vraag van een S./S. man, of hij al veel Duitsche
soldaten had afgemaakt, en waarop de arme jongen die geen Duitsch
verstond, zoo onverschillig mogelijk "niet veel" had
geantwoord, donderde het slagen op zijn reeds armzalig lichaam.
De sukkelaar bloedde uit neus en mond, en de beul schijnbaar nog
niet tevreden stelde hem nogmaals dezelfde vraag. waarop Bob slimmer
geworden, en alhoewel verzufd dadelijk "neen" op antwoordde.
Nu was het de beurt aan Weij, wat zijt U ? Belgier"
antwoordde deze, stak daarbij kop en borst vooruit, al was hij fier op
deze nationaliteit, ware hij maar alleen geen Duitscher, De mof lachtte
groen en zijn gezicht tot een grijns vertrekkend, gaf hem een uppercut,
daarbij een stomp in de maag, dat men den armen jongen naar binnen
dragen kon.
En nu de beurt aan Frans
Feearts. En wat zijt gij voor een
exemplaar ? onthutst en getroffen door het wedervaren zijner beide
vrienden, kon de arme jongen niets uitkramen, stotterde eenige
onverstaanbare klanken uit, tot hij eindelijk "i...i...i...ik
b...b...b...ben v...v...van Br...Br...Brussel" neerlegde. De S/S
beul schoot in zulken schaterlach, dat onze Feearts er goedkoop van
afkwam. "Du bist een weinig verrükt" zegde de Duitscher en
daarbij bleef het.
En nu aan 't werk, De 22 Belgen zullen wagentjes met steenen
laden, hongerige maag verslapt lichaan, en dan in vlug tempo aan de
bevolen bezigheid. Het was geen werken meer, maar slavenarbeid.
Onmogelijk een woord te wisselen, of den kop eens op te heven, De
knuppelslagen dreunden op ons neder bij de minste onregelmatigheid of
vertraging in ons zwoegen. Het was onuitstaanbaar en nochtans was deze
behandeling nog maar het begin eener lange lijdensperiode.
Iederen dag moesten wij meer dan 3 kilometer te voet aflegge,
alvorens tot onze werkplaats aan te komen. Hoevele joden hebben tijdens
dit trajekt hun leven niet gelaten. Enkele voor poging tot ontvluchting,
anderen om alle soort kleine onregelmatigheden; nog anderen dewelke
onder allerlei voorwendsel zijn afgemaakt worden. Voor iedere gedoodde
jood was het vreugde en toegekende belooning voor den "gelukkigen
jager," dewelke bestond in 2 dagen verlof, een premie in geld en 30
cigaretten.
Sigaretten rooken, alhoewel wij ondanks verbod onderwege de
stompjes opraapten, was ten stengste verboden, Feearts, dewelke op
heeterdaad met rooken betrapt werd, bekwam 25 stokslagen, zoo duchtig
toegedient, dat hij zijn mest deels door pijn, deels door schrik, niet
meer ophouden kon, en zijn broek desaangaande vol liep.
Fünfundzwanzig
am Arsch
was in de concentratiekampen een 'klassieke' straf. Het slachtoffer
moest op een houten bok voorover buigen en kreeg dan vijfentwintig
striemende stokslagen of een veelvoud ervan toegediend. Hij moest luidop
meetellen. Geraakte hij de tel kwijt of telde hij niet luid genoeg mee,
dan werd de foltering van het begin af hernomen.
Wij stonden verslagen bij zulke wreedheid, met opengesperden mond
en van woede ontstoken oogen, had Weij dat tooneel gade geslagen, met
uit wraaklust gloeiende oogen wil hij een slachtoffer ontdekken en
antwoort den S/S soldaat die bij zijn wacht huisje het dichtste bij ons
op post staat, zonder ons nog taal noch teeken te gunnen, sluipt hij er
henen; zoo geruischloos en geheimzinnig dat geen enkele der ergens op
wacht staande posten iets verdachts bemerkte. Hij wist ongemerkt te
naderen. en daar de soldaat toevallig een sigaret aanstak wist hij zijn
geweer weg te kapen, en den beul, zulk een verschrikkelijken slag met
den kolf van het geweer op den kop te doen neerdalen, dat deze als voor
dood, ten gronde stortte.
Alle zelfbeheersching verloren hebbende, vluchtte Weij naar de
halle, waar hij door middel van een ijzerdraad, en door verhanging een
einde aan zijn leven stelde, wanneer de S.S beulen ter plaatse waren,
was onze vriend reeds koud en overleden. Er was dus reeds een doode
vriend. Er zouden later nog meerdere volgen. Ook onze bestraffing, als
weerwraaksmaatregel voor de sluipmoord op den bewaker zou niet lang
uitblijven.
Reeds den zelfden avond, na het werk, werd in plaats van
avondeten, antreten tot sportoefening bevolen, verbeeldt U, dat wij 8
uren lang, allerhande sport beoefend hebben, zonder dat ons maar een
oogenblik rust bevolen werd. En nadien, was des nachts, bij het
binnentreden onze slaapkamer. gedurig onze rust gebroken, want alle
kwartieren, klonkt het "aufstehen" met daarop volgend
neerleggen.
Hier
wordt strafsport bedoeld. De gevangenen moesten zich urenlang en in
moordend tempo op hun buik laten vallen, hinlegen,
als het enigszins kon in een plas of in drassige grond; en dan weer
opspringen, aufstehen. Er
bestonden vele variaties, onder meer het hüpfen,
als een kikvors op de hurken rondspringen.
's anderdags moesten wij reeds, nog immer als strafmaatregel, aan
de gasovens werken, zulks was niet naar onze zin en lieten na een tijd
zwoegen, den ganschen boedel in de lucht vliegen. Deze sabotage zou voor
mijn eigen persoontje niet pluis worden, want ik werd aan eene ketting
gebonden, aan een bed gehangen en na 2 uren marteling doorstaan te
hebben, voor een tijdspanne van 3 maanden in den bunker gestopt, waar
bij gebrek en vraag naar stielmannen, een einde aan deze neteligen
toestand zou gebracht worden, en de ketels der keuken. Op zekeren dag
betrapte men mij er vleesch te robberen. Nu kunt U denken dat mijne
straf daarvoor niet van de allerzachtste zou geweest zijn, want ik moest
alle dagen 40 kilometers ver met een rugzak van 20 kilo en schoenen die
extra gekozen, te klein waren, een loopkoers afleggen, zulks duurde 21
dagen, Goede God, hoe heb ik zulke smarten kunnen uitstaan.
Nauwelaers
bedoelt waarschijnlijk de crematoria. In ooggetuigeverslagen worden de
begrippen gaskamers en crematoria vaak ongedifferentieerd door mekaar
gebruikt. Gaskamers worden crematoria genoemd en omgekeerd. Dat heeft te
maken met het feit dat het terrein waarop crematoria en gaskamers (deze
laatste alleen in kampen waar mensen ook door middel van gas vermoord
werden) zich bevonden, verboden gebied was voor gevangenen. Met
uitzondering van de ploeg gevangenen die in de grote uitroeiingscentra -
Chelmno, Belzec, Treblinka, Sobibor, Majdanek en Auschwitz-Birkenau -
het vuile werk voor de SS moest opknappen, de Arbeitsjuden
of het Sonderkommando
(speciaal commando) en, een enkele keer, gevangenen die herstelwerken
aan gaskamer of crematorium moesten uitvoeren, kreeg géén gevangene
gelegenheid deze 'eindstations' te zien. Ze zagen ze alleen vanop
afstand, vingen brokstukken van de werkelijkheid op die via de
geruchtenstroom naar buiten sijpelden, construeerden op basis van
beperkte informatie een beeld van wat altijd
onwerkelijk-want-onaanvaardbaar zou blijven. Wat ze wél vanop afstand
zagen, én roken, zeker in de uitroeiingskampen, was het verbranden van
de lijken. Uit ooggetuigeverslagen blijkt dat dit heel sterk tot de
verbeelding sprak, waarschijnlijk mede omdat toentertijd lijkverbranding
ook in de buitenwereld nog volkomen onaanvaardbaar was (zonder lichaam
geen wederopstanding, geen laatste oordeel). De lijkverbranding en het
crematorium werden in het kamp de schrikbeelden die de nazi-gruwel
perfect samenbalden. Deze samenballing ligt aan de basis van even
hardnekkige als mythische verhalen over gevangenen die in de crematoria
systematisch levend verbrand werden.
In
Sachsenhausen kwam er in 1943 (waarschijnlijk in maart) een gaskamer die
niet systematisch maar alleen bij tussenpozen werd gebruikt. De gaskamer
lag op het terrein van crematorium en executieplaats, door de SS Station
Z gedoopt. De laatste letter van het alfabet was een cynische
allusie op het einde, 'eindhalte' dus. Het aantal vergasten in
Sachsenhausen is niet precies bekend maar wordt op meerdere duizenden
geschat.[10]
Gevangenen die een van de vele
officiële of officieuze regels in het kamp overtraden kwamen, als ze er
al het leven niet bij inschoten, in de Bunker
(een gevang in het gevang) of in de strafcompagnie terecht. Een van de
strafcompagnies in Sachsenhausen was het Schuhläufer-Kommando.
De gestraften moesten voor rekening van het Ministerie van Economische
Zaken prototypes van nieuwe legerschoenen uittesten op een speciaal
daartoe ingericht proefterrein rondom de appelplaats van Sachsenhausen
(een halve cirkel). Van 6 uur 's morgens tot 5 uur 's namiddags,
onderbroken door een korte middagpauze, moesten ze, beladen met 12 tot
15 kg zand (volgens sommige bronnen 20 tot 40 kg), rondjes draaien op de
680 meter lange teststrook (de Schuhprüfstrecke).
De schoenen werden uitgeprobeerd op alle soorten ondergrond waar
soldaten mee te maken konden krijgen: beton, omgeploegde grond,
(ijzer)slakken, aangestampte grond, zand, kiezel, steenslag, moeras.
Regelmatig kwam een militaire commissie de toestand van de schoenen
beoordelen. De gemiddeld honderd gevangenen die de strafcompagnie op elk
moment telde, marcheerden per dag zo'n zestig keer rond, om en bij de
veertig kilometer. Nu en dan moesten kniebuigingen worden uitgevoerd om
de schoenen beter te beproeven. De schoenen die werden uitgeprobeerd
waren prototypes, de maat was de minste van de zorgen van de SS.
Gevangenen marcheerden dus vaak de hele dag met te kleine of te grote
schoenen, een ware verschrikking. Of Gestapo of SS aan dit alles in 1944
een extra foltering toegevoegd heeft, door opzettelijk schoenen uit te
zoeken die twee maten te klein waren - een bewering die in vele
ooggetuigeverslagen weerkeert - is in geen enkel andere bron terug te
vinden.[11]
Nadien kwam ik wederom in eene andere ploeg, ditmaal onder
kommando van een echten schurk, bijgenaamd den IJzeren Gustav een
Schaftfüher die er niet om aarzelden wanneer hij er lust toe had, de
joden in moerassen te laten duwen, en, terwijl de sukkelaars hunne nog
overgeblevene krachten aanwenden om uit den poel te geraken, hun
ongenadig neerschoot.
Scharführer,
een Duitse militaire graad, vergelijkbaar met sergeant-majoor of
onder-adjudant. 'Der eiserne Gustav' was de bijnaam die gevangenen
hadden gegeven aan de wreedaardige Gustav Sorge.
Daar hadden wij ook een voorarbeider uit Hamburg Zick genaamd,
die er dapper op los sloeg en niemand een oogenblik rust verleende. Arme
joden, wat hebt U van zulke bandieten, toch niet te verduren gehad.
Hoevele tientallen menschen zelfs zijn daar niet wederom ongenadig
afgemaakt.
De Vorarbeiter,
voorman of ploegbaas, had het toezicht over een groep gevangenen bij het
werk. Soms waren het Duitse arbeiders die voor rekening van de SS
werkten, soms waren het medegevangenen.
Wanneer zoo een 20tal S./S. mannen U bewaken en de minste
onregelmatigheid, te baat nemen om een mensch neer te vellen, al was het
maar uit sadische moordlust dewelke er hun toe aanzette, een jood het
leven te kunnen ontnemen, dan werd hun lichaam ergens in het nabije
bosch of andere plaats nedergelegd, wat aan de onderzoekskommissie liet
verstaan dat het slachtoffer wilde ontvluchten. En aangezien het
meerendeels joden betrof, werd deze versie aangenomen.
Auf der
Flucht erschossen
was in de kampen de geijkte formule voor brutale, individuele moord. In
talloze ooggetuigeverslagen wordt een daarbij door vele SS-ers beproefd
procédé beschreven om gevangenen te liquideren die dwars lagen of op
de zenuwen werkten. De muts van de gevangene werd in de verboden zone
gegooid, voorbij de eerste prikkeldraadversperring rond het kamp, het
slachtoffer werd gedwongen het hoofddeksel te gaan halen, waarop hij als
een konijn werd afgeschoten.
Later is alles een weinig beter geworden. Een duitsche dokter die
fransch verstond en de toedracht der zaken hoorde, deed meerdere S./S.
beulen in den bunker opsluiten, en den Lagerführer uit zijn ambt
ontslaan, wat hem het Oostfront als straf deed oploopen.
Nochtans duurde deze verzachting maar geringen tijd, want nadien
verdubbelde nog het aantal moorden, al was het maar uit wraak.
Ik zocht uit dit beulskamp weg te komen, vroeg om ergens anders
te werk gesteld te worden, waardoor ik als stielman gelukken kon. Ik
werd met 1200 joden naar Lublin overgebracht. Den zelfden avond onze
verplaatsing, kon ik na het afroepen der namen slapen gaan. 'S morgends
om 3 uur opstaan en na 1 brood, 100 gr. margarine en worst bekomen te
hebben, stonden wij reisvaardig.
In het vertrekstation aangekomen, moest ik te zamen met 10 joden
een veewagen deelen, omgord met prikkeldraad, rechtstaande als gepreste
haringen, onmogelijk zich een vin te verroeren. Al degene, dewelke zich
onder mijn geachte lezers en lezeressen bevinden, en zulk transport
hebben kunnen aanschouwen, zullen zich nog een beeltenis dezer
menschelijke veestapel kunnen vormen.
Vele joden hadden buikloop, anderen waren ziek, anderen half ten
doode. opgeschreven. Daar men zijn behoeften niet normaal verrichten
kon, trok ieder zijn plan op zijn manier, wat een onuitstaanbare stank
veroorzaakte.
Zes dagen en zes nachten duurde deze reis, zonder nog het minste
voedsel, buiten het gekregen rantsoen bij het vertrek, te kunnen
bekomen. Onderwege had ik intusschen nog met de kolf van een geweer
kennis gemaakt, daar ik bij herhaald kloppen op de deur der wagen, ten
einde om versche lucht te verzoeken, een S./S. man in woede had
ontstoken.
Bij onze aankomst, te Lublin, werd ik eerst afgeroepen,
antwoordde niet rap genoeg met "jawohl wat mij een geduchte
kaakslag bezorgde. De joden werden letterlijk uit de wagens gestampt. De
eenen vielen neer de anderen al kreunend verzochten staande te blijven,
maar, geradbraakt, waren ze allen.
Ik werd in barak 3 van het Lager ondergebracht, ontdekte later
dat de meeste gevangenen en blockoversten kommunisten waren, wat mij er
toe aanzette met hun te heulen. En waardoor ik mijn situatie verbeterde.
Nochtans den eersten nacht werden al de joden op het appel in
naakte lijve geroepen, en moesten hun eigen rollen in de dikke
sneeuwlaag, met het bekende duitsch "hinlegen" en
aufstehen" en na zulke urenlange oefening, waar de stokslagen niet
achterwege bleven, in bevroren en bebloeden lijve in de barak terug
gejaagd.
Als schrijnwerker had ik nog al tamelijke vrijheid van beweging,
en was dikwijls in gezelschap van den Blockoverste. Op zekeren morgen
riep hij mij, en zegde mij op onverschilligen toon, al was zulks iets
doodsgewoon, Hebt U al een massa joden hier zien afmaken. Ik replikeerde
er zelfs niet op, daar alhoewel ik reeds bij menige doodslag van een
sukkelaar was tegenwoordig geweest, hij zulks uit kraamde ten einde mij
onwillekeurig den schrik op 't lijf te jagen.
Nochtans, des anderdaags in de vroegen morgen, kwamen twe S./S.
mannen mij halen en begeleide mij naar eene barak, waar een afgrijselijk
schouwspel mij bijna in bezwijming vallen deed. Hoe angstwekkend en
griezelig was het aanblikken dezer ontelbare gedoode joden, die na door
de gas verstikt te zijn geweest, daar bij hoopen waren ondergebracht. Ik
zou de groote deur vermaken en herstellen.
Volgens mijn voorarbeider mij vertelde, hadden ongeveer 100.000
joden daar den dood gevonden, gedurig beraamde ik plannen om den
ganschen boedel in de lucht te doen springen. Maar waarom een
sabotagedaad wagen wanneer het wellukken niet zeker is. Daarbij was ik
voortdurend bewaakt en kon ik desnoods door mijne lotsgenoten verraden
worden.
Ondertusschen had men mijne kandidatuur als voorarbeider
voorgesteld. Na rijpe overweging had ik mijn blockoverste zulks
afgeraden, en liever het beroep van schrijnwerker uit te oefenen, dan,
als voorarbeider verplicht te zijn, hardhandig tegenover de gevangene
joden te moeten optreden.
Om 12 uur des middags kregen wij onze beetensoep en konnen nadien
wederom gaan werken, op het werk aangekomen, stond te lagerkommandant
ons af te wachten en viel heftig tegen mijn voorarbeider uit. De oorzaak
daarvan was dat volgens zijne meening, de deur der gaskamer niet in orde
was. Beide werden wij er henen gezonden en moesten alzoo een verplichte
ooggetuige worden van den toestand der ontelbare ongelukkigen, allen
joden, zoo wel mannen, vrouwen en kinderen die allen op hun wreede dood
wachten.
Op eene voorste rij stonden de vrouwen en kinderen tusschen de 10
en 25 jaren, allen uitgemergeld met hunne tijpische zwarte haren en
typische wezenstrekken. De S./S. beulen die dus weten wat deze
sukkelaars te wachten staat, doen hen uitkleeren onder voorwendsel tot
baden gaan. Het is juist of deze kinderen dit bevel als eene
tegemoetkoming en verbetering van hun lot aanzagen, want een kleine
zoete glimlach kwam hun vermagerd aangezicht verteederen
Het was niet genoeg dat de dood, alvorens het avond worden zou,
zijne grijparmen om deze ongelukkigen zou heenslaan, de onmeedoogende
bewakers vergenoegden zich ondertusschen tot het tergen en beleedigen
hunne slachtoffers, al wilden ze somtijds door teederheid,
vriendelijkheid afgewisseld met kwinkslagen, slagen en verwondingen
hunne slachtoffers voortdurend op een dwaalspoor brengen, wat hunne
onmenschelijkheid nog meer op den voorgrond bracht.
En rond den avond, worden ze letterlijk in de gaskamer geduwd, de
geweerkolven als matrakken gebruikende om als eene kudde vee, de
gewillige als onwillige beesten in den stal te drijven. En groepen, na
groepen verdwijnen de joden allen in de gaskamer, en worden de
stervenden als de lijken, groepen na groepen, als steenen op
vrachtwagens geworpen en geladen, Geen spier ontspant zich op het
aangezicht hunne dwingelanden, die deze sport als eene aangename
bezichheid verrichten, terwijl ik walgend en krijtwit dit tooneel moest
gedeslaan
Nauwelaers
arriveerde op 27 april 1943 in het concentratiekamp Lublin, door de
inwoners van die stad Majdanek genoemd (afgeleid van Majdan Tatarski,
het stadsdistrict waar het kamp zich bevond), een benaming die door de
gevangenen werd overgenomen. In Majdanek werden honderdduizenden joden
vermoord, neergekogeld, vergast of ze bezweken 'gewoon' onder de
erbarmelijke levensomstandigheden. De gaskamers in dit kamp werkten van
september 1942 tot september 1943. De getuigenis van Nauwelaers over de
vergassingen (mogelijk van joden uit het getto van Warschau van waaruit
na de opstand 15.000 mensen naar Majdanek werden gestuurd) is bijzonder
waardevol omdat ze een van de weinige is, zeker wat Belgen betreft, en
natuurlijk ook met het oog op de beweringen van holocaustontkenners.
Anders dan deze laatsten steeds weer insinueren over
ooggetuigeverslagen, is deze getuigenis afkomstig van een
onbevooroordeeld, niet direct betrokken of belanghebbend toeschouwer
(geen jood), die een meer dan aannemelijke verklaring heeft voor het
feit dat hij de vergassingen van zo nabij kon gadeslaan. Zijn getuigenis
kwam daarenboven tot stand op een moment en een plaats waar het
uitgesloten was dat hij gemanipuleerd kon worden door joden of de joodse
staat (een argument dat joodvijandige holocaustontkenners tot vervelens
toe herhalen).
Welke zuchten, kreten, jammerklachten geroep en gehuil hebben het
menschelijk oor niet getroffen, en welke strijd om te mogen leven en
zulks te behouden hebben deze honderde menschen als laatste doodstrijd
niet doorgemaakt, waar niets hun sparen, noch redden kon.
Eenige dagen nadien, trachte ik enkele joden te bewegen de
gaskamer te laten springen. Ik drukte zooveel mogelijk op het lijden,
aan hunne vrouwen, kinderen, families en joodschras aangedaan, met mijn
voorarbeider had ik ook een plan beraamd.
Op een bewusten dag, wist ik spiritus in de buizen van den
gasoven te laten loopen deed den boedel in brand steken, het geen
ongelukkiglijk te rap door de wachten is bemerkt geworden, en, den brand
hebben weten te blusschen.
Ik werd aangehouden en gebonden voor den Lager-kommandant
gebracht, ze vermoedden dat ik schuld had aan deze brandstichting of ten
minste ze verdachten mij de daders dezer sabotagedaad te kennen.
Foltering na foltering hebben ze mij doen onderstaan om mij tot
bekentenissen te dwingen, mij tot bloedens toe op mijn tong bijtende om
maar niet mijne kameraden-gevangenen te moeten verraden. Ik had veel
bloed verloren, mijne gewrichten ontwrongen, geheel geradbraakt hebben
ze mij ten laatste naar het hosputaal gedragen, zonder dat ze het
gewenschte resultaat bekomen hadden.
Mijn nationalitiid als Belgisch onderdaan, redde mij gewisch het
leven, want hadde ik een jood geweest, hadde ik nooit levend de
marteltafel verlaten.
In 't hospitaal werd ik tamelijk goed verzorgd, alhoewel ik door
de opgeloopen wonden en slagen in de twee eerste nachten niet slapen
kon.
De dokter onderzocht mij onderwijl en zou het mogelijke doen om
mij naar Sachsenhausen-Oranienburg terug te sturen, want anders, zegde
hij mij, laat U nog hier uw leven.
Na enkelen tijd in het hospitaal verbleven te hebben, en, na door
den lagerkommandant over den brand in den oven, nog onderhoord geworden
te zijn, waar ik nog menige stamp en stoot heb te verduren gehad, werd
ik op een vrijdag morgen bij een konvooi van 260 polen ingedeeld en
wederom naar Oranienburg gestuurd.
Wederom eene reis van 6 dagen en, 7 nachten, met een brood, een
weinig margarinie en een stuk worst. wederom het vervoer per
beestenwagen, gerekend aan 130 man per wagon, wederom een
onmeedoogendereis.
Wanneer ik ter bestemming was aangekomen, herkende mij wederom
mijn oude makkers, en werd mij door tusschenkomst van mijn blockoverste
een betere plaats bezorgd, dewelke bezigheid bestond in het overbrengen
van het middageten naar de verschillende werken, alsook dit der
bewakers. Onnoodig U te zeggen dat ik de gelegenheid te baat nam, om
meer dan een stukje vleesch uit de soep der S./S/. beulen te robberen.
Ik werdt gebruikt voor laden en lossen van eetwaren, bekwam de
eene karwei op de andere en gelijk iederen dief in zijn stiel is, dacht
ik alle truks uit om de duitschers zooveel mogen te benadeeliggen, en
mijne kamaraden zooveel mogelijk met allerhande soort eetwaren te
behelpen.
Ik bedacht zelfs de wachten met zulk klein rantsoen, dat zij
klacht bij hun chefs neerlegde en ik ter allerlaatste afgesteld werd.
Intusschen had ik nog een paar schoenen gestolen en aan den chef
der keuken verkocht dewelke mij daarvoor ruimschoots in eetwaren
vergoedde.
Nauwelaers
windt er geen doekjes om, hij stéélt. De meeste gevangenen en
overlevenden gebruiken voor dergelijke praktijken het van Duitse
gevangenen overgenomen organisieren,
kampjargon voor achteroverdrukken, ontvreemden, stelen, zijn plan
trekken. 'Organiseren' werd doorgaans gebruikt voor diefstal van voedsel
of goederen waarbij medegevangenen niet direct benadeeld werden.
Verderop in zijn verslag heeft ook Nauwelaers het over voedsel organiseren.
Elders gebruikt hij de term 'onkameraadschappelijken diefstal' voor
onrechtvaardige verdeling van Rode Kruis pakketten door een
medegevangene. Kameradschaftsdiebstahl
was de term die communistische gevangenen - de eersten in de
concentratiekampen - gebruikten voor diefstal ten koste van
medegevangenen. Het onderscheid tussen organisieren
en Kameradschaftsdiebstahl
was vaak flinterdun. Voedsel dat dikwijls op grote schaal georganiseerd
werd in de kampkeuken, werd hoe dan ook aan gewone gevangenen, het plebs
van het kamp, onthouden.[12]
Toen ik door den kommandant op boodschap was uitgezonden en bij
mijn terugkeer eene brandende cigarette, in een kleedermagazijn, door
een open venster geworpen had, stond de gansche inboedel na korten tijd
in lichten laaie.
Wat ze dan gedaan hebben, om den schuldige of schuldigen te
ontdekken hoef geen betoog. Wat ze dan gedaan hebben om ons de eene
straf na de andere op te leggen, hoef niet gezegd te worden. De
weerwraaks maatregelen bleven niet uit de lucht en iedereen moest het
hard bekoopen
In een
verklaring uit 1951 (afgelegd in het gesticht, in het kader van het
onderzoek voor een eventuele erkenning als politiek gevangene) geeft
Nauwelaers een afwijkende chronologie aan de gebeurtenissen. Daar luidt
het dat deze brandstichting samen met een ander bravourestuk de reden
was voor zijn overplaatsing naar Lublin. Bij opruimingswerken in
kommando 'Lichtefelde' (zie hieronder), zegt Nauwelaers in die tweede
verklaring, vond hij een revolver. Hij stak die op zak, maar bewakers
hadden het gezien. Ze vroegen wat hij er mee wou aanvangen. Hij
antwoordde: "als ge zo goed kunt schieten als ik, bent ge een goed
soldaat". Daarop demonstreerde hij zijn kunnen door vanop een
tiental meter afstand een blikken doos van een paaltje te schieten. De
"SS-mannen waren niet meer op hun gemak" schrijft hij, en hij
werd teruggestuurd naar Sachsenhausen. Twee maand later stak hij daar de
kleedkamer van de SS in brand.
De chronologie van zijn eerste
ooggetuigeverslag is meer in overeenstemming met de bekende feiten. Het
lijkt onwaarschijnlijk dat Nauwelaers al in de eerste helft van 1943
puin moest gaan ruimen in Berlijn (kommando Lichterfelde). De verstreken
tijd (acht jaar na de gebeurtenissen), de in die tijd opgelopen
ontgoochelingen, het feit dat zijn tweede verklaring werd afgenomen in
Rekem, door twee waarschijnlijk toch wat intimiderende ambtenaren, zal
bepaalde herinneringen van Nauwelaers over deze zaak in de war hebben
gebracht. Maar zijn verklaring uit 1951 voegt toch essentiële zaken toe
aan het verslag dat hij fris van de lever schreef. Dat Nauwelaers zoals
hij daarin stelt Sachsenhausen wou inruilen voor een onbekende
bestemming, een ander kamp, is onwaarschijnlijk. Gevangenen waren wat
dat betreft eerder behoudsgezind, wat ze niet kenden vreesden ze, ze
hielden vast aan de flinterdunne zekerheden die ze na maanden aanpassing
verworven hadden in 'hun' kamp. Nog onwaarschijnlijker is, dat het
volstond om zo'n overplaatsing te vragen. Veel aannemelijker is wat
Nauwelaers in zijn tweede getuigenis zegt: hij werd samen met 1200 joden
naar Lublin-Majdanek overgebracht als straf. Tekenend voor Nauwelaars
ook, is het zowel stoutmoedige, stoere, blufferige als naïeve gedrag
met het pistool.
Ondertusschen leerde ik verscheidene opgesloten Belgen kennen,
waaronder de Heeren Kiebooms, burgemeester en volksvertegenwoordiger van
Wilrijck en Somville, bestuurder van het dagblad "De Gazet van
Antwerpen, Beiden waren afgetobt en graatmager. Ik heb ze zoo goed
mogelijk verzorgd gezien ik nog over voldoende voedsel beschikte om hun
te helpen, wat hun ten zeerste aanmoedigde.
Van de 200 Belgen die in het koncentratielager waren
ondergebracht, werd ondertusschen door duitsche vrouwen die opgeeischt
waren om den dienst te regelen en de duitsche wachten en beambten te
verzorgen, eenige hulp geboden zonder medeweten van het kommando.
Intusschen, werden ronds ons verscheidene luchtaanvallen waargenomen, de
prinsalbertstrasse werd gansch vernietigd, Berlin begon het hard te
verduren te krijgen.
Als timmerman of schrijnwerker werd ik overal voor het medehelpen
tot het bouwen van bunkers te werk gesteld. De andere 200 Belgen werden
ook voor dergelijke bezigheid in groepen ingedeeld en over Berlijn en
voorsteden verdeeld.
Ons eten werd beter en dikwijls zoo goed dat het met dat der
duitsche soldaten kon wedijveren, Nochtans, waren op zekeren dag 2
gevangenen loopen gegaan, en dan moest iedereen zulks uitboeten, In 't
gelid staan zonder zich te mogen verroeren, uren lang, zonder eten, noch
drinken, Daarna sport en allerhandesoort afmattende oefening.
Mijn humeur, door betere voeding, was er beter op geworden en kon
mij soms wel eenige kwinkslagen veroorloven. Wij kregen soms hoog
bezoek, zelfs van generaals van de S./S.
Daar, wij dus als voormeld, aan de barrikaden, bunkers en andere
schuilplaatsen alsook aan de opruimingswerken waren te werk gesteld, was
ondertusschen Berlin en voor steden aan de hevigste bombardementen
onderhevig. Van de 200 Belgen bleven er 50 sukkelaars als slachtoffer
van deze voortdurend luchtraids, daar zij tijdens hunne werkzaamheden
onder de puinen begraven werden. Van deze 50 vermisten heb ik de 50
nummers opgeschreven en bijgehouden. Bij
ons terugkeer der werken was ons Lager deerlijk gehavend, zoover dat wij
zonder verblijf en zonder slaapgelegenheid vielen
Tot slot van het tweede hoofdstuk dien ik nog aan te stippen, dat
van de 22 kamaraden, alleenlijk Weij, als vroeger vermeld, zich van het
leven in de aangehaalde droevige omstandigheden beroofd had. Van de 21
overigen, waar onder ik zelf begrepen ben, waren Bob den
Neger, Feearts
en ik persoonlijk in Sachsenhausen-Oranienburg.
De 18 andere kamaraden waren reeds vroeger naar het
koncentratielager van Dachau overgebracht geworden; wegens lichamelijke
verslapping of de eene of andere ziekte.
Van deze 18 kamaraden is er namentlijk een overlevende geweest,
namentlijk Willems Louis uit Antwerpen. dewelke nog het vaderland, ons
gelief Belgie heeft mogen terugzien.
Bob den Neger en ik hielden zich tamelijk goed.
Feearts lag
wegens ergeziekte in het Lazaret.
Ziedaar nu den stand der zaken. Het Lager onbruikbaar en
onbewoonbaar, Dadelijk werd ons door den Lagerfuhrer bevolen alle
noodige barakken, bijzonder voor het bieden eener slaapgelegenheid, op
te timmeren, Met een tweehonderdtal mannen aan het werk, was des
anderdaags 's morgends om 6 uur voldoende bewoonbare barakken
opgetimmerd en voorloopig bruikbaar.
Enkele dagen nadien voerde de R.A.F. eene nieuwe raid op ons
Lager uit en beschadigde wederom in erge mate onze nieuwe opgebouwde
woningen.
Wederom haastige herstelling, onderbroken door het gedurig
innemen der schuilplaatsen als beschutting tegen bombardementen.
Wanneer de engelschen zulke raids uitvoerden, was een groot deel
van Berlin gehavend, en werden wij er henen gestuurd om de puinen op te
ruimen.
En zulke anekdote is nu wel het vertellen waard, daar zij boven
alles nog eene opflikkering geeft in onze gevangenisperiode.
Verbeeldt U, beste lezers en lezeressen, dat wij op een dezer
dagen met 10 timmerlieden werden uitgezonden om een blok zwaar
beschadigde huizen, zoo goed mogelijk te herstellen. En zoo hadden wij
als taak eene kantien op te ruimen, waarvan tientallen flesschen
champagne en likeur op den boden waren opengestrooid, en tusschen de
puinen bedolven.
En nu moesten alle waardevolle stukken en geheele flesschen drank
geladen worden, Hoevele fleschjes van het geestrijk vocht, waarvan den
inhoud ons keelgat is binnen gegaan, hoeft niet gezegd geworden, maar
zeker is het, wanneer het appel tot terugkeeren naar 't Lager, was
geblazen geworden, wij allen een stuk in den kraag hadden, en geestelijk
verblijd, al waggelend en zwenkend, den terugtocht hebben aangevat.
Eenige dagen later, hadden wij tot bezigheid een groot magazijn, gevuld
met eetwaren, en gelegen in de voorstad Spandau op te ruimen Regelmatig
werden wij afgetast of wij onze vingers aan niets besmet hadden. Wij
waren zou slim de eerste dagen onze vingers niet te verbranden ten einde
alle verdenking van wege de duitschers te verschalken. Daar onze
voorarbeider ziek geworden was, werd ik met een kommando van 150 man
belast, hetwelk tot taak had, levensmiddelen te laden, dewelke voor het
Oostfront bestemd waren, alle soort dranken werden er ook aan
toegevoegd.
Daar nieuwe ketels ook bij de verzending waren ingedeeld en de
ganschen inhoud langs het Lager om, den weg naar het Oostfront bekwam,
werden door mijne zorgen menige flesch sterke drank in de ketels
gestopt, en, terwijl wij reeds duchtig bezopen waren, van de
verscheidene stalen dranken, dewelke wij bij het laden naar binnen
gewerkt hadden, kwam het gansche kommando in beschonken toestand, in het
Lager terecht, De Lagerkommandant die veel lust had eene duchtige straf
toe te dienen, maar zelf belust was op geestrijke dranken, maakte met
mij, een heimelijk akkoord om hem zelf van het noodige vocht te
voorzien.
Den zelfden nacht werd het kamp wederom gebombardeerd, en werden
door het stukslagen der bunkers, wederom honderden doden geteld.
Bij het opruimen en bergen van dooden en gekwetsten, bracht de
officieele lijst het globale cijfer van 3000 lijken 300 gewonden ten
berde.
Ik zag nadien mijn vriend Feearts terug. Ongelukkiglijk zag de
arme jongen er zeer bleek en mager uit. Hij beklaagde zich dat de
gevangene rijke heeren talrijke pakketten ontvingen en dat de arme
stumperds niets te verobberen hadden. Ik vroeg toelating om den Heer
Vincken (pastoor) die de pakketten verdeelde, eenige woorden te mogen
schrijven. Na voldoening bekomen te hebben, schreef ik hem de volgende
woorden
Heer Vincken
Ik schrijf u haastig om U te verzoeken, als bemiddelaar van het
Roode kruis, inzake de verdeeling der pakketten, niet alleenlijk aan de
begoede heeren te denken, maar ook de arme sukkelaars te willen
indachtig zijn
De brief aan de heer Vincken bezorgd, bekwam een afwijzend
antwoord, van dit oogenblik af, bedacht ik alle listen om tot bij dit
heerschap te geraken, en, toen enkele dagen nadien, ik bij hem was
aangediend, vond ik die goede vaderlander, zittend achter een groote
tafel, met een dikke sigaar in den mond en een schotel vleesch voor zijn
neus, Ik maakte hem aanstonds dietsch, dat hij en zijn vrienden, niet de
eenigen waren dewelke dienden bevoorrecht te worden, maar dat er nog
andere ongelukkigen waren, waarvoor het Roode kruis was ingesteld
geworden,
Op mijne opmerkingen maakte dit gezellig heerschap zich kwaad,
waarop ik, in woede ontstoken, tafel en ballast op den grond wierp, tot
groote ontsteltenis van den hoogen weldoener.
Maar zijne huichelarij zou een einde nemen, want ik vertelde de
geschiedenis aan onzen dokter die een einde aan dezen
onkameraadschappelijken diefstal zou stellen.
Den heer Vincken, duchtig op zijn teenen getrapt, zou voortaan
het mogelijke doen en liet mij weten dat de gevangen op tijd en stond
zouden bedeeld worden, En later, werd mij voor de eerste maal, drie
paketten in een maal overhandigd, na geschreven en gewreven te hebben,
en onder allerlei voorwendsel, zelf door mij zelf te verwonden, in de
gelegenheid gesteld te worden, met hooge duitsche personen in afloop
voor mij, en mijne gevangene vrienden gezorgd hebben.
Daarmede was het goede werk van het Roode kruis ingevoerd, tot
spijt van den goeden, menschlievenden pastoor Vincken.
Ook was mijn eerste bekommernis, mijne kameraden bij het openen
mijner pakketten te bedenken, Korten tijd nadien, vertrok ik terug naar
Lichtevelde waar ik kortelings, de opruimingswerken had helpen
uitvoeren. Mijn vriend Feearts was reeds beter en alle Vlamingen stelden
het tamelijk goed, allen bekwamen nu pakketten van het Roode kruis, en
voor mij zelf lagen er nog twe gereed.
Het
gaat hier naar alle waarschijnlijkheid om Lichterfelde,
een klein kommando van Sachsenhausen, ten zuiden van Berlijn. De 1500
gevangenen van dit kommando voerden in de laatste fase van de oorlog
opruimingswerken uit in Berlijn. Ze maakten ondergrondse bunkers,
ruimden ruïnes van de bombardementen op en herstelden woningen van
Gestapo en nazi's.
Intusschen zouden wij werken voor de Org todt volbrengen waarbij
wij later in verschillende kommandos werden ingedeeld, en insgelijks de
voeding van een O.t.man bekwamen. Deze voedselbediening was ons uiterst
welkom en gaf ons wederom niewen moed. In Berlijn hebben we verders
bunkers gemaakt, zélfs was er een bij voor den S./S. führer Himmler
zelf. Op deze werken waren de S./S. bewakers uiterst streng en werden
wederom menige slag en stoot uitgedeeld.
Organisation
Todt
(O.T.) werd in 1938 opgericht door de Duitse ingenieur Fritz Todt,
inspecteur-generaal van wegenbouw, met het oog op de bouw van de Atlantikwall,
een keten van verdedigingswerken aan de westkust van Europa.
Organisation Todt was een op militaire leest geschoeid arbeidsleger
waarin verplicht tewerkgestelden en concentratiekampgevangenen
slavenarbeid leverden. Als schepper van de Reichsautobahnen
(autostrades) en verwezenlijker van de Atlantikwall
kreeg Fritz Todt als eerste de Deutschen
Orden, een onderscheiding die Hitler in het leven riep voor personen
die zich bijzonder verdienstelijk gemaakt hadden voor Volk en Rijk.
Wanneer wij bunkers bij de Botanischen Garten bouwden, waren
nieuwe groepen gevangenen onze rangen komen versterken. Allen waren
graatmager en velen onder hen, waren vlamingen, dewelke voor
sabotagedaden naar de koncentratiekampen waren overgebracht.
Zeker was het dat de fondamenten van een dezer bunkers niet
genoeg gesteund waren want eene instorting deed zich voor, waardoor 10
gevangenen bedolven waren, en waardoor wij uren gewerkt en gegraven
hebben om de levende slachtoffers te ontzetten. Na lange
krachtinspanningen gelukte het ons hun te redden, alhoewel allen
deerlijk waren toegetakeld. Enkele hadden gebroken ribben.
In Lichtevelde ontving ik den heer
Vincken op bezoek, dewelke nu,
veel vertrouwelijker en kameraadschappelijker geworden, mij zelf
smeekte, bij mijn terugkeer in Belgie, zijne moeder in zijnen naam te
willen groeten. dewelke
dus
Mijne kameraden, (dus Weij uitgezonderd), de welke dus het
gesticht van Rekem verlaten hadden, en waarvan tot mijn weten alleen
Weij een vroege dood gevonden had, heb ik warm aanbevolen, en wist den
heer Vincken mij gerust te stellen met mij op een voldongen feit, inzake
de Roode kruis bedeeling, te stellen.
Inmiddels was er wederom spraak van een nieuwe verhuizing en wel
naar Neugamme tweeduizend man werden voor deze verplaatsing aangewezen.
Wederom de zelfde miserabelereis in beestenwagens. wederom gebrek aan
het regelmatig uitvoeren zijner behoeften.
Ter plaatse aangekomen, moesten wij ontluisd worden en baden
gaan, bekwamen slechte kleederen en geene kousens. Daar maakten wij met
nieuwe Belgen kennis, namentlijk met den heer De
Bruijne, Advokaat uit
Gent en den heer Muller uit Antwerpen, Deze beide heeren verzorgden ons
zoo goed mogelijk, daar ze reeds 2 jaar hij in het zelfde Lager gevangen
was, en, ons met raad en daad bijstond, Twee dagen nadien moesten wij,
duizend man sterk, naar een ander kamp, Aurich genaamd. Bij deze nieuwe
verplaatsing werden wij in groepen van 100 man sterk ingedeeld, en
waarvan iedere groep voor het plaats nemen in ee beestenwagen bestemd
was. Bij deze nieuwe verhuizing waren er talrijke vlamingen onder de
slachtoffers en kon ik kennis maken met menschen uit Hoogstraten,
Rijckelvorsel, Temsche, Zoutleeuw, St.Truiden, Aerschot en Namen, die
hadden al zoo ongelukkige transporten, als ik medegemaakt, en wel eens
een reisje van 9 dagen met een brood als broodrantsoen voor de gansche
reis.
Na eene lange slepende reis, doodop en kreunend van honger,
daarbij gerekend een viertal kilometer marcheeren, landden wij in ons
nieuwe Aurich aan.[13]
Wij vroegen aanstonds om een weinig eten, maar bekwamen niets.
De Vlamingen, Franschen en Hollanders bekwamen allen
afzonderlijke kamers. Als haringen in een kist, en twee man in een bed,
boden onze verblijfplaatsen onvoldoende ruimte om ons te herbergen, 't
is daar dat ik met den Heer Van Hamme Politiekommissaris van Knokke aan
zee heb kennis gemaakt, Wij hebben ter dier gelegenheid. ons wedervaren
aan elkander verteld, Hij was zelf ver-heugd dat ik mijn krachten inzake
de Roode-kruis pakketten voor het heil mijner kameraden had ingespannen,
en had reeds vroeger zelf het goede nieuws vernomen. Ik beloofde hem
dezelfde blijde verrassing voor het kamp Aurich, want de sukkelaars
alhier hadden reeds veel honger geleden wat genoeg op hunne aangezichten
te bespeuren was.
Ik had daar alras kennis met een Rus gemaakt. Ivan genaamd, en
daar wij beiden aan dit leven gewoon waren, zouden wij wel ons plan
trekken om het noodige voedsel te organiseeren, wij hadden insgelijks
het geluk dat de S./S. soldaten zouden vervangen worden en enkele dagen
later werden leden van de kriegsmarine als onze bewakers aangesteld.
Als timmerman, bekwam ik de toelating van den Lagerkommandant om
met hulp van andere gevangen, gemakken en andere hoogdringende
installaties te timmeren tot genoegen der opgesloten ongelukkigen.
Er werd in ieder geval niet lang getimmerd, want er werden 950
man onder bewaking der marine naar Aurich gezonden voor het maken van
loopgrachten en pantserravijnen. Eerst 12 kilometer met de befaamde
beestenwagens, en daan nog 6 kilometer te voet loopen, alvorens op de
werken aan te komen. De arme stumperds hadden reeds na enkele dagen de
voeten gansch open liggen, velen vielen neder op de werken door
ondervoeding en slapte uitgeput. En ondanks dat medelijden, de bewakers
en duitsche ploegbazen, tot tegemoetkoming zou aangespoord hebben,
regende het slagen op hunne uitgemergelde lichamen.
Onder de duitsche voorarbeiders was de voorman Fransse,
insgelijks een gestrafte, een echte beul, meerdere sukkelaars diende in
het hospitaal verpleegd te worden, wat nooit werd toegestaan, indien den
lichamelijke toestand, niet te slecht was. Ik had mij voorgenomen, door
allerlei beweegredene, te verzoeken eens deze reis mede te maken, en had
geluk in mijn voorgenomen plan. Ik werd op de schreibstoebe[14]
geroepen, en door den bouwmeester belast met het uitmeten der bunkers te
Aurich. Alzoo zou ik de gedragingen der voorarbeiders kunnen gadeslaan,
gezien mijn vertrouwenspost, maakte ik tijdens de reis, de voorarbeiders
opmerkzaam op hunne verkeerde handelwijze, wist mij op het werk zou op
te stellen, dat de meeste gevangenen, mijne orders en bevelen zouden
uitvoeren, volbracht meer afgelegd werk als vroorzien, en wist door
mijne kameraadschappelijke inborst de tevredenheid en dankbaarheid der
sukkelaars in ontvangst te nemen.
Ze zouden zoo graag gewild hebben, had ik alle dagen hun chef
mogen zijn, maar 's anderdaags moest ik reeds in 't Lager blijven, daar
eene aankomst van nieuwe gevangenen in het vooruitzicht was, en alle
soort bedden en kasten dienden getimmerd te worden.
Intusschen was ik in de smaak van den Lagerkommandant gevallen,
die mij verzocht een schoon meubelstuk voor zijne moeder te maken,
waarvan de geburtstag twee maanden later zou plaats hebben. Hij beloofde
mij werkelijk eene extra voeding van wit brood, vleesch spek, enz.
Tevens allerhande soort aan gewone karweien. Ook bekwam ik daardoor eene
schoone gelegenheid, om zooveel mogelijk mijne ambtbroeders te helpen,
Twee dagen nadien zouden Ivan den Rus en ik als autobegeleiders
met den kamion om brood en vleesch rijden. Ja, om zoo ongeveer 500
brooden en 200 kilo vleesch, na bij verscheidene bakkers en beenhouwers
het noodige gewicht levensmiddelen ingenomen te hebben, en gezien het
regenachtig weder, werd de terugreis naar het Lager aanstonds aangevat,
na eerst over de brooden en vleesch eenige dekens opengespreid te
hebben, In het Lager aangekomen en onder voorwendsel de nattte dekens te
drogen werd deken na deken in de drogerij gedragen, na in ieder deken
een aantal brooden ingewikkeld te hebben, dewelke in der haast in onze
barak verborgen werden, en later tot verdeeling onder de kameraden
werden prijs gegeven.
'S avonds hebben wij smakelijk gegeten. Nochtans was mijne rust
van korten duur, want ik werd op de schreibstube geroepen, waar ik in
geknielde houding, de heeren Finaey en kommandant Willem voor den
Lagerkommandant gezeten vond. De voorarbeider Fransse was daar ook en
dreigde beiden nog te zullen doodslaan. Aldus beweerde hij. indien hij,
indien hij hun nog op aardappeldiefstal betrapte. Ik laadde alras de
verdediging mijner beide lands genoten op mijne schouders, en liet den
Lagerkommandant verstaan dat zijn goede en vlijtige voorarbeider
Fransse, zelf niet ophield te stroopen en den meesten tijd nooit op de
werken was.
Enfin, door mijne goede verhouding met den Lagerkommandant kwamen
de beide Vlamingen er heelhuids vanaf en liep den voorarbeider een
deftige uitbrander op. Een slag in't aangezicht en de bedreiging al de
voorarbeiders te ontslaan deed onze duitsche beul op zijn beenen beven,
In onze kamer teruggekeerd wisten de heeren Finaey en
Willem uit
Zoutleeuw te vertellen, dat de voorarbeiders Fransse en Fritse hun eerst
geslagen hadden, wat mij toe aanzette, dadelijk deze voorarbeiders in
hunne kamer op te zoeken, en uitleg te verzoeken. ze schenen nogal
brutaal te zijn, wat mij zoodanig ergerde dat ik beiden een duchtig
kaakslag toediende.
De verdere dagen gingen door met allerhande soort bezigheden te
volbrengen, hielp de meeste gevangen met eten, raad en daad voor zoover
het in mijne macht lag, liet aan de zieken dewelke door een gevangene
dokter met name Flim verpleegd werden, zooveel mogelijk voetsel
overbrengen, en genoot een groote populariteit onder mijne
medegevangenen, mijn vriend Ivan stond mij goed ter zijde, en de
gevangenedokter was een goede vader voor allen, Wel waren veel vlamingen
jaloersch, dat ik Ivan als mijn trouwe makker had aangenomen, maar ik
stoorde mij niet aan kletspraat, daar de Rus ook als mijn evenaaste
diende aangerekend te worden, en door zijn eerlijkheid en
bereidwilligheid mijne genegenheid waardig was.
Ik deed al het mogelijke om zooveel mogelijk zieke gevangenen
naar het hospitaal te laten overbrengen, daar, zij alsdan van
zelfsprekend, beter verzorgd werden. op dit oogenblik bevonden zich 630
zieken in behandeling. Laat mij nog maals herhalen, dat mijne goede
verstandhouding met den Lagerkommandant en de vrije beweging van werken
en handelen er ook zeer veel had toe bijgedragen om overal waar ik kon,
eene helpende hand toe te reiken.
En ondertusschen, weende onzen Ivan heete tranen, daar hij ook de
onkameraadschappelijke houding der vlamingen had opgemerkt, en den
braven jongen ten zeerste bedroefd was om de ondankbaarheid hem
aangedaan, en gezien de openhartige hulp dewelke hij altijd aan iedere
gevangene verleend had, was deze kwetsende handelwijze der vlamingen
zooveel te bedroevender.
En nu was den toestand zoo, dat ik als meestergast naar de werken
zoo gestuurd worden. Ik bad den Lagerkommandant, de voorarbeiders
Fransse en Fritse onder mijn hoede te plaatsen, ten einde hunne rekening
te kunnen vereffenen, bij de minste brutaliteit tegenover de gevangenen.
In dezen groepen vlamingen kan ik mij nog de Heeren Vreven,
notaris van St.Truiden herinneren, Finau, notaris uit Zoutleeuw,
Willem,
rijkswachtkommandant insgelijks uit Zoutleeuw, Claessens, fotograaf
wonende te Aarschot; uit Hoogstraeten bevonden zich daar den eerste
schepene. de 2 blokmakers Het schrijverke. de sekretaris der gemeente
ongeveer 12 man te zamen, verders, 3 uit Rijckevorsel, Westmalle,
Oostmalle, Herenthals, Wijnegem, Hasselt, Duffel, Rumst, Temst. enz.
enz.
In ieder geval zijn van deze gevangen gehouden menschen zeer
weinige in den schoot hunner familie weder gekeerd, daar dus de meesten,
niet alleenlijk door beulshanden, maar door gebrek aan voldoen voeding
en ontbering gestorven zijn.
Op de werken zorgde ik er voor dat deze gevangen menschen een tot
minimum herleid rendement moesten opbrengen, en, plaatste ter voorkoming
van alle gevaar van wege de hooge duitsche heeren, een vlaming op ieder
hoek der werken, ten einde bij het naderen van den Baufuhrer of
Lagerkommandant de noodige verwitteging over te geven.
Daar de sukkelaers te veel weg te voet diende af te leggen,
bemerkte ik dat de ongelukkigen bij het naar huis keeren, aan groote
vermoeinis en inzinking onderhevig waren, en dat sedert den tijd dat ik
de eerste maal naar de werken was medegegaan, eene groote achteruitgang
in hun gezondheidstoestand te bespeuren was.
Ik heb maar twee
dagen het kommando gekommandeerd. In 't Lager warer er teveel karweitjes
voor mij overgebleven en moest deze in orde brengen.
Mijn verblijf in Aurich duurde drij maanden, tijdstip waarop het
naderen der geallieerden nabij was. Dikwijls heb ik tijdens deze periode
de jaloerschheid der gevangen Belgen moeten in ontvangst nemen. Deze
afgunst hat zijn oorzaak niet gevonden in mijne min of meer bevoorrechte
setuatie, maar voornamentlijk, omdat ik den Rus Ivan met mijne oprechte
vriendschap verbeidde.
In plaats van deze brave jongen, voor zijne eerlijkheid en
toegewijde zorgen dewelke hij de Belgen toedroeg te eerbiedigen, had
misplaatste oneerbiedigheid te veel ingang gevonden.
Met tranen in de oogen vertelde hij aan mijn vriend en vlaming
Albert van de ongepaste kwaadsprekerij waarvan hij voortdurend het
onderwerp was.
Ik wilde de ware toedracht der zaak weten, en, ondervond later
dat een rijke Belg ervan de oorzaak en opstoker van, en ik stelde mij
voor hem eens duchtig de les te spellen.
Ondertusschen, terwijl er veel Belgen ziek waren, en ter
verpleging in het hospitaal waren, stierven er twee door uitputting
insgelijks een ingenieur uit Namen liet er het leven. De lijst der
gedoodde en doode joden kwam het aantal met een honderdtal vermeerderen
daar het voor ons geen nieuwigheid meer was te moeten hooren, of
vernemen, dat deze soort menschen ten zeerste gedund werden.
In dit tijdstip van 3 maanden te Aurich zijn er 632 zieke
gevangenen verpleegd geworden, zoowel vlamingen, walen als joden of
duitsche onderdanen. waarvan er in deze tijdspanne 291 gevangenen
bezweken zijn.
Na deze drij maanden werd het gansche Lager opgeruimd en moesten
de gevangenen naar Daelhem (bij de Hollansche grens) overgebracht
worden,[15]
met 44 man bleven we in het Lager om alles af te breken, op te ruimen en
op te laden, Deze verhuizing geschiedde in Jauwari; 1945. In open wagen
met een aanhanger, werden de 44 overblijvenden in eene bijtende koude
zonder beschutting, noch dekens om te bedekken, naar Daelhem vervoerd,
zonder dat maar een oogenblik halt gehouden werd.
In Daelhem werden wij gebruikt voor het maken en bouwen van
pantsergraven en bunkers. Dikwijls kwamen de engelsche Spitsfirë, en de
Amerikaansche jagers en bommenwerpers ons aldaar verrassen en lieten hun
eiers ongenadig neerkomen. Spijtig dat deze bombardementen ook menige
kameraad hebben gedood, spijtig dat de R.A.F. zich alzoo menig
misverstand en missing op den hals haalde. Toen op zekeren dag 47 zieke
gevangenen met een Roode kruis Auto naar een nabij gelege hospitaal
werden overgebracht, werden ze tijdens een bombardement ook door jagers
onder vuur genomen, en lieten ze bij deze droevige gebeurtenis hun
leven, Is dat werkelijk geen schreeuwende aanklacht tegen elke oorlog.
Eerst aan hunne families ontrukt, is hun lijdensweg door duitsche
beulshanden ingeleid, wordt hun gezondheid en geestes vermogens
langzamerhand ondermijnd en moeten dan nog door eigen geallieerden op
een onvoorziene manier van het leven beroofd worden.
Twee maanden heb ik daar te Daelhem vertoefd. Toen bevond zich
nog in dit Lager ongeveer 1000 man. Op zekeren dag vertrokken wij allen
naar Neugamme bij Hamburg. In groepen van 200 man sterk werd. de reis,
dewelke ongeveer 250 kilometer lang was, 't voet afgelegd.
Het was ter dier gelegenheid, dat ik nieuwe kennis maakte met den
heer Baupre politie kommissaris van Ostende.
Voor deze verhuizing, dewelke 12 dagen duurde, overnachten wij in
bosschen, weiden en groote plaatsen. Als voedsel bekwamen wij een brood
met toespijs en een deken als dekking voor de kouden nachten. Het was
ook dat tijdens deze plaatsverandering den beroemden Wierinckx,
beroepsrenner uit de Ronde van Frankrijk, ontvluchtte. Van de 1000 man
zijn amper 750 man te Neugamme aangekomen daar er 250 gevangenen de
kans, tot het kiezen van het hazenpad hadden waargenomen. Van mijne
groep van 200 man, zijn er 25 sukkelaars in deze 12 daagsche wandeling
naar Belgie gevlucht. God geve dat ze in hun opzet gelukt waren, en
hunne Families, alhoewel ze in deerniswekkenden toestand verkeerden,
hebben kunnen wederzien.
Dus, zijn wij na deze lange reis. dewelke ons wederom veel leed
en lijden veroorzaakt hadt in Neugamme aangekomen.
In dit zelfde Neuengamme, waar wij ongeveer 3 weken vertoefd
hebben, trof ik wederom eenige hooge kennissen aan. namentlijk de Heer
Leon Muller uit Antwerpen-Zuid, Baupre,
Van Ham, van Zoutleeuw,
Vos, De
Vlieger uit den Ouden God en Desire Achten uit Antwerpen, enz-enz.
Velen van deze heeren de heeren Frans en
Van Achten uitgezonderd
hadden nette postjes bekomen hetzij door hunne geleerdheid en
ontwikkeling hetzij dat ze door hun optreden tegenover de andere
sukkelaars, als kapiteins (kapo's) werden aangesteld. |
Een
Kapo is een door de SS met
gezag beklede gevangene, een soort ploegbaas. De term zou afgeleid zijn
van 'Kamerad Polizei', 'Konzentrationslager Arbeitspolizei' (K.A.Po) of
mogelijk van het Italiaanse capo (hoofd, opzichter). Nauwelaers'
omschrijving 'kapitein' - die ik nooit eerder gelezen heb - is bijzonder
raak. Ten
einde hun eigen vel zou veel mogelijk te redden, en hun daar het leven
zoo aangenaam mogelijk te maken, traden deze heeren soms op te ongure
wijze tegenover de gevangenen op Ik dien er nogmaals op te wijze dat de
Heer Baupre zeer fair in dit opzicht gebleven zijn, en allen lof
verdienen.
Concentratiekampgevangenen
zaten in een extreme situatie, een toestand van aanhoudende
doodsdreiging. In dergelijke situaties komen meer heldhaftige en moreel
hoogstaande daden van opoffering en medemenselijkheid voor dan in
normale situaties. Maar in extreme situaties komt natuurlijk ook het
slechtste naar boven. De sterksten, de hardsten, de grootste egoïsten,
zij die het minst last hebben van een geweten, hadden op lange
termijn meer kans het te halen dan zij die hun gedrag probeerden af
te stemmen op morele regels die in dat milieu niet lang nageleefd kónden
worden. In veel kampen ontwikkelde zich langzamerhand een nieuwe moraal,
meer aangepast aan de veeleisende situatie, met als kern enkele
basisregels uit de vroegere moraal. Vriendjespolitiek, nepotisme,
partijpolitiek, omkoperij en corruptie bleven een belangrijke rol
spelen, maar eens de behoeften van geestesgenoten voldaan, ging er ook
hulp en aandacht naar andere gevangenen. Dit proces zorgde er
uiteindelijk voor dat velen een minimum aan zelfrespect konden behouden
en dat veel meer mensen de kampen overleefd hebben dan mocht verwacht
worden.[16]
Zulks beviel mij niet het minste, te meer, dat ik tot op heden
alles in het werk gesteld had, om mijne lotgenoten in hun droevig lot te
helpen, en hun, door mijne bemoeingen, eenige verzachting in hun bestaan
te mogen brengen.
Ik reageerde gedurig op hun onmeedoogende handelwijze, verweet
hun alleen maar het eigenbelang ten koste van hunne lotgenoten na te
streven, en doelde rechtstreeksch op hunne onvaderlandsche houding.
U kunt U voorstellen, hoe mijne handelwijze hun ergerde, en hoe
zij alles in het werk stelden, om mijne verplaatsing naar het Lager München
te kunnen bekomen.
Maar ik waakte, deed aan verstoppertje spelen, volbracht wederom
alle soort karweitjes, maakte en herstelde bedden, en barakken, hielp
nadien den hovenier, en ter slot van rekening waren de 3 weken voorbij
en kwam van mijne overbrenging naar een ander Lager, niets in huis.
Bijzonder bedrijvig in zake het verleenen van hulp aan de
duitsche beulen, en strekkende tot ondermijning der gevangen, was den
genaamden Zoutleeuwenaar gewezen taalman in het kamp van Neuengamme. Dit
heerschap heeft een bedrijvig aandeel in de gepleegde gruweldaden, gehad
en er eene gemeene rol gespeeld.
Intusschen dien ik te melden dat er in Neuengamme ongeveer 400
Belgen 100 Hollanders 300 Franschen, en 250 Denen en Zweden waren
ondergebracht,[17]
wel moet ik er toevoegen dat de Deenen, die vele pakketten ontvingen,
mij weelderig geholpen hebben en mijn honger dikwijls gestild hebben.
Na deze 3 weken verblijf, zijn wij allen naar Lubeeck
overgebracht en op de aldaar in de have liggende leege koleschepen
ingekwartierd geworden, gezien de nadering der geallieerden, de
toenmalige luchtaanvallen en grootscheepsche bombardementen werd de
bevoorrading bemoeilijkt en moesten wij ons met 1 brood verdeeld onder
16 man, en zulks per dag tevreden stellen, wij zaten wederom zoodik op
elkander geplakt, als haringen in een kist. In het ruim verborgen,
terwijl de wachten buiten ooggetuige waren der menigvuldige
luchtgevechten.
Tijdens deze korte periode liet den heer de Vlieger van den
Oudegod bij Antwerpen er het leven. Deze man is aldaar door uitputting
en marteling gestorven, en ook den Heer Fleeming Leon Hotel de Pont
Uikhoven.
Opeens kwam onverwachte redding. Den 29sten April 1945 werden wij
allen op de Mathijsville overgeladen en om 4 uren namiddag van den
zelfden dag, voeren wij met behulp van Deensche en Zweedsche kapitein,
en door toedoen van het Roode kruis naar Zweeden toe. op 3 Mei 1945
landden wij in de haven van Trillenborg voorname haven van Zweeden, waar
ons een zeer sijmpatieke ontvangst te beurt viel.
Aangekomen in Trilleborg werden wij in een kleine statie eerst
ondergebracht; na korten tijd met autobussen weggebracht in een groote
badzaal waar wij, na eerst ontluist te worden, een goed en warm bad ons
ten zeerste aangenaam was, en ons reeds gedeeltelijk opbeurde, nadien
werden wij door de toen malige dokter aan een grondig geneeskundig
onderzoek onderworpen.
Op 19
april arriveerden de eerste evacuatietransporten uit Neuengamme in de Lübeckerbocht.
Op bevel van de SS werden de gevangenen op grote passagiersschepen
ingescheept (onder andere op de Cap Arcona, Athen, Thielbek en de
Deutschland). Almaar meer gevangenen stroomden toe, de schepen werden
volgestouwd, de toestand werd onhoudbaar, legerleiding en SS verloren
het hoofd. Op 29 april lagen in de Lübeckerbocht ook twee Zweedse Rode
Kruis schepen, de Magdalena en de Lillie Mathiesen. Ze hadden pakketten
gelost voor krijgsgevangenen. De verantwoordelijken boden de Duitsers
aan enkele honderden Franse, Belgische en Nederlandse gevangenen naar
Zweden over te brengen. De Duitsers gingen hier op in. De Lillie
Mathiesen vertrok op 29 april met een driehonderdtal vrouwelijke
gevangenen uit Ravensbrück. De Magdalena, die 250 gevangenen van de
Athen had overgenomen, wachtte nog tot 1 mei op enkele honderden andere
gevangenen. Op 2 mei arriveerde dit schip in Trelleborg, de zuidelijke
punt van Zweden. Of Nauwelaers ook, zoals hij schrijft, met de Lillie
Mathiesen wegkwam, kon ik niet met zekerheid natrekken. Gezien de datum
van zijn aankomst in Zweden, lijkt het iets waarschijnlijker dat hij
werd ingescheept op de Magdalena. Geschiedkundige werken over de
evacuatie van Neuengamme en Ravensbrück zijn wat dit punt betreft
jammer genoeg niet erg precies. Nauwelaers ontsnapte in elk geval op het
nippertje aan de dood. Op 3 mei werden de passagiersschepen in de Lübeckerbocht,
barstensvol gevangenen, gebombardeerd door Britse jachtbommenwerpers en
tot zinken gebracht. De raid van kennelijk door de oorlog dolgedraaide
piloten kostte alsnog aan vele duizenden gevangenen het leven.[18]
Laat mij U nogmaals herhalen dat wij ongeveer 800 man sterk waren
nog altijd bestaande uit Vlamingen, Walen, Franschen, Hollanders.
Na dit onderzoek werd ons eene leege en groote school,
konfortabel ingericht, als voorloopig verblijf aangewezen, waar wij 5
weken, onder quarantaine hebben doorgebracht. De Zweedsche burgers,
menschlievend en vredelievend van aard, vulden nog ons dagelijksch
rantsoen met aller hande soort eetwaren aan. Tevens legden wij onze
gevangenskleederen af inruil voor burgerskleederen.
Eens deze 5 weken ten einde, werd ik in eene groep van 50 man
ingedeeld en naar Valkenberg gestuurd. Daar verbleven wij nog eerst 2
weken in eene school, met dezelfde goede verzorging als in Trilleborg,
maar tevens nog onder quarantaine.
Ik dacht reeds in mijn verbeelding, dat die quarantaine moeilijk
een einde zou nemen, toen dus na dit veertiendaagsch ophouden in de
school in Valkenberg, de quarantaine dan toch haar einde naderde, en wij
allen afzonderlijk gaan werken bij de burgers.
Zoo kwam ik terecht bij de Heer Tideman, Zweedsche officier
dewelke tevens den dienst onzer verzorging aldaar had waargenomen en met
dewelke ik reeds in verbinding getreden was.
Ik werd er zeer goed ontvangen, bekwam intusschen orderlijke
kleederen en werd korten tijd daarna als kind van den huize behandeld.
Ik had dus ook de gelegenheid kennis te maken met zijne vrouw Meike,
zijne dochter Meibritte, en Rulants, zijn zoon.
De vriendschap en de goede zorgen, waarmede deze menschen mij
omringden waren zelfs zoo groot, dat onze toenadering en ons
familieleven een ware verbroedering uit lokte, en ik mij dikwijls
vergiste over de vraag, of ik mij wel bij vader en moeder, of te wel bij
vreemden bevond. En de benamingen van vader, moeder, zuster en broeder
waren er ook niet uit de lucht.
Natuurlijk was ik wel wat beschaamd, over het feit, dat ik hun
onmogelijk voor hun ouderlijke zorg vergoeden kon, Gelukkiglijk bezaten
ze een schoone hof en gezien het gepaste jaargetijde tot spitten en
zaaien, bewerkte ik dra, tot hunne voldoening, het gansche terrein.
Met de eerste dagen van Julli 1945 was ons verblijf in Zweden ten
einde, en werden al de Belgen per boot naar Denemarken gezonden, en
zulks met bestemming de haven van Kopenhagen hoofdstad van Denemarken.
Daar ontvingen wij nog een pakket van 15 kgr en werden wederom in
eene deftige ingerichte school ondergebracht.
Daar verbleven wij 3 dagen lang, den 4den dag bij schoon weder
konnen wij in verscheidene transportvliegtuigen instijgen en werden alle
Belgen naar Evere (vliegveld bij Brussel) overgebracht, waar wij om 6
uur namiddag aankwamen.
Bij onze aankomst stonden talrijke autobussen gereed om ons naar
de verschillende bureelen, dewelke met ons onderzoek belast waren, te
vervoeren en aan de voor ons aangestelde dokters gelegenheid te geven,
onze lichamelijken en geestelijken gezondheidstoestand te toetsen.
Daar werden ingelijks onze identiteitspapieren in orde gemaakt,
en werd eene groenekaart voor ieder Belgische gedeporteerde afgeleverd.
Na alle noodige formaliteiten volbracht te hebben, begaf iedereen
zich huiswaarts. Daar mijne familie te Aertselaar bij Antwerpen woonde,
begaf ik mij dadelijk bij vader en moeder. Gelukkig het ouderlijk dak te
mogen betreden, en, er mijne gezondheidstoestand te kunnen verzorgen. Te
dien tijde woog ik al 49 kgr en geleek een menschelijk geraamte.
zachtjes aan, gelukte ik de noodige krachten terug tewinnen en wist mijn
gewicht na enkele maanden op 52 kgr tebrengen.
Een jaar na mijne thuiskomst liet de psijchiatrische kommissie
mij terug aanhouden, om zonder hare toestemming in 1940 het gesticht van
Rekem ontvlucht te hebben, zij gaf order mij terug naar het gesticht van
Rekem over te brengen.
Daarmede had de beroemde geschiedenis mijner gevangenschap in de
koncentratiekampen van Duitschland een einde genomen, met als nasleep
eene nieuwe Frissche opsluiting te Rekem.
Enkele maanden na mijn terugkeer in Belgie, had ik het genoegen
een oude lotgenoot in Antwerpen te mogen aantreffen. Deze man, met name,
Willems Louis behoorde tot de groep der 22 geïnterneerden, en tot
dewelke ik ook behoorde en in 1940 die bij het binnenrukken der
Duitschers, het gesticht van Rekem ontvlucht waren, en, waarvan ik
insgelijks in de beginne heb melding gemaakt.
Deze arme jongen droeg nog immer de sporen van geestelijk en
lichamelijk lijden, en was ten zeerste verheugd mij na zoo langen tijd
nog weder te zien. Hij had mij reeds onder de dooden gerekend, en stelde
mij menigvuldige vragen aangaande mijne verblijfplaatsen en de daartoe
gepaste dwangmaatregelen.
Ik had niet veel moeite hem de waarheid voor oogen te leggen,
daar hij ook, ooggetuige geweest was van de gruwelen en wreedheden in
deze kampen gepleegd en aan den lijve zelf had ondervonden.
Op mijne vraag hoe het met onze makkers, de andere geinterneerden
was afgeloopen, antwoord hij het volgende. Ik ben den eenige
overgeblevene, der 19 geinterneerden. U weet dus ook dat Weij den eerste
doode was, Daar wij in de koncentratiekampen van
Sachenhausen-Oranienburg, Klinkerwerken, Speerwerk, Waltkommando,
Lichtervelde, Enkelwerken, Liblin in Polen, Gorden, Brandenburg,
Bautzen-Dresden, Dora, Buchenwald, Gross-Strehlits, Flossenburg,
Sonnenburg, Erzingen, Wolfenbuttel, Crivits, Gross-Rosen, Dachau,
Aurich, Helrich, Oranienburg, Daehlem, Neuengamme en Lubeeck en vandaar
overgebracht naar Zweden, zijn deze 19 kameraden er ook bezweken en
verbrand.
Hieruit
kan afgeleid worden dat er drie overlevenden waren van de groep van 22.
Eerder in zijn verslag heeft Nauwelaers het over twee overlevenden, maar
er was nog een derde overlevende: Jan Eynatten.
Ze hebben zich letterlijk kapot gewerkt. Verbeeldt U, zegde hij,
dat de Duitsche beulen ons gansche dagen in de steengroeven, zoutmijnen
en allerhande ongezonde plaatsen hebben laten zwoegen, en dat de arme
stumperds vooral bij gebrek aan normale voeding zijn ten onder gegaan.
Totaal uitgemergeldt, afgesloofd, en afgeslagen zijn ze allen in
het hospitaal moeten verpleegd worden, waar geene hulp toereikend was om
hun te redden, en ook niet meer kon baten, en waar ze ook den laatsten
adem hebben uitgeblazen.
Hun lijken zijn ook in lijkovens verbrand worden, zonder dat
eenige stof noch asch voor hunne familien is overgebleven.
Niet alleenlijk de duitsche beulen hadden schuld aan deze wreede
moorden; onze eigene landsgenoten, zoogezegde voorarbeiters,
groepenleiders (bijgenaamd kapo's) taalmannen, blockelderst, enz. enz.
hadden ook hun bloedaandeel in de gepleegde gruwelen, door tucht,
berispingen, bestraffingen, slagen en verwondingen dewelke zij hunne
kameraden, broeders, en landsgenoten duchtig toedienden, ten einde alzoo
hun eigen leven, situatie en verstandhouding met het duitsche kommando
te verbeteren. tevens hun zelf in vele gevallen van een gewissen dood te
redden, ontzagen zij zich niet hunne eigene lotsgenoten door alle soort
middelen te benadeelen,
Ik zou er zoovelen kunnen opnoemen, met name en voornaam, maar
zal zulks niet doen, niet alleenlijk om hunne eer te redden, maar vooral
om hunne familiën in hunne eer en reputatie niet te schaden.
Afgezonderd het overlijden dezer kameraden-geinterneerden, volgt
hier ook de lijst van eenige dooden, dewelke dus ook in de
koncentratiekampen doodgemarteld en onthoofd zijn, en waarvan de namen
en datums huns overlijden nog in mijn brein gegrift zijn.
Bladzijden lang zouden de lijsten der duizenden slachtoffers
kunnen neergepend worden, maar in mijne gedachten is het mij onmogelijk
al die namen dezer goede vaderlanders te kunnen onthouden. Ik voeg er
ook bij ieder, ter opluistering hunner vaderlandschlievende daad en
zelfopoffering, een klein gedicht aan toe. Gorden-Brandenburg
1942 van 9m Na
jaren lijden, en, van alle familiegeluk en vrijheid beroofd. Is
den ongelukkige nog te Gorden-Brandenburg onthoofd. Gorden-Brandenburg
43/11 maand Wat
heeft den ongelukkige in de koncentratiekampen niet onderstaan. Alvorens
het mes van het schavot, haar werk had gedaan. Bautzen-Dresden
1945/4m Ziekte
en ontbering hadden zich op zijn gansche wezen ingegraven, Zonder
bloemen, noch kronen, is hij in het koncentratielager begraven. Gorden-Brandenburg
1943/11 Bij
hem, waren alleen slagen en verwondingen te bespeuren. Na
de dood door het schavot kon men enkel een verminkt lichaam keuren. Gorden-Brandenburg
1943/11 Als
zijne vrienden-lotsgenoten is hij den zelfden weg opgegaan. Toch,
blijft zijn lijdensweg als hartroerend aandenken bestaan. Dora-November
1944 Zijn
leven en streven waren ten bate van het vaderland in nood. Daarom
betaalde hij zijn tol met de dood. Dora-Januari
1945 Nooit
zullen de nakomelingen vergeten. Dat in volle geweten. Een
familievader zijn leven ten beste gaf. Voor
Koning, Vaderland en familiegraf. Blummenthal-Januari
1945 Wat
hebben de Duitschers hun geweten beladen met
een wreede moord te meer op hun paden. Flossenburg-April
1945 Is
zulks niet het beste bewijs van hunne schuld, Dat
honderden slachtoffers hebben geduld. Een
jaren lange marteling voor het heil van hun land, weg
van elke belooning, de dood alleen als trouwe pand. Flossenburg-Januari
1945 Broeder,
ik moet U nu verlaten. maar
toch zal het baten Dat
ons beider leven als een pand moge
ten dienste zijn van ons vaderland. Flossenburg-Maart
1945 Uitgemergeld,
verlaten en vergeten. stierf
hij door 's vijands veten, Den
marteldood door duitsche hand, ver
van huis in 's vijands land. Sonnenburg-November
1943 Ik
draag U in mijn hart oh volk en staat kon
mijne dood U maar baten, vroeg of laat. Dora-Februari
1945 Blijf
hem trouw, verlaat hem nooit. dan
bent U op een goede leest geschooid. Dan
weet U wat beteekent, moed en eer, Liever
de dood, dan meineed en oneer. Buchenwald
October 1944 Stille
smart, heerscht nu in familiekring door
de wreede moord op hun vader, hun lieveling. Buchenwald-December
1944 Laat
ons, onze Politieke helden eeren, Dan
zullen wij door het volbrengen onzen. Plichten,
hunne nagedachtenis, vereeren. Buchenwald
thuis 1945 Als
een menschelijk wrak klopte hij aan het ouderlijk
huis. Een maand later had hij niet zijn
huis, maar het doodengraf tot kluis. Gross-Strehlits-Julie
1944 Waarom
jammeren, klagen, weenen; de dood is
zoeter, dan het lijden tusschen die kale steenen. Gross-Rosen-Januarie
1945 Ik
bemin U, O Belgenland, Ik
druk U, als laatse vaarwel, mijn broederhand. Lubeeck-April-1945 Lijden,
en nog eens lijden wie
dan van ons beiden Is
gelukkig hier op aard ? De
menschlievende of de wreedaard ? De
Vlieger Lubeeck
April-1945 Laat
ons leven, streven naar geluk. Oorlog
brengt alleen maar ongeluk. Dat
de vijand nooit vegete, ook
niet door oude vete, Dat
wij Belgen houden van vrede. En
wanneer zij anders wenschen dan door strijd. Laat
ik U mijn leven, O, Vaderland, voor altijd. Erzingen-Januari
1945 Kon
ik door mijn leven, O ! Belgie over Uw lot beslissen; Zou
dan mijne dood tot de overwinnig moge bedissen ? Neuengamme-Januari-1945 Gestorven
en begraven, tot heil der demokratie Liever
dan te leven onder de dwingelandij eener autokratie. Wolfenbuttel-Februarie
1945 O
! Duitschland, wat zullen Uwe woorden Uwe tong beladen; Hoe
zullen dan Uwe daden, Uw verder lot niet schaden. Wat
geeft U om een menschenleven. Het
zij millioenen, om het even. Crivits-Mei-1945 Ik
draag noch haat, noch nijd in 't hart waarom,
beminde broeders, dan leven in smart Is
het niet voor U allen dat ik dit tranendal verpand
voor God, Koning en Vaderland. Dachau O
! Gij wijze en grijze man. ook
gij valt als slachtoffer, ondanks Uwe faam, Uwe
jaren bleven niet gespaard. medelij
kende ooit de wreedaard. ziekte
en ontbering leidden U naar 't graf. daar,
waar men niets om een menschenleven gaf. Dachau
is de plaats van leed en wee. In
Dachau, hielp noch woord, noch beê. Het
schrijverke van Hoogstraete Aurich,
No.be 1944 O
! Hoogstraeten, U zie ik nooit meer weer, van
mijn lijdensbed roep ik nog een keer. Als
laatste noodkreet tot mijn land. O
! België O ! mijn geliefd Vaderland. Gebroeders
Blockmakers van Hoogstr. Aurich
en weggebracht Dachau Twee
gebroeders stierven hand in hand, voor
het heil van hun vaderland. Neen,
oude man, U moogt eraan niet denken. hoe
de vijand U heeft willen krenken. Door
U te vernietigen naar hart en ziel. ook
van het hoofd tot aan den hiel. Hoe
U, door U niet te verleenen tot verraad, hebt
geleden onder 's vijands daad. Breendonck
heeft U te veel doen lijden opdat
U het nog ooit zoudt kunnen verbeiden. Willem
Janssens, De
Pauw, eerste schepenen van Hoogst Als
gezonde kern van het Vlaamsche volk gelijkend
aan een hemel zonder wolk ontving
België nog een menschelijk wrak waar
alleen ziekte en lijden er op te lezen lag. Deze
droeve mare later aan de familien medegedeeld, heeft er zoo vele in rouw
gedompeld waardoor
de groote lijst der oorlogsslachtoffers, met nieuwe dooden kwam te
vermeerderen, en
een nieuwe blaam kwam te werpen op de oorlogsmisdadigers die hun geweten
met de dood van ontelbare ongelukkigen hebben beladen. EINDE
|
Epiloog In
een medisch verslag over Nauwelaers uit 1939 staat een bijzonder rake
omschrijving van diens relatie tot de maatschappij. Hij onderwerpt
zich nimmer aan louter moreel gezag, alleen aan een gezag dat niet te
ontwijken valt. Uit de bronnen blijkt dat het Nauwelaers niet ontbrak
aan goede wil, steeds weer deed hij toch even zijn best om zich aan te
passen, maar de geringste aanleiding volstond om hem weer op het
verkeerde pad te brengen. Zonder niet te ontwijken gezag, was hij een
verloren man. Zo'n
gezag trof hij aan in het gesticht van Rekem. Gedurende zijn
internering waren er geen noemenswaardige klachten over hem. In de
kampen werd Nauwelaers geconfronteerd met een, sociologisch
gezien, zelfde soort gezag, zij het in de zoveelste macht. Niet te
ontwijken gezag is wat totale
instituties kenmerkt, instellingen waar mensen met afwijkend
gedrag (ongewensten, gestigmatiseerden) ter bescherming van de
openbare orde worden geïsoleerd van de rest van de bevolking, waarbij
ze zo goed als elk zelfbeschikkingsrecht inschieten.[19]
De nazi's hebben het toepassingsgebied van totale instituties
drastisch uitgebreid en in het kader van hun dictatuur of, met de hier
toepasselijke term van Hannah Arendt, totalitaire maatschappij, tot
het uiterste geradicaliseerd. De nazi's hebben ook, met de voor
dictaturen typerende new-speak,
de inhoud, de betekenis omgedraaid en verhuld. Mensen werden niet
langer opgesloten om de maatschappij te beschermen, mensen werden in Schutzhaft
(beschermende gevangenschap) genomen, om ze te beschermen tegen de
maatschappij, tegen de volkswoede...
In
de jaren dertig en ook in de jaren vijftig wordt de instelling in
Rekem 'Gesticht voor Maatschappelijk Verweer' genoemd. Op documenten
uit diezelfde periodes komt ook 'Abnormalengesticht tot bescherming
der maatschappij' en 'Rijksgesticht voor Geesteszieken' voor. Een
studie naar de betekenis- en inhoudsverschuivingen van dergelijke
benamingen zou iets kunnen leren over de behoefte aan verhulling, de
geleidelijke ophoging van de gevoeligheidsdrempel ten aanzien van de
behandeling van geesteszieken en sociaal onaangepasten, en hoe de
tendens tot medicalisering daarmee samenhangt. Tekenend is
bijvoorbeeld dat vóór en kort na de oorlog patiënten in Rekem
werden 'heringerekend'. Vanaf 1947 veranderde dat in 'heropgenomen'. Sociaal
gezien functioneerde Nauwelaers het best in een asociale en onvrije
wereld. Die trof hij aan in de concentratiekampen, in de overtreffende
trap. Bij aankomst in het kamp zal Nauwelaers iets minder moeite gehad
hebben dan de meeste andere gevangenen om zich aan te passen aan de
meedogenloze omgeving. Hij was van geen kleintje vervaard, kon in een
ongewoon en hard milieu goed zijn plan trekken, was heel wat ontbering
gewend. Om, zoals hij gedaan heeft, ook nog vijf jaar kamp te
overleven, mocht je geen doetje zijn (vergeet niet dat negentien van
de tweeëntwintig ontsnapten uit Rekem het niet
gehaald hebben). Je mocht niet terugschrikken voor een moraal, een
politiek, een gedrag van het minste kwaad. Je moest tot op bepaalde
hoogte durven samenwerken met, corrupt zijn met de onderdrukkers:
SS-ers én gevangenen bekleed met een bijna absoluut gezag. Je moest
je durven en kunnen bewegen in wat Primo Levi trefzeker de grijze zone
- van de kampen, van de moraal - heeft genoemd.[20] Nauwelaers
heeft dat gekund, maar duidelijk niet ten koste van alles, niet zonder
moraal. In die extreme situatie kwamen miskende kwaliteiten van
Nauwelaers aan het licht. Al sluit ik zeker niet uit dat hij hier en
daar zijn verdiensten wat aandikt, toch laten naoorlogse getuigenissen
van medegevangenen er geen twijfel over bestaan dat hij zich, zoals
hij grootsprakerig over zichzelf zegt, zeer kameraadschappelijk
gedragen heeft en vele Belgen daadwerkelijk geholpen heeft. Na
vijf jaar ontberingen en zeker voor Nauwelaers' doen voorbeeldig
gedrag, heeft hij de grootste moeite om zijn vrijheidsberoving na de
bevrijding te begrijpen; van aanvaarden kan al helemaal geen sprake
zijn. Terug opgesloten in Rekem, zoekt hij vrijwel onmiddellijk steun
bij voormalige medegevangenen en, niet gek zijnde, denkt daarbij in de
eerste plaats aan personen die gezagsfuncties bekleden in de
buitenwereld, de norm-ale wereld. Begin april 1946 probeert hij een
politiecommissaris en een inspecteur te contacteren die met hem in de
kampen hebben gezeten. Het politiecommissariaat waar hij zijn
schrijven aan richt, stuurt hem met een kluitje in het riet: hij moet
zijn verzoek rechtstreeks aan bedoelde personen richten, maar een
adres geven ze hem niet. Nauwelaers
geraakt stilletjesaan verbitterd, in een brief die hij in april 1946
schrijft om zijn aanvraag tot erkenning als politiek gevangene kracht
bij te zetten, staat: "Van mijnen verzuchtingen in Duitschland
werd tot nog toe geene rekening genomen. ... me hiermede zoo toelaten
na vijf jaren folterkamp terug me aan den vrijen natuur zou kunnen
toepassen". Nauwelaers
slaagt er kennelijk toch in contact te leggen met enkele betrouwbare
en invloedrijke personen in de buitenwereld. Het lijkt er in elk geval
sterk op dat er druk wordt uitgeoefend om zijn lot te verbeteren. Eind
april 1946 komt men in Rekem tot het inzicht dat Nauwelaers, een
"soort gewoontemisdadiger die zich tegenwoordig toch regelmatig
gedraagt", bij gunstige reclasseringsvoorwaarden "zou kunnen
worden beproefd". In deze context van beproevingen, jarenlange
opsluiting in nazi-kampen en opnieuw opsluiting in een psychiatrische
instelling, kon een vrijstelling op proef niet beter onder woorden
worden gebracht. Begin september blijkt dat de maatschappelijke
voorwaarden toch ongunstig zijn, Nauwelaers blijft opgesloten. Maar,
luidt het een maand later, bij gunstige voorwaarden kan hij toch in
vrijheid gesteld worden. Midden
januari 1947 vindt de reclasseringsambtenaar van Louis Nauwelaers werk
voor hem, als handlanger in de kolenmijn te Winterslag, waar hij
vroeger al gewerkt had. De vijftiende die maand komt Nauwelaers vrij
op proef. Vrij snel vervalt hij in zijn
normale levenspatroon. Zo laat hij zich van 26 februari tot 13 maart
in een hotel in Waterschei het volledig pension welgevallen, waarna
hij met de noorderzon vertrekt. Hij voldoet eens temeer niet aan de
voorwaarden van zijn invrijheidsstelling. Op 11 december 1947 beslist
de Commissie van de psychiatrische afdeling van de gevangenis te
Antwerpen dat hij naar Rekem moet worden overgebracht. Daar zal moeten
worden gezocht naar een voor zijn reclassering gunstige
tewerkstelling. In
Rekem is men Nauwelaers goed zat. Wat te begrijpen is. Men doet niet
al te veel moeite om Nauwelaers te helpen. In een brief aan de
Psychiatrische Commissie doet hij daarover zijn beklag. In Rekem
verschuilen de verantwoordelijken zich achter het feit dat Nauwelaers
geen werk kan gaan zoeken omdat hij "een voornaam kleedingstuk
ontbeert": een broek (burgerkledij mag ik hopen !). De broek die
hij bij zijn heropname droeg was gestolen goed, de Rijkswacht was op 5
januari 1948 speciaal naar het gesticht gekomen om ze in beslag te
nemen. In maart dat jaar wordt geboekstaafd dat Nauwelaers zal
proberen een broek te kopen; op 5 juli dat jaar noteert men dat
Nauwelaers "verlangt een broek te kopen". Zeven dagen later
komt hij toch vrij, op proef. In
1949 (een exacte datum kon ik niet achterhalen) wordt een
opsporingsbericht voor Nauwelaers uitgevaardigd. Daarin staat dat hij
aan de slag probeert te komen in kloosters en ervan verdacht wordt in
september dat jaar de som van 53.000 frank ontvreemd te hebben uit een
klooster in Groot-Bijgaarden. Nauwelaers wordt gegrepen en op 22
december in Brussel veroordeeld tot vijf jaar opsluiting (einde
21.12.54), wegens 'diefte en zware diefte'. Vijf
maand later belandt hij, na een verblijf in onder meer de gevangenis
van Vorst, opnieuw in Rekem waar "op zijn gedrag en levenswijze
niets valt aan te merken" maar hij moet, luidt het in oktober dat
jaar, "gezien zijn haast bestendige neiging tot diefstal"
genterneerd blijven. Eind
1950 krijgt Nauwelaers bezoek van de Rijkswacht die verklaringen
verlangt over enkele personen die zijn omgekomen bij het bombardement
op de schepen in de Lübeckerbocht. Op 3 december dat jaar richt hij
een brief aan het Ministerie van Wederopbouw (waaronder het Bestuur
voor Oorlogsslachtoffers toen ressorteerde). Hij biedt aan nog meer
inlichtingen te verstrekken en beklaagt zich over de trage behandeling
van zijn aanvraag tot erkenning als politiek gevangene. Hij wil een
vergoeding voor de geleden schade. Het vaderland, schrijft hij,
"schijnt tot hiertoe daar nog geen tijd voor gehad te
hebben", maar "iets toch deed het voor mij. Ik werd
opgesloten te Rekem als onverantwoordelijk. Dat is een vrij
onverwachte dank." Nauwelaers
had van zodra dat kon, een aanvraag ingediend om als politiek
gevangene erkend te worden. Pas na jaren, begin jaren vijftig, komt
hij aan de beurt. Zijn zaak - en die van zijn medevluchtelingen, die
ook posthuum erkend kunnen worden - ligt niet eenvoudig. De
bureaucratie heeft geen direct antwoord op de problemen die hun
erkenningsaanvraag stelt. Uit het dossier blijkt, dat men niet goed
blijf weet met slachtoffers die geen krijgsgevangenen waren en al
evenmin wegens onbaatzuchtige patriotische - tegen de vijand gerichte
- daden werden aangehouden en opgesloten. Tussen de regels staat ook,
dat ze nog minder blijf weten met zotten ('onverantwoordelijken') die
tevens politieke gevangenen waren. In de wetgeving ter zake - de
juridische normering van dat vreselijke stuk verleden - is geen plaats
voor mensen die voor en na de oorlog niet sociaal genormeerd waren.
Aanvankelijk wordt overwogen ze als krijgsgevangenen te beschouwen,
althans voor een bepaalde periode. Geruchten willen immers, dat ze na
hun ontsnapping een Duitse schildwacht doodgeslagen hebben en de
veroverde wapens gebruikt hebben om, onder leiding van Belgische
militairen, vier Duitse officieren te doden. Ze zouden gedurende twee
jaar als krijgsgevangenen behandeld geweest zijn, waarna ze als
asocialen in concentratiekampen werden opgesloten. Die laatste periode
kan, luidt het met grote stelligheid, nooit in aanmerking komen voor
erkenning als politiek gevangene. Eind
juni 1951 wordt Nauwelaers ongeduldig, men zou ook voor minder ! Hij
zoekt steun bij het Rode Kruis van België. Of zij navraag willen doen
naar zijn dossier bij het Ministerie van Wederopbouw ? Het Rode Kruis
antwoordt met een brief naar het gesticht. Nauwelaers moet meer
getuigenissen van betrouwbare medegevangenen te zijner gunste
voorleggen. In april wordt Nauwelaers in het gesticht ondervraagd door
twee ambtenaren van het Ministerie van Wederopbouw. De
chronologie van de bronnen laat vermoeden dat al deze bemoeienissen
een gunstige weerslag gehad hebben op de beslissing, begin oktober
1951, van de Psychiatrische Commissie om Nauwelaers in vrijheid te
stellen zodra werk voor hem gevonden is. De sociale dienst van het
gesticht vindt werk in de koolmijn van Winterslag. Op 23 oktober komt
Nauwelaers voor de zoveelste keer vrij. Maar eens te meer lapt hij
zijn laars aan de voorwaarden van die vrijheid. Al snel wordt hij
gezocht om hem op te sluiten in de psychiatrische afdeling van de
gevangenis te Antwerpen. Het
juridisch en psychiatrisch spoor lopen hier dood. Louis Nauwelaers
lijkt in rook opgegaan. Maar het kampverleden laat hem niet los, hij
streeft genoegdoening na, vecht voor erkenning. In november 1954 wordt
hem uiteindelijk het statuut van politiek gevangene verleend, niet de
(ere)titel, niet voor de volledige duur van zijn gevangenschap en zónder
de normaliter aan het statuut verbonden financiële vergoeding. Alleen
de periode doorgebracht in het krijgsgevangenkamp wordt erkend. De
rest van zijn gevangenschap, zo luidt de onthutsende redenering, komt
niet in aanmerking want "deze onverantwoordelijke elementen
werden door de Duitse rechtsmacht (sic) opgesloten wegens dezelfde
feiten als die waarvoor ze in Rekem zaten". "Nauwelaers zat
in Rekem wegens diefstal, hij heeft dat tegenover de 'Duitse
rechtsmacht' toegegeven en werd daarom als gevangene van gemeen recht
opgesloten in concentratiekampen". De cirkel is dicht. Nauwelaers
gaat in beroep. Hij wordt daarin gesteund en bijgestaan door zijn
gewezen lotgenoot uit de kampen, Louis Kiebooms, advocaat en
burgemeester van Wilrijk. Op 23 december 1955 wordt de beslissing
herzien. De titel van politiek gevangene krijgt hij niet, maar nu
wordt zijn volledige gevangenschap (van 13.5.1940 tot 15.7.1945) in
rekening gebracht en hij ontvangt de bij wet voorziene financiële
vergoedingen. Het gezond verstand, onder druk gezet door gewezen
medegevangenen, heeft gezegevierd. Nu acht men het niet bewezen dat
hij door een Duitse rechtsmacht werd veroordeeld voor een misdrijf van
gemeen recht in België. Dat, zo staat er, blijkt uit de bewoordingen
'asociaal' en 'Arbeitsscheu': hij werd "veeleer bij
administratieve beslissing naar een concentratiekamp verwezen". Om
het ooggetuigeverslag van Louis Nauwelaers te mogen publiceren, had ik
zijn toelating of die van zijn wettelijke erfgenamen nodig. Nichten
van Nauwelaers, Lea en Simone Belis uit Aartselaar, hadden hem een
tiental jaar geleden bezocht in Lourdes, Frankrijk. Ze spreken nu nog
schande over de armzalige omstandigheden waarin hij daar leefde, in
een caravan of een krot. Op het stadhuis van Lourdes vond men na enig
aandringen een teken van leven. Uiteindelijk werd ik in verbinding
gesteld met de sociale assistente van Louis Nauwelaers in Lourdes. Zij
vertelde me dat Louis altijd en tot voor kort in een bidonville
had gewoond. In juni of juli 1994 had hij een hartoperatie ondergaan
en toen had de C.C.A.S. van Lourdes (vergelijkbaar met ons OCMW) voor
een betere woonst gezorgd. Enkele dagen later belde de 82-jarige Louis
Nauwelaers me op vanuit het stadhuis van Lourdes. Het deed me wel
iets, ik had het gevoel hem al langer te kennen. Na zijn dossiers
doorgenomen te hebben had ik nog een tweede uitvoerig telefoongesprek
met hem. Over
de periode na zijn laatste invrijheidsstelling, eind 1951, wist Louis
niet zoveel meer te vertellen. Hij zou twee keer naar Lourdes
getrokken zijn, een eerste keer in 1951, een tweede keer in 1955 of
'56 om er zich definitief te vestigen. Hij was België meer dan moe en
in Lourdes woonde een kameraad uit Sachsenhausen die hem aan werk wou
helpen. Vaag herinnert hij zich dat hij in de eerste helft van de
jaren vijftig ook in België heeft vertoefd. Hij heeft daar "wat
rondgezworven". Familieleden vertelden me dat hij in die jaren
een relatie had met een 'chique madam' die werkte in het
grootwarenhuis Innovation. Op een document uit 1954 staat als
woonplaats een adres in Brussel. Bij navraag bleek dat daar toen een
blindeninstelling gevestigd was. Zijn
tweede tocht naar Lourdes begon Louis kort nadat hij een vergoeding
van 260.000 F had gekregen voor zijn verblijf in de kampen.[21]
Louis trok te voet naar Lourdes, om "zich te zuiveren". Een
bedevaart van 37 dagen. Waarvan hij zich wou zuiveren, vroeg ik hem.
"Ah ja hé, voor een grote stommiteit die ik gedaan heb".
Welke die stommiteit was, kwam ik niet te weten. Hij beloofde me er
een brief over te zullen schrijven. Bij ons tweede contact zei hij
spontaan dat hij niet geschreven had, hij had een zware operatie
achter de rug en wou niet te veel meer aan het verleden denken. In
Lourdes heeft hij zich altijd "goed gedragen" en de mensen
van het C.C.A.S. hebben inderdaad niets dan lof over hem. Hij werkte
tien jaar aan de vuilniskarren en verdiende ook de kost met
schrijnwerkerij. Wat hij met de toen toch grote som geld had gedaan ?
Die had hij "opgedaan". Ja, hij had ervan geleefd. Bij
ons eerste telefoongesprek, begin september 1994, zei Louis ongevraagd
dat hij naar België zou komen voor de opening van een tentoonstelling
in het Museum Dr. Guislain waar zijn ego-document publiek zou worden
gemaakt. Op het eind van ons tweede telefoongesprek, veertien dagen
later, toen we beiden aarzelden om de hoorn neer te leggen, vroeg hij
me of ze hem, als hij naar België zou terugkeren, zouden straffen
voor "de grote stommiteit die hij gedaan had". Louis bleef
ervan overtuigd dat hij bij zijn terugkeer in België direct opgepakt
zou worden. En hij wil in elk geval niet meer terugkeren, hij was en
is héél kwaad op de Belgische staat. Ik gaf hem groot gelijk. De
zot van Rekem, Louis Nauwelaers, was niet gek maar onaangepast of,
zoals het in een medisch rapport luidt, 'onaanpasbaar'. Daarom werd
hij voor gek versleten, daarom werd hij door Belgen, nazi's en opnieuw
Belgen vervolgd en opgesloten. Ware
het geval Nauwelaers niet gemedicaliseerd, niet doorverwezen naar de
psychiatrie, dan was hij nooit in Rekem vlakbij de Duitse grens
terechtgekomen. Was hij drie dagen na het uitbreken van de oorlog niet
gevlucht, dan zou hem hoogstwaarschijnlijk niets overkomen zijn, hij
zou zijn straf in relatieve rust in het bezette België uitgezeten
hebben. En was hij niet in de kampen beland, dan had hij geen hulp
kunnen verlenen aan een aantal Belgen die wél goed aangepast waren
aan de normale maatschappij. Dat is het cynisme van de geschiedenis. De
weg naar de vrijheid stond in koeien van letters op de barakken rond
de appelplaats van Sachsenhausen: Es
gibt einen Weg zur Freiheit. Seine Meilensteine heissen: Gehorsam,
Fleiss, Ehrlichkeit, Ordnung, Sauberkeit, Nüchternheit,
Wahrhaftigkeit, Opfersinn und Liebe zum Vaterlande ! Deze
barbaarse les had Nauwelaers geleerd. Met zekerheid zullen we het
nooit weten, de geschiedenis neemt immers geen keer, maar ik maak me
toch sterk dat, had men Louis Nauwelaers na de oorlog niet opnieuw
opgesloten, zonder een andere dan een puur bureaucratische reden, de
kans groot was geweest dat hij zich voldoende aangepast en gevoegd zou
hebben. Dat is, me dunkt, het grootste onrecht dat hem werd aangedaan.[22] De
zot van Zomergem,
Dr. Gie van den Berghe [1].
Gepubliceerd in Doodgezwegen.
Experimenten en moord op krankzinnigen en andere 'onwaardigen' in
nazi-Duitsland, p. 47-79. [2].
Rekem is afgeleid van Rado heem, onderkomen van Rado, een Frankisch
edelman uit de 7de of 8ste eeuw. Omstreeks 1600 vestigde de familie
d'Aspremont-Linden zich in Rekem. Aspremont (âpre mont) is een
'scherpe' berg in Lotharingen, in de buurt van Metz. Linden is een
adellijke Nederlandse familie. De familie d'Aspremont-Linden,
leenheren van de Habsburgse keizer, vestigde de baronnie Reckheim en
voegden Reckheim aan hun familienaam toe. Het gewone volk bleef
altijd Rekem zeggen, maar in hogere standen en in de geschreven taal
(de ambtenarij) bleef Reckheim in voege tot 1938. Toen werd de
officiële schrijfwijze opnieuw Rekem. Op papieren van het Gesticht
voor Sociaal Verweer in Rekem, vond ik tot in de vroege jaren
vijftig afdrukken van een datumstempel met Rijkskolonie
Gesticht Reckheim. Op de eerste bladzijde van zijn
ooggetuigeverslag schrijft ook Louis Nauwelaers Rekeim. [3].
'Regeren' en 'regelen' zijn beide afgeleid van het Latijnse regere:
richten, leiden, sturen, afbakenen, besturen, beheersen,
terechtwijzen, verbeteren. [4].
Zo staat het in de verklaring van Nauwelaers. Het Duitse woord voor
gekkenhuis is 'Irrenhaus'. [5].
Deze historische reconstructie gebeurde op basis van dossiers op het
Bestuur voor Oorlogsslachtoffers (Brussel), waaronder enkele officiële
verklaringen van Louis Nauwelaers zelf. De daarin vermelde feiten
werden zoveel mogelijk methodisch geverifieerd, onderworpen aan de
historische kritiek. Nauwelaers' relaas in zijn ooggetuigeverslag
wijkt hier en daar wat af van deze reconstructie, maar dat is voor
ooggetuigeverslagen verre van uitzonderlijk. [6].
In de dossierstukken staat steeds weer 17.1.1945, maar dat kan niet,
Nauwelaers zat toen nog in de kampen. [7].
Dit boek is niet gedateerd maar uit de inhoud en de publiciteit erin
kan met zekerheid afgeleid worden dat het in 1946 moet zijn
verschenen. Een deel van de afbeeldingen waar L.F. zich op gebaseerd
heeft, staat ook in Pendant
cette drôle de guerre. Les postiers à Breendonk van D. Piens,
evenmin gedateerd, maar zo goed als zeker uit 1947. [8].
De versie die werd gepubliceerd in Doodgezwegen
wijkt op sommige punten af van die in onderhavig boek. Voor deze
laatste versie werd het manuscript weer ter hand genomen om het
ooggetuigeverslag zo getrouw mogelijk weer te geven. [9].
Nauwelaers spelt de namen niet helemaal correct, het gaat naar alle
waarschijnlijkheid om : Frans Feyaerts (omgekomen in Ravensbrück,
januari 1944), Frans Verdikt (omgekomen in Dachau, juni 1941),
Petrus Willems, Jan Eynatten, Henri Struyf (omgekomen in Buchenwald,
mei 1941), August Hosten (omgekomen in Stutthof, maart 1943), Désiré
Desmet (omgekomen in Dachau, september 1942), Theofiel Leffelaer
(omgekomen in Natzweiler, juni 1942), Henri De Roos (omgekomen in
Dachau, oktober 1940), Pieter Wee (omgekomen in Sachsenhausen juli
1940), Gustaaf Bertholet (omgekomen in Neuengamme, oktober 1940),
Mathieu Willems (omgekomen in Dachau, september 1941), Henri Merpoel
(omgekomen in gevangenschap na februari 1944). [10].
Zie hierover: Benz-1990, p. 185 en Kogon/Langbein & Rückerl, p.
230-232. [11].
Zie hierover: Crome, p. 56-57 en Amicale
d'Oranienburg-Sachsenhausen, p. 308-314. [12].
Zie hierover Van den Berghe-1987, p. 348-354. [13].
Aurich-Engerhafe, een
kommando van het concentratiekamp Neuengamme, ingezet bij
opruimingswerken. Voor het eerst vermeld op 20 oktober 1944, voor
het laatst op 23 december dat jaar. [14].
Op de Schreibstube werd
de administratie van de gevangenen bijgehouden, de kommando's waar
ze moesten werken en dies meer. Gevangenen werden er als
kantoorbedienden ingezet. [15].
Dalum, een subkommando
van Veerssen, zelf een kommando van Neuengamme. [16].
Zie hierover: Sofsky en Van den Berghe-1987. [17].
Dit is een momentopname, er zaten veel meer gevangenen in
Neuengamme, zo'n honderdduizend in totaal. [18].
Zie hierover: Arnoldsson, p. 159-161; Johe, p. 39-43 en Van den
Berghe-1994. [19].
Zie hierover: Goffman en Van den Berghe-1987, p. 83-84. [20].
Zie hierover: Van den Berghe-1988 en -1989b. [21].
Hij is zeker van het bedrag, maar volgens officiële bronnen ontving
hij toch minder, 226.500 F, en hij kreeg die som niet direct
volledig in handen (63 volledige maanden gevangenschap à 1500 F per
maand, hetzij 94.500 F, en een bijkomende vergoeding voor "elf
periodes van 6 maand gevangenschap, zoals omschreven in de
wetgeving" aan 3000 F gedurende 4 jaar). [22].
De bronnen die werden geraadpleegd zijn: Louis Nauwelaers, enkele
familieleden en, aanvullend, dossiers van het Bestuur voor
Oorlogsslachtoffers en het Openbaar Psychiatrisch Centrum in Rekem. De
zot van Rekem & Gott mit uns,
Antwerpen, Hadewijch, 1995 |