|
Régine Krochmal, Ex nr 263 van het xxe konvooi,
Het moet verteld worden |
|
|
|
Niet dan door een ongelooflijk toeval heb ik - tijdens mijn zoektocht naar de overwegwachter die mij gered had bij mijn ontsnapping uit het XXe konvooi - vele jaren na de oorlog kennis gemaakt met Robert Korten. Het is hij die erop aangedrongen heeft dat ik het vertelde, dat ik getuigde omdat hij zei:" dat deze (een Duitse konvooi gestopt door drie Belgische jonge mannen waaronder één jood die de ontsnapping van gevangenen omdat ze joden, zigeuners of verzeters waren mogelijk gemaakt hebben ) daad uniek in de annalen van het Europese verzet was". "Het moet verteld worden zodat de moed tegenover afgrijselijkheid nooit vergeten wordt." In dit boekje beschrijf ik wat betekende voor mij verzetster, de Dossin-kazerne, het vertrek in het xxe konvooi en de bevrijding. In zijn voorwoord voor dit werkje heeft Robert Korten getuigd over zijn volhardende en onbaatzuchtige levensloop. Hij weze daarvoor ten innigste bedankt Régine Krochmal |
Ik, Robert Korten, leg hierbij getuigenis af: Ik ben geen jood en heb geen concentratiekampen beleefd, maar ik heb wel van de oorlog andere aspecten leren kennen, namelijk de gruwelen ervan met alle schrikwekkende gevolgen vandien. Die afgrijselijke gebeurtenissen hebben dermate op mijn leven ingegrepen dat ik mij vlijmscherp bewust ben geworden van de dwingende noodzaak de vrijheid en de waardigheid te verdedigen...onze vrijheid, onze menselijke waardigheid. Van in mijn prille jeugd, kreeg ik steeds weer de leuze onder ogen die gegraveerd stond op de degen van mijn vader die officier was in het Belgisch leger : "Voor Koning en Vaderland". Thuis evenzeer als op het college werd ik "manu militari" opgevoed, met het oog op mijn intrede in de Militaire School, een toekomstplan dat evenwel door de oorlog verijdeld werd doordat België een verslagen land was. Wat het nazisme voorstelde en wat die volkerenmoord betekende die men in 1945 de holocaust zou gaan noemen, daarvan was ik als adolescent al een bevoorrecht getuige. Naast ons woonde toentertijd een jonge Duitse vrouw van wie de man, als antifascist, een van de eerste slachtoffers was van de nazi-concentratiekampen. Zijzelf was er, met de hulp van Belgische spoorwegmannen, in geslaagd uit Duitsland te ontkomen. Tijdens de Paasvakantie 1941 brak in Antwerpen een progrom uit. Twee synagogen en de woning van rabbijn Rottenberg werden in brand gestoken en in verscheidene andere gebouwen werd alles kort en klein geslagen, terwijl de in paniek vluchtende Joden onder de stokslagen werden bedolven. Op het college, en later op de technische school, begonnen sommige leraars hun les met een lofzang op het zuivere Germaanse ras, in een poging allicht om ons klaar te stomen tot Vlaamse SS-recruten voor het Oostfront. Andere leraren daarentegen leerden ons onmerkbaar de stukken te saboteren die de school verplicht was voor de Duitsers te vervaardigen. In de nacht van 15 augustus 1942 werden wij uit onze slaap gewekt door een ijzingwekkend geschreeuw van pijn: het waren onze Joodse buren die bont en blauw geslagen en als vee op vrachtwagens geladen werden. Geïntrigeerd begon ik te zoeken naar geschiedkundige sporen van die toch opmerkelijk gebeurtenis, maar de oogst bleek bijzonder mager : het hele voorval leek zonder meer weggedeemsterd, onbekend en uitgewist. Dat kon ik zo niet laten want ik vond dat die - in de annalen van het Europees verzet unieke - daad niet in de vergetelheid mocht geraken maar integendeel onze nakomelingen tot voorbeeld moest kunnen strekken. Ik vatte dan ook het plan op een monument op te richten of althans een gedenkplaat aan te brengen ter herinnering aan die heuglijke daad. Waar ik echter ook aanklopte, de deuren bieven gesloten en de oren doof. Waarom ? Ik heb er nog steeds het raden naar. Was uit een zekere schroom of gêne ? Ik zal het allicht nooit weten. Terwijl ik aldus naar hulp zocht om die door iedereen verzwegen gebeurtenis van de vergetelheid te redden, was Régine Krochmal verbeten op zoek getogen naar de man die haar bij haar ontsnapping uit de XXe spooktrein had gered. Zo is het dat wij met elkaar in contact zijn gekomen. En vanaf die dag is alles, als bij mirakel, in een stroomversnelling geraakt en werden onze dromen werkelijkheid. Met de hulp van onze Heemkring en van de NMBS en met
de medewerking van de Joodse gemeenschap in België, werd de gedenkplaat
plechtig ingewijd op 16 maart Van de gemeente Boortmeerbeek kreeg ik ook gedaan dat de weg waarlangs de ontsnapten van het XXe spooktrein naar de vrijheid waren gevlucht, omgedoopt werd tot "XXe Konvooistraat". Aldus werd die heldendaad uit de vergetelheid gehaald. Robert Maistreau, de enige van de drie helden die thans nog in leven is en die geen Jood is, werd na 52 jaar door de Yad Vachem erkend. Mijn hoop is het dat dit monument - dat herinnert aan de 28 doodstreinen die van vanuit de Dossinkazeme naar Auschwitz zijn gespoord en alle langs Boortmeerbeek zijn gepasseerd - de jongeren moge helpen beseffen waar haat, geweld, racisme en fanatisme toe leiden. Mijn innigste hoop is het ook dat wij allen eindelijk wakker worden en aan de slag gaan om onze vrijheid te vrijwaren, opdat wij allen altijd kunnen leven in waardigheid en warme menselijkheid. Robert Korten. |
1940 - 1945 De Dossin-kazerne in Mechelen |
Ijselijk
beruchte namen uit het buitenland die iedereen kent. Maar wie kent
hier te lande de Dossin-kazerne in Mechelen
? Wie waren die mensen die er werden
opgesloten en met geweld werden opgeladen en in 28 spooktreinen werden
weggevoerd ?...
Vierentwintigduizend
negenhonder Joden, driehonderdeenenvijtifg zigeuners, |
De Dossin-kazeme - De afbraak van het wezen. |
Scheldwoorden, "Schweine Juden", stokslagen, gebrul... Dat is ons onthaal in Mechelen. Niets wordt ons bespaard. Bij onze aankomst worden we naar een zaal gebracht waarin een rij tafels is opgesteld. Achter iedere tafel staat een gevangene. Terwijl wij eén na één langzaam voor de tafels doorlopen, worden ons systematisch alle persoonlijke voorwerpen ontnomen : identiteitspapieren, geld, foto's, juwelen, bagage, sleutels... We hebben niets meer. En onze identiteit dan ?... Vergeet het...Enkel nog een nummerplaatje aan een stukje touw... Voortaan ben ik gewoon Nr 263 ! Wij worden wezenlijk afgebroken... beroofd van elke houvast. Er wordt ons verteld dat diezelfde ochtend het 19e transport Mechelen verlaten heeft met ruim een duizendtal gevangenen aan boord. Bestemming onbekend. Niemand geeft ons enige informatie. Wij lijken wel verdwaald in het rijk van het ongewisse. Dat is de negatieve psychologie die methodisch wordt toegepast door hen die ik "Levensdieven" noem en die ons daarmee zowel mentaal als fysiek willen breken. Gedrang, geschreeuw, scheldwoorden, slagen, geween... We moeten op het binnenplein in de rij gaan staan. Absoluut spreekverbod. De Duitse commandant - vergezeld van zijn bloeddorstige wolfshonden - en de Duitse, Vlaamse en Waalse SS-mannen, allemaal nemen ze ons van het hoofd tot de voeten op, met een blik vol minachting en spot. Na een tijd, die ons zowat eindeloos lijkt, worden we in enkele grote zalen geleid. De grond is er bedekt met groezelig en door vroegere gevangenen helemaal verlegen stro. Mannen, vrouwen, kinderen, we hokken allemaal samen, bevend van kou...Of is het van honger ?...Of van angst...angst voor het onbekende ? Want wat wordt het morgen? Nauwelijks zijn we zomaar op de grond gaan zitten of daar klinkt het bevel: "Appèl! Iedereen op het binnenplein, in de rij en in de houding !". "Stilte, de commandant spreekt!" De straf zal hard aankomen - zo luidt het - voor wie er ondanks alles in geslaagd is een of ander persoonlijk voorwerp, geld, juwelen of valuta te verbergen. Die bedreiging blijft niet zonder gevolg: sommigen, die toch een of ander ding hadden weten weg te moffelen, ontdoen zich ervan en gooien het in de WC's. WC? Nou ja... vulgaire latrines, ruwe planken waarin enkele grote gaten zijn uitgewerkt... en natuurlijk zonder deuren. 's
Anderndaags, opnieuw appel: iedereen op het binnenplein, in de rij en in
de houding. Hij
wijst enkele mannen aan onder diegenen die er het best verzorgd en het
mooist gekleed uitzien. De SS-mannen juichen. Na hun walgelijk werkje kunnen die sukkelaars zich niet eens wassen, laat staan zich verschonen. Enkel een kattewasje is hen gegund. Vrijwel elke dag komen nu nieuwe gevangenen aan. En telkens kijkt iedereen gespannen toe of daaronder geen bekend gezicht te vinden is. Onze voeding bestaat uit een homp brood en een vale vloeistof die soep moet verbeelden. De honger doet zijn intrede... Daar speelt de commandant handig op in om verklikkingen uit te lokken, want op een dag, bij het einde van het appèl, roept hij uit: "Wie geld, juwelen, waardevolle voorwerpen en dgl. verbergt of iemand kent die zulke zaken verbergt... Laat hij spreken! Hij krijgt tot beloning een dubbel broodrantsoen." In
de bijtende kou blijven wij stokstijf in de houding staan. Verklikkingen komen er inderdaad... maar geen dubbel broodrantsoen! |
Divide et impera Tussen hen en ons groeit een diepe kloof : zij houden zich ver van ons vandaan. Ontmenselijking Op zekere dag komt er weer een vrachtwagen aanrijden met een nieuwe lading gevangenen. Onder de nieuwkomers bevindt zich een doofstom ouderpaar vergezeld van hun jonge kinderen die wel normaal horen en spreken en die op een aandoenlijk vriendelijke wijze hun ouders helpen en bijstaan. Na afloop van de inschrijving en van de gebruikelijke formaliteiten, wordt de groep naar een bepaalde verdieping verwezen. De ongelukkige ouders die niets horen, weten uiteraard niet wat er van hen verlangd wordt en moeten door de verschrikte kinderen in de aangewezen richting worden meegetrokken. De woedende SS-mannen vinden dat de groep te traag vooruitkomt en stormen brullend de trappen op terwijl ze er met de wapenstok op de gevangenen op los slaan. In de groep ontstaat paniek. In het gedrum laat een jonge moeder ongelukkigerwijze haar baby vallen. Het wichtje wordt vertrappeld door een SS-man die daarna gewoon met zijn vuil karwei doorgaat. Mentale verlamming Heel af en toe ontvangen we dan toch een pakje (met voedsel, zeep, kleding...) dat ons, ten koste van veel offers, door familie of vrienden wordt toegestuurd. En telkens is dat weer de aanleiding tot een psychologische marteling. Elkeen dient met zijn pakje naar de controlepost te komen. Dan klinkt het bevel: "Pakjes openmaken. Niets aanraken !". Met onze geopende pakjes moeten we langs een rij tafels doorlopen waarachter grinnikende SS-mannen hebben plaatsgenomen. Schaamteloos roven die uit onze pakjes al wat hun enigszins interesseert. Vervlakking van de wezenlijke waarden En zo gaat ons leven maar door. Wij kunnen nauwelijks nog geloven dat er buiten die muren nog opgewekte mensen rondlopen, dat voorbij die poorten nog vriendschap, nog eten, nog bloemen, muziek en boeken bestaan... Op zekere dag wordt ik aangewezen voor de corvee "aardappelen schillen" voor de SS-mannen. Wij worden naar een duister zaaltje gebracht op de benedenverdieping en gaan aan het werk. Plots voel ik langs mijn rug een zwaar, hard en koud voorwerp glijden. Ik draai me om en staar in de schemerige ruimte : daar ligt een stapel lijken, op elkaar gegooid als vuilzakken. Een ervan is weggegleden en tegen mij aangebotst... Moed - Kracht van de Mensheid Wanneer in de Dossin-kazerne iemand door de Gestapo wordt ondervraagd, gebeurt dat altijd in gebouwen nabij de ingang. Van buiten af is geen geluid of geen gerucht te horen. In die gebouwen is het dat drie meisjes van de Oostenrijkse verzetsgroep "Östreicher Freiheit Front", Lotte Sontag, Herta Liyetti en mijn vriendin Marianne Bradt ondervraagd, gefolterd en vervolgens naar het binnenplein gesleept worden waar ze nog tot bloedens toe geslagen en gegeseld worden. Maar niet één van hen zal spreken en dus staat hun lot vast: deportatie. Lotte en Herta zullen de dodenkampen overleven. Voor Marianne wordt het de afspraak met de dood. Haar naam prijkt op het monument voor de Joodse verzetslieden in Anderlecht. Na zowat een maand gevangenschap ontvang ik een pakje dat kennelijk niet is doorzocht. Wat een geluk ! Er zit een boodschap in verborgen die mij alleen de komst meldt van een belangrijk persoon uit het verzet. Geen naam, geen enkele aanduiding. Spoedig daarna, stapt uit de wagen van een nieuw transport een kleine man. Het is meteen duidelijk dat hij werd gemarteld : zijn neus is gebroken, zijn ogen zijn opgezwollen, zijn gezicht zit onder het gestolde bloed. Bij een "wandeling" op het binnenplein benadert hij mij ongemerkt, groet mij en maakt zich bekend als Simon Brauner, geboren op 25.4.1886, thans nr 1004. Brood en zeep - kostbare waar in gevangenschap - spaar ik op en deel ze met hem. Toch zie ik dat zijn gezicht nog altijd vlekken van gestold bloed vertoont. De verklaring is eenvoudig, want later verneem ik dat hij van wat ik hem geef, niets voor zich houdt maar alles uitdeelt aan de gevangen kinderen. Al in Polen was Brauner een vooraanstaand communistisch leider. In België verzeild geraakt, duikt hij onder in het verzet. Ik vraag hem : "Wat zijn uw verantwoordelijkheden binnen het verzet 7". Met een tedere glimlach komt zijn antwoord : "Régine, om het even wat je verantwoordelijkheid, je groepering, je godsdienst, je nationaliteit moge zijn. Wees echt en oprecht. Het essentiële komt uit het hart". Die woorden blijven voor eeuwig in mijn ziel gegrift. Brauner is een man uit één stuk, die vecht voor een beter leven voor ons allemaal. Brauner zal deel uitmaken van het 20e konvooi van 19.4.1943. Hij zal uit de trein springen maar weer worden opgepakt en afgrijselijk gefolterd. Ondanks alles blijft hij zwijgen en sterft de marteldood. |
Wat een beklemmende angst lag over ons die 19e april 1943. Van slapen is de nacht voor het vertrek uiteraard geen sprake. Daarvoor is de onzekerheid over wat ons te wachten staat te groot. Wat wordt het ? Beter ? Werk misschien ? Of nog erger dan hier ? De twijfel knaagt.... Stilaan rijst de dwanggedachte : ontsnappen ! Wij moeten ontsnappen ! Brauner spoort me daartoe aan. Vroeg in de morgen al, staan de beestenwagons op het binnenplein te wachten. Als verpleegster wordt ik aangewezen voor de ziekenwagon, samen met een jonge dokter. De zieken zijn er al in ondergebracht; de meesten zijn bedlegerig en liggen dicht opeengepakt op wat stro op de plankenvloer. Geen water, geen eten, geen geneesmiddelen, geen licht,....maar de internationale wetgeving is pro forma nageleefd : er is medische begeleiding. Nog voor ik in de wagon stap, komt Dr Bach, een Duitse Jood die verantwoordelijk is voor de gezondheid van de gevangenen in de Dossin kazerne, naast mij lopen en stopt mij tersluiks een lang mes in de hand. Ik kan het nog net in een plooi van mijn verpleegstersmantel wegmoffelen, terwijl hij me dwingend toefluistert: "Zorg dat je hoe dan ook kan ontsnappen. Jij en al die sukkelaars zijt bestemd om vergast en verbrand te worden". Vergast..? Verbrand..? Hier hoor ik voor het eerst welk lot de Joden vanwege de nazi's te wachten staat. Vergassen...Verbranden...Dat is toch ondenkbaar, onvoorstelbaar. Ik ben dan ook vaster dan ooit besloten een ontsnapping te wagen. En de paskwil gaat door : een SS-man stopt me een vlaggetje in de hand; dat moet ik tussen de tralies van het raam doorsteken om ieder overlijden of iedere ontsnappingspoging te signaleren. Tussen sommige wagons staan SS-mannen opgesteld, handmitrailleur in aanslag. Het is nacht, maar toch klaar als overdag, want het is volle maan. Hoewel ik de jonge dokter van de ziekenwagon hoegenaamd niet ken, neem ik hem direct na het sluiten van de deuren terzijde en deel hem mede welk lot ons te wachten staat. Ik vertel hem dat ik van het verzet ben en mijn taak wil voortzetten en spoor hem aan de trein te ontvluchten. Hij weigert. "Als geneesheer - antwoordt hij - is het mijn plicht de zieken bij te staan en niet ze te ontvluchten". Dit is dramatisch : hij redeneert als in vredestijd. Ik dring niet langer aan en begin de tralies voor het raam door te zagen. Gelukkig zijn die maar van dennenhout. De trein vertraagt, ik spring....en de trein stopt! Geratel van handmitrailleurs...woest gebrul van de Duitsers. Vermoedelijk zijn er nog andere ontsnappingspogingen. Ik druk me met alle kracht tegen - of is het in - de grond en verlies alle notie van tijd. Roerloos blijf ik liggen... durf nauwelijks te ademen. De minuten gaan voorbij als of het uren waren...en plotseling zet de trein weer aan. Behoedzaam kom ik overeind...het mes in de hand. Het huisje van een overwegwachter is vlakbij. In dat huisje zit een jonge man. Ik sluip tot bij hem en vertel hem dat ik Joodse ben, dat ik uit de trein gesprongen ben en dat ik hulp nodig heb. Zonder ook maar iets te antwoorden, legt hij zijn vinger op zijn mond om me duidelijk te maken dat ik moet zwijgen, neemt me bij de arm en brengt me naar een wei achter het station waar een aantal hooimijten staan. Vliegensvlug duwt hij mij in een daarvan en dekt me toe met hooi, waarna hij ijlings naar zijn huisje terugrent. Ik hoor de Duitsers met hun honden naderen. Mijn redder geeft hun gemoedelijk te drinken en verzekert hen dat hij niets verdachts heeft gezien. De Duisters lijken niet gehaast: pratend, drinkend, rokend blijven zij er - wat voor mij een eeuwigheid lijkt - rondhangen tot ze er uiteindelijk vandoor gaan. Als de kust veilig is haalt de overwegwachter me uit mijn schuilplaats, geeft mij te eten en vertelt me dat verderop, een twintigtal minuten lopen daar vandaan, een halte ligt van de tram die van Haacht naar Brussel rijdt. Ik loop tot de eindhalte van de tram en zo beland ik ten slotte op het Rogierplein te Brussel. Doorgaan - Blijven hopen - Altijd blijven hopen. Terug in Brussel, zoek ik dadelijk weer contact met
mijn verzetsgroep waarvan ik jammer genoeg moet vernemen dat die intussen
zware verliezen aan mensenlevens heeft geleden : arrestaties, razzia's,
verklikkingen, Toch besluit ik met mijn verzetsactie door te gaan. Ik vind een kamer in Vorst, bij een vriendelijke oude dame die op zoek is naar een betrouwbaar iemand om haar boodschappen te doen en wat bij te klussen in het huishouden, in ruil waarvoor ik gratis bij haar mag logeren, iets wat me meteen de inschrijving op het gemeentehuis bespaart. Zo te zien, het ideale plekje. Mijn hospita is evenwel de trotse bezitster van een papegaai waaraan ze de beroemde slagzin "A bas les boches, on les aura" heeft aangeleerd en die bovendien almaar het Taratataa" - het kenwijsje van de Engelse radio - fluit, zulks terwijl alle ramen en deuren wagenwijd openstaan. Met haar patriottisme sui generis brengt mijn lieve oude dame ons, helaas, allemaal in gevaar. Op de morgen moet ik dat vredig oord dan ook noodgedwongen vaarwel zeggen. Terug in de Dossin-kazerne - De kaartlegster Op een dag, terwijl ik door het Ter Kamerenbos loop, wordt ik herkend door een Duits soldaat met wie ik tijdens onze vroegere actie contact had gehad en aan wie ik ooit een exemplaar van "Die Warheit" had doorgespeeld. Ik had verder nooit nog iets van hem gehoord maar toen hij me terugzag ging hij dadelijk aan het roepen : "Das ist ein spion". Ik word eerst naar de "Geheime Feld Polizei" gebracht, aan de Dwarsstraat in St-Joost. Na verscheidene dagen van brutalere ondervragingen dan gewoonlijk, beland ik in de gevangenis van St-Gillis. We hokken met zijn vijven in een éénpersoonscel. Een van mijn celgenoten is een gevangene van gemeen recht, een onaangenaam en vulgair iemand die kaartlegster blijkt te zijn en voor de drie anderen de toekomst voorspelt. Mij laat ze namelijk links liggen en noemt mij "smouzin". Op een morgen doet ze mij evenwel een vreemde voorspelling : "Vandaag - zegt ze - zal je vrijgelaten worden. Je zal geconfronteerd worden met een vrouw en over enkele weken zal je vrij zijn". Wat een raadselachtig gezwets ! Hoe kan ik, als verklikte Jodin, ooit in mijn vrijlating geloven ? En toch draait, diezelfde dag nog, de gevangenispoort voor mij open. "U bent vrij", luidt het! Nog vlug de gebruikelijke formaliteiten vervuld en daar sta ik weer op straat terwijl de gevangenispoort achter mij dicht slaat. Ik heb nauwelijks de tijd om even rond te kijken of er stopt een auto en ik word verplicht om in te stappen....Ik zit weer in de klauwen van de Gestapo ! Zonder een woord te spreken, voeren ze mij naar het Fort van Breendonk, waar sinds kort nochtans geen vrouwen meer worden opgenomen. Dan volgen weer de ondervragingen. Men legt mij een reeks namen voor. Ik word tot bloedens toe geslagen en geschopt. Mijn hele lichaam is niets dan pijn. Ik begrijp dat er verklikking in het spel is. Ik blijf zwijgen als een graf. Drie dagen later beland ik weer in Mechelen, in de bekende Dossin-kazerne. Dit keer echter word ik opgesloten in een van de cellen die bestemd zijn voor politieke gevangenen. Die cellen hebben geen enkel raam, zijn dag en nacht verlicht en enkel bemeubeld met krukje, een tafel, een emmer en een brits die aan de muur is bevestigd en voorzien is van een hangslot. In de andere cellen zitten twee Belgen opgesloten en twee jonge jodinnen waaronder Herta, een Oostenrijkse die tot dezelfde verzetsgroep behoort als ik. Net zoals ik, werd Herta verklikt. Zij en ik worden met elkaar geconfronteerd, ondervraagd, gefolterd... De kazernemuren zijn dik...onze kreten niet te horen. Zelfs de Joden die in de kazerne zijn opgesloten hebben er geen benul van dat zo dicht bij hen mannen en vrouwen in totale afzondering worden gepijnigd en gefolterd. Altijd weer moet ik denken aan de woorden van de kaartlegster. Haar voorspelling, hoe zonderling ook, versterkt mijn hoop. En die hoop geef ik aan lotgenoten door. Maar bovenal snak ik naar nieuws van de buitenwereld. Ik moet er iets op vinden. Aan mijn bewakers zeg ik dan maar dat ik lijd aan een vrouwenziekte die alleen in een ziekenhuis of op zijn minst door een deskundige verpleegster kan verzorgd worden. Ik wist dat de nazi's, uit vrees voor besmetting, bijzonder nauwlettend zijn op de hygiëne. En dus krijg ik elke dag verzorging van een verpleegster...niet zonder dat een SS-man bij de open deur van de cel op wacht blijft staan. Die verpleegster is ene Gerti Scharf met wie ik al kennis had gemaakt bij mijn eerste verblijf in Dossin. Van haar krijg ik tijdens de verzorging eindelijk wat nieuws van de buitenwereld. Op een dag fluistert zij me toe : "'t Is het begin van het einde. De Amerikanen zijn niet meer veraf." Die zelfde nacht hoor ik gerammel van sleutels. Wie komt men halen ? De celdeur zwaait open. Voor mij staan twee jonge Belgische SS-mannen met de handmitrailleur aan de draagriem. Huilend melden ze mij door hun tranen heen de nakende komst van de Amerikanen en smeken ze mij hun een adres te bezorgen om onder te duiken. Wat later die nacht worden wij door de gevangenen bevrijd. Wij wachten nog even tot de dag aanbreekt en dan gaat ieder zijns weegs. Sommigen, zoals ik, gaan met hun laatste krachten te voet naar Brussel. Vrij...We zijn weer vrij ! Met volle teugen genieten wij van dat geluk. De voorspellingen van de kaartlegster zijn uitgekomen : ik werd inderdaad met een vrouw - Herta - geconfronteerd en enkele tijd later werd ik net als alle andere gevangenen van de Dossin-kazerne bevrijd. We tekenden 3 september 1944. Een overzicht van mijn oorlogsjaren uitschrijven is niet zo moeilijk. Veel zwaarder is de werkelijkheid weer te geven zoals die aangevoeld werd,.. en nog steeds wordt. Mijn lichaam werd beestachtig mishandeld door Levensdieven. Het is erdoor tot op vandaag gebrekkig gebleven. Maar hoeveel meer heeft mijn ziel geleden. Totaal ontredderd ben ik uit de oorlog gekomen, overweldigd door een gevoel van verlatenheid en onmacht. Vijftig jaar lang werd ik door steeds dezelfde vragen achtervolgd : Hoe zijn dergelijke gruwelen mogelijk geweest? Hoe verwordt en mens tot monster ? En waarom ? Waarom angst en onzekerheid zaaien, een ideologie van gevestigde orde verspreiden, de totale vernietiging van het wezen organiseren, verdelen om te heersen, ontmenselijken, mentaal verlammen, de essentiële waarden te grabbel gooien ? Waarom ? Waarom haat uitlokken , oorlog voeren, folteren, valse geloofsovertuigingen belijden... Deze daden zijn gesteld door mensen die overtuigd zijn dat ze "afstammelingen zijn van een zuiver en superieur ras". Ze wilden ook geloven dat ze meesters van de hele wereld waren Ze wilden macht en rijkdom door alle middelen vergaren. Wat winnen ? Geld en goed verwerven ? Nog nooit zag ik een stervende wat dan ook meenemen. Als ik zovele door de nazi-machine georganiseerde moeilijkheden en lasten te boven ben gekomen, dan is dat natuurlijk door mijn eigen inzet en mentale weerbaarheid maar dan is dat ook - ik zou zelfs zeggen vooral - dank zij de vriendschappelijke en onbaatzuchtige hulp van vele bekende en onbekende mensen. Hun daden, hun woorden zijn het die mij, als edelstenen van het hart, al die lange oorlogsjaren telkens weer levensvreugde en levenshoop hebben gegeven. Nu geef ik mij ten volle rekenschap van de moed en grootheid van die mensen die ervoor gekozen hadden te leven volgens de ingevingen van hun hart. Alleen
deze
hartsgevoelens zijn echt en eeuwig
ongeacht de godsdienst, de filosofie
of de
huidskleur. "Van elke macht die de wereld vast gekluisterd houdt, kan een mens zich bevrijden als hij zich weet te beheersen." "...woorden zijn niets als zij niet gesmeed zijn op het aambeeld van de materie, als zij niet bezield zijn door de vlam van het hart...". Gedaan te Brussel op 3 september 1995. Regine Krochmal |
|
Partisanenkompanie nach dem September 1944: 1. Reihe kniend: Bob Zanger, Herbert Lindner. regine Krochmal, Cilly Spitz. Herbert Kandel, Halter (Deutscher), Guido Meisel 2. Reihe stehend: Kramer, Gross, Arthur Degen, Dcari Meiselmann, Paul Herrnstadt, Harry Zimmermann, Ludwig Günser, Alfred Wiesinger, Walter Pollak, Otto Spitz, Karasek, Eirich Unger Régine Krochmal bij de Bevrijding |
|
|