Willy Berler |
|
Getuigenis
overgenomen van de Heemkundige kring Ravensteyn Boortmeerbeek over het XX-ste konvooi |
Ik word op 1 april 1943 gevangen genomen in Luik en wordt er opgesloten in de citadel. Op 17 april zijn we klaarblijkelijk met genoeg joodse gevangenen en we worden op transport gesteld naar de Dossinkazerne te Mechelen. Het is in de Dossin-kazerne dat ik werkelijk de schok aanvoel van mijn arrestatie. In de citadel werd ik goed behandeld maar nooit geslagen. Het verzamelkamp in Mechelen is een wereld van verschil. De bewakers zijn SS-ers gewapend met zwepen. De kampoverste houdt er de orde in met een “matraque” en is zelf jood. Het is Dagobert Mayer, een gewezen Oostenrijkse operazanger. Ik heb weinig tijd om mij veel vragen te stellen want mijn verblijf eindigt na 48 uur. Ik krijg de gelegenheid mijn uurwerk en mijn valies terug te sturen naar Luik. Dan volgen de gebeurtenissen elkaar zeer vlug op. Ikzelf en Michel Zetchel, tandarts en mijn medegevangene uit Luik, worden op het laatste nippertje op de transportlijst van het XX ste konvooi geplaatst. Ik krijg het nummer 1058 toegekend. |
Op
19 april 1943 worden we in beestenwagens geduwd en verlaten we Mechelen
richting Oost-Europa. Er zijn twee jonge joden in mijn wagon ( één van
hen noemt zich Friedel). Ze zijn ontsnapt tijdens een vorig konvooi vanuit
Mechelen maar werden terug gevangen genomen. Die twee zijn de enigen die
echt weten waar we naartoe gaan. Reeds van bij het begin hebben zij
beslist om terug te vluchten uit de trein. Tamelijk vlug slagen zij erin
de luchtrooster te verwijderen. Plots stopt de trein in het midden van de
natuur en we horen geweerschoten. Natuurlijk weet ik op dat moment niet wat er juist gebeurt. De aanvallers zijn niet tot aan onze wagon geraakt. We beginnen terug aan onze ontsnappingspoging. We moeten ten allen prijze springen van de wagon terwijl het konvooi nog op Belgisch grondgebied rijdt. Vlug, met vijf of zes spreken we af in welke volgorde we gaan springen. We zijn overeengekomen dat ik als laatste aan de beurt zal komen. Ik kijk hoe de jongen voor mij verdwijnt in het verluchtingsgat en ik bereid me voor om hetzelfde te doen. Op het moment dat ik me wil laten vallen krijg ik een afschuwelijk tafereel te zien. De jongen voor mij heeft zijn sprong gemist en is blijven haken aan de trein. Zijn hoofd is terecht gekomen tussen twee schokbrekers en is als een meloen uit elkaar gespat. Ik spring niet. Ik trek me terug en blijf zitten in de wagon. “Uiteindelijk”, zeg ik bij mezelf, “gaan we naar een werkkamp en ik ben jong en sterk.” Indien ik het honderdste, het duizendste geweten had van de realiteit van Auschwitz, was ik zeker gesprongen, ondanks die levensgevaarlijke sprong. Willy Berler komt op 23 april 1943 aan in Auschwitz. Gedurende twee jaar is hij op verschillende momenten aan de dood ontsnapt. Hij is ziek geweest, verzwakt, vernederd. Hij heeft honger geleden, hij is geslagen, hij heeft andere gevangenen zien sterven in verschrikkelijke omstandigheden. Van Monowitz tot Buchenwald, via Auschwitz en Gross-Rosen, heeft Willy Berler het ergste meegemaakt. Zijn jeugd en zijn gezondheid hebben hem gered uit de gaskamers. Op 12 april 1945 is hij bevrijd in Buchenwald. |
|
Dagboeknotities van Willy Berler uit 1943 |
|
|
|
|
|