van Wassenhove Guido, Wuustwezel en Loenhout in de Tweede Wereldoorlog,
voor: Nationale Strijders Bond afdeling Wuustwezel,
Wuustwezel, Drukkerij Flitsgrafiek, 198
5

Jan Jochems

Het meeste werk alhier werd geleverd bij het helpen ontsnappen van geallieerde vliegeniers en uiteraard was dit alles zeker niet van gevaar ontbloot.

Zoals we reeds lazen, kwam na het bombardement van Mortsel verscheidene vliegers in de buurt van onze dorpen neer.

Wel de volgende morgen, 6 april 1943, kwam Jozef Jochems, zoon van Jan uit Popendonk Loenhout, met de melkwagen van de melkenj en ontdekte in het Molenbos een Amerikaan Russell genaamd. Hij bracht deze mee naar huis waar de man zo goed mogelijk verstopt.

Dit was louter uit menslievendheid, vermits niemand van de familie Jochems aangesloten was bij een of andere verzetsorganisatie.
Tegen de avond werd er nog een vliegenier aangebracht door kennissen uit Zundert. Deze mannen moesten weg, maar hoe ?
Er werd links en rechts kontakt opgenomen en beide mannen werden 's anderendaags opgehaald door leden van het verzet uit Wuustwezel.
Het begin was gemaakt en er zouden gedurende het verdere verloop van de bezetting  zeven  vliegeniers worden weggebracht via de familie Jochems.

Een ander bemanningslid stond met een boterham in de hand bij een woonwagen, die op een zeer eenzame weg stond opgesteld in de buurt van Nelleke Vissers in Loenhout. Een boer uit de buurt, Tiest Couwenbergh, kwam met paard en kar vanuit het dorp aanrijden en de bewoners van de woonwagen vroegen hem de Amerikaan op zijn wagen mee te nemen.

Tiest voelde hier aanvankelijk niet veel voor uit angst voor de Duitsers, maar hij liet de man toch op zijn wagen klimmen, waar hij plat op de bodem ging liggen. Hij werd op de boerderij in het hooi verstopt.
's Avonds werd hij bij Jochems afgezet die dan verder voor hem zouden zorgen.
Adriaan Vorsselmans van het Vaalmoer, verstopte een vliegenier onder de takken terwijl de Duitsers het bos reeds doorzochten.
Hij bracht hem later zelf met de tram van Wuustwezel naar het centraal station in Antwerpen.

Iets dergelijks gebeurde ook bij Rik Van Eeckelen. Daar had een piloot zich toegang weten te verschaffen tot de kelder en had zich te slapen gelegd op de aardappelen. Toen de dochter van Rik, Hilda, in de kelder kwam ontdekte zij hem. De man werd van burgerkleding voorzien en door Rik met de tram naar Antwerpen gebracht.

Op 23 maart 1944 zijn er ook verschillende vliegeniers terechtgekomen in de grensstreek. Hun toestel een B-17G (vliegend fort) van het 325ste Bomb Squadron, werd boven hun doel, de stad Munster in Duitsland, getroffen.
Aanvankelijk konden ze niet ontdekken wat er mis was, hoewel zij een brandlucht gewaar werden, maar wanneer zij de Duits - Nederlandse grens bereikten brak er brand uit in een vleugel. Het toestel vloog verder in de richting van Rotterdam en Noordzee, maar toen de bemanning merkte dat ze Engeland niet meer zouden halen, is het toestel naar het zuiden afgezwenkt en zo langs Roosendaal in de richting van Antwerpen verder gevlogen. Ten zuiden van Breda zijn vier bemanningsleden uit het toestel gesprongen en kort daarop de rest van de tienkoppige bemanning. Het toestel zelf zou uiteindelijk bij Spontin/Durnal, ten noorden van Dinant, neerstorten.

66. De bemanning van de B-17G - 325ste Bomb Squadron (USA), Van links naar rechts, staande : MacDonald - Corkin - Fleisher - Blake, zittende : Bailey - Jones - Waddie - Barrow - Lowe - Jucha

Ch.M. Lowe kwam neer bij Etten en is via Breda naar België ontsnapt, waarschijnlijk via Christ Van den Buys, maar werd in Antwerpen gevangen genomen. J.N. Barrow, A.E. Fleisher en W.P. Bailey kwamen neer tussen Breda en Tilburg en werden gevangen genomen. Waar R.J. Blake is terechtgekomen is niet juist geweten, maar hij heeft Engeland terug weten te bereiken.

De piloot D.L. MacDonald is in de buurt van het arbeidskamp op Tereik neergekomen en vrijwel onmiddellijk gevangen genomen. De co-piloot Th.J. Corkin kwam terecht in de grensstreek en werd door Jozef-Maarten Vissers (de Witte), van Tereik, opgepikt. E.H. Jones kwam in Nederland neer en werd door Goetstouwers en Van Erck opgepikt.  Corkin en Jones werden naar de familie Jochems in Loenhout gebracht.

R.T. Waddie landde in Brecht en werd door C. de Clerck (de Stapper) verborgen. Van W.D. Jucha kan nog niet met zekerheid gezegd worden waar hij is geland.

Corkin, Waddie, Jones, Jucha en nog een vijfde, die echter onbekend is gebleven, kwamen uiteindelijk bij Corneel Nouws in Gooreind terecht.

Zii werden later echter in Brasschaat en Antwerpen door de Duitsers aangehouden. De vliegeniers hebben allen de oorlog overleefd, zij het dan wel in krijgsgevangenschap.

Soms waren onder de vliegers ook gewonden die door Dr. Leysen werden verzorgd.  Natuurlijk in het geheim, hoewel dit door de bezetter wel was toegestaan mits men de Feldkommandantur verwittigde, zodat zij ook wisten waar de vlieger zich bevond.

Enkele bemanningsleden werden van de familie Jochems getransporteerd langs de familie Van de Reydt eveneens uit Loenhout, naar het "Wit Hofke" tussen Overbroek en Polygoon.

Hoe ging zo'n transport van een piloot ? Dit vertelde ons Frans Theuns:

Op zekere dag werd ik tot aktie geroepen, ik weet niet meer door wie. De samenkomst was voorzien in Loenhout, achter de hovingen van de huizen palende aan de Dorpsstraat. Eén van ons had daar een kontaktadres waar nadere instrukties moesten gehaald worden.

Hierna werd de weg voortgezet naar een afgelegen hoeve waar de bewoners twee Amerikaanse vliegers verborgen.  Dit kwamen wij slechts te weten wanneer we op de plaats aankwamen. Ter plaatse was een oudere dame, klein van gestalte, die als tolk fungeerde. Bovendien was er een drukte van belang,  waaruit wij duidelijk konden vaststellen dat de grens van geheimhouding in ruime mate overschreden was en dat de Duitsers mogelijk alleen nog niet wisten wat er eigenlijk gaande was. De Amerikanen, waaronder een kleurling afkomstig uit Chicago, moesten door onze zorgen worden weggebracht, bestemming onbekend, met uitzondering van één die de voorhoede moest vormen. Voor de tocht stonden twee rijwielen ter beschikking van de Amerikanen. Bij ons vertrek bleek echter dat de kleurling nog nooit fiets gereden had. Hij stapte langs de ene kant op de fiets en viel er langs de andere kant weer af en dit tot overmaat van ramp in een gracht vol water. Met een doornat pak moest hij de weg vervolgen. Het is haast niet te geloven maar hij stapte terug op de fiets en hoe gebrekkig het ook ging hij bleef in het zadel.

Langs de dorpskom en kleine wegeltjes kwamen wij aan de Aa die werd overgestoken langs het "vonderke" een heel smal bruggetje. Verder ging het dan langs de boerderij van Adriaan Anthonissen (Jane Pap) waar onze voorhoede het aan de stok kreeg mei de hond van Jane. Nadat deze de nodige stampen had geďnkasseerd sloeg hij op de vlucht, waarop wij ongestoord onze weg konden vervolgen.

We reden dan langs de Hofdreef. Aan de brouwerij van Jules Van Looveren namen we de weg langs de Biest. Aan de melkerij staken we de Bredabaan over en reden verder in de richting van Deureind. Onderweg werd een zijweg aan de rechterkant genomen zodat we uitkwamen op de Kalmthoutsesteenweg, ongeveer aan de rijkswachtkazerne, van daar ging het dan naar de villa van Van Herreweeghe, waar toen de oorlogskommissaris van politie Frans Raymaekers woonde. Daar werden de Amerikanen binnen gebracht en werd het pistool dat wij bij ons hadden afgegeven.

Deze onderneming werd uitgevoerd door een voorhoede, die alle onraad tijdig moest signaleren, twee begeleiders (w.o. ikzelf) welke dienden te zorgen dat indien nodig de Amerikanen snel dekking zouden zoeken en desnoods vluchten, de achterhoede die dezelfde opdracht had als de voorhoede. De onderlinge verbindingen gebeurden op zicht. Heel precies kan ik niet meer zeggen wie allemaal aan deze aktie deelnam, buiten mijzelf waren er ook Louis Nous en Jaak Vermeiren.

Tot daar het verhaal van Frans, waarop we later nog even zullen terugkomen.

Ongelukkig genoeg ontstonden lekken in deze ontsnappingslijn. Niet alleen was deze lijn die via Antwerpen, Brussel, Parijs en verder door Frankrijk en Spanje liep heel lang, maar zoals dikwijls gebeurt, waren er mensen die handelden uit winstbejag.

Later zou namelijk blijken dat verscheidene personen die voor de Duitsers werkten, waaronder twee vrouwen, in de ontsnappingsketen geďnfiltreerd waren, uiteraard zonder medeweten van de leden van deze lijnen. Toch dient men er rekening mee te houden, dat de meeste mensen die hulp boden aan de neergekomen vliegers, dit meestal louter deden uit menslievendheid of uit liefde voor het vaderland. Het waren in zekere zin amateurs, vol goede wil. Dit echter zonder enigzins afbreuk te doen van hetgeen zij presteerden. Zelfs de kleinste aktie tot hulpverlening aan de geallieerden, wat ook het resultaat mocht zijn, is nooit vruchteloos geweest. Want, en dit is de beste illustratie, zegden Captain Barnes en Captain Seelos niet tijdens hun bezoek aan Wuustwezel in 1984, wat de hulp van de plaatselijke bevolking voor hen had betekend en hoe zij dit wisten te waarderen ?

Denk maar eens in wat het voor de gewone man van toen betekende om te zorgen voor extra kleding en voedsel, in een tijd dat er zelfs niet genoeg was voor zichzelf en zijn gezin.

En wat er moest gedaan worden om die vliegeniers aan de nodige dokumenten te helpen. Daartegenover had de bezetter een goede organisatie met geoefende manschappen zoals Feldgendarmerie, Sicherheitsdienst, Abwehr en de zó gevreesde Gestapo. Hun onderzoeken werden punktueel uitgewerkt, vaak met de hulp van verklikkers of -sters. Voor deze "onderzoekers" waren alle middelen goed om de mensen tot bekentenissen te dwingen. De zwaarste en verschrikkelijkste methodes werden aangewend.

Ongeveer een jaar na het overbrengen van de eerste vliegenier, gebeurden verscheidene aanhoudingen : Corneel Nouws op 27 mei 1944; Jaak Pockelé werd eveneens op 27 mei aangehouden in Niel waar hij pas tot veldwachter benoemd was ; Frans Raymaekers op 28 mei; Dokter Leysen op 29 mei ; Jan Cools en Jaak Vermeiren op 30 mei ; Jan Herrijgers, Petrus Van Herrewegen, Henri Schouteden en Jan Jochems die werd gearresteerd als gijzelaar voor zijn zonen, werden opgehaald op 31 mei. Bij al deze aanhoudingen konden twee weerstanders ontkomen alhoewel ze op dat ogenblik thuis waren.

...

Jan Jochems, weduwnaar en vader van negen kinderen, kon gedurende zijn gevangenschap twee briefjes overmaken aan zijn kinderen. Een vanuit de gevangenis in Antwerpen en eentje vanuit het kamp Buchenwald.

Deze laatste brief behoeft wat uitleg, 's Zondags mocht één nationaliteit, om beurten, naar huis schrijven. Toen onze mensen in Buchenwald aankwamen was het de beurt aan de Nederlanders. Vermits Jan van de Nederlandse nationaliteit was, drongen Dr. Leysen en Jan Cools bij hem aan te schrijven alhoewel Jan het niet van plan was. Maar, ten eerste was er geen papier, geen inkt en de brief moest in het Duits geschreven worden.

Papier, dat moest gekocht worden, kreeg men van een Belg die al langer in het kamp was ; de vulpen van Dr. Leysen werd gevuld met inkt bij de Russische gevangenen. Jan Cools schreef de brief en opdat de kinderen zouden weten dat het toch van hun vader kwam, vernoemde hij alle kinderen. Dr. Leysen vroeg om iets van hemzelf en Jan in te zetten en zodoende kwam er in te staan dat de groeten moesten overgebracht worden aan Joske Vissers van de Warande, de hospita van Dr. Leysen, en vermits men adviseerde om de brief te laten vertalen door de 1ste schepen Cools wist deze gelijk dat ook zijn zoon in hetzelfde kamp was als Jan en Dr. Leysen, want deze herkende direkt het handschrift.

Op 23 oktober 1944 werd Jan Jochems, zwaar ziek, van het kamp Harzungen overgebracht naar dat van Dora, waar hij op 6 november om 8 uur 's morgens is gestorven. Het geneeskundig attest, toendertijd opgesteld door de kamparts van Dora bestaat nog en is in het bezit van de familie Jochems.