van Wassenhove Guido, Wuustwezel en Loenhout in de Tweede Wereldoorlog,
voor: Nationale Strijders Bond afdeling Wuustwezel,
Wuustwezel, Drukkerij Flitsgrafiek, 198
5

Frans Cox,

Frans Cox uit Loenhout vertelt ons zijn wedervaren als krijgsgevangene:

Tijdens de 18-daagse veldtocht was ik ingedeeld bij het 1ste Regiment Artillerie, 8ste batterij.
Bij de overgave van het Belgisch leger waren wij in Hooglede. Wij moesten alles achterlaten en ik herinner mij nog dat ik 's anderendaags samen met Alfons Schoenmakers te paard tot in Gent ben geraakt. Daar werden wij krijgsgevangen genomen en hebben in Gent twee uren in een rij gestaan. Maar toen wij beiden een fiets konden bemachtigen zijn we naar Antwerpen gereden. Daar werden we echter door de Duitsers opgepakt en onder bewaking naar het kamp van Polygoon gevoerd, waar we Rik Kuypers en Vik Van Dijck (zoon van Rik de brouwer) ook aantroffen.

Vanuit het kamp moesten we dan te voet naar Kalmthout en we hoopten van tijdens de mars een kans te krijgen om te vluchten. Enkelen deden dit inderdaad, maar Rik Kuypers, die de Eerste Wereldoorlog had meegemaakt als politieke gevangene, en ook enige jaren ouder was, zei: "Mannen, laat ons kalm blijven, ge kunt ze niet vertrouwen want ze schieten gemakkelijk. We zullen wel zien."

In Kalmthout moesten we op de trein, niet in personenwagons maar in beesten- en kolenwagons.
Van het ogenblik dat de trein aan 't bollen was zei onze vriend Rik opeens : "Jongens, wij zijn nog niet aan de vroege patatten !" Hij wist het.
We reden per trein tot in Dortmund, waar we in het sportpaleis werden ondergebracht, iedereen kreeg een nummer en we leerden daar reeds vasten.
Na een zestal dagen werden enkele nummers afgeroepen waaronder ikzelf. Deze mannen moesten een groepje vormen en Rik zei : "Ik ga ook mee, dan blijven we bij elkaar."
Er liep het gerucht dat regelmatig krijgsgevangenen werden aangeduid om te gaan werken en dat zij beter te eten kregen.
Doch het viel ons flink tegen want we kregen straf omdat wij niet in de houding hadden gestaan tijdens een appèl; we moesten verschillende keren rond een barak lopen, en dat viel niet mee !

Na enkele weken werden we dan vervoerd naar een "Stalag" in Altengraben-Fallingbostel, ten oosten van Bremen. In dat kamp hebben we een zestal weken verbleven. Het eten daar bestond uit een soort soep gemengd met een of andere meelsoort en één klein stukje brood met wat jam en dit eenmaal per dag. Niet te verwonderen dat er elke dag gevangenen werden weggevoerd die totaal ondervoed waren.
Op een morgen werden er gevangenen aangeduid om te gaan werken bij de boeren. Wij waren bij de gelukkigen.
Ze reden met ons een ganse dag rond tot we Hannover bereikten. Daar stonden de boeren reeds te wachten om ons te ontvangen. We moesten wel koeien kunnen melken, anders konden ze ons niet gebruiken. We werden in verschillende dorpen ondergebracht, in een barak waar zo'n 20 man in verbleef. De bewaking bestond uit Duitsers die de Eerste Wereldoorlog hadden meegemaakt.
Ze brachten ons 's morgens naar de boeren en kwamen ons 's avonds weer ophalen.
Wij kregen eten op de boerderij en ik mocht zelfs met het gezin aan tafel zitten wat niet overal het geval was.

Mijn vriend Rik en ik lagen in een verschillend dorp, maar de boeren waar we werkten, waren familie van elkaar. Hierdoor konden we regelmatig met elkaar corresponderen, dank zij de boeren die onze briefjes meenamen.
Die correspondentie moest echter wel gebeuren op stukjes papier die we hier en daar vonden of op hetgeen de boeren ons gaven.
Rik heeft dikwijls geschreven dat hij eens zou komen, maar hij is er nooit in gelukt.

Ik heb bij twee boeren gewerkt, eerst in een klein bedrijf daarna op een grote boerderij waar tarwe en suikerbieten werden geteeld.
De eigenaar was tevens burgemeester van het dorp en is met Kerstmis '40 gestorven. Er was daar geen begrafenismaal zoals bij ons, maar effenaf een volledig feestmaal.

In de barak was het minder goed.
De wachten werden om de maand afgelost en het werden steeds oudere mannen. Op een keer kregen we drie bewakers, echte drinkebroers.
Elke dag moesten we het zaaltje opkuisen en ook hun laarzen poetsen.
Dit was steeds het karwei voor de laatste man, dat maakte dat het telkens een sprint was om binnen te zijn, maar er werd toch altijd een slachtoffer gevonden.
Wanneer het zaaltje dan proper genoeg was naar hun zin, wachtten ze tot wij in ons bed lagen om te komen zien of onze voeten wel proper waren.
En dit was maar zelden het geval aangezien wij op blote voeten over de vloer moesten gaan.
Dan vlogen wij allemaal het bed uit.
Er is daar op die mannen gesakkerd, het was een echte plagerij.
Een van die drie mannen was een "kiekenpoulier". Ik zou hem dolgraag de nek omgewrongen hebben !
Al dikwijls was er ons gezegd dat we naar huis mochten, maar het liep toch elke keer weer op een sisser uit.

Einde '40 was het zover. We werden met 42 man ondergebracht in een kamp Stalag XI. B, waar ik Viktor Van Dijck weer terugzag. We hadden elkaar sedert maanden niet meer gezien.
De barak was in 't geheel niet verwarmd, zodat de adem van de gevangenen moest zorgen voor de enige verwarming.

Onverwacht werden we op transport gesteld en ik was op 13 januari 1941 terug in Loenhout.
Ik ben onmiddellijk de groeten gaan overbrengen naar de vrouw van Rik Kuypers. Hij zou pas op 10 april 1941 terugkeren.Hij was de oudste opgeroepene en zou ook als laatste terugkeren naar zijn dorp en familie.