D'hainaut, Brigitte & Somerhausen, Christine
Dora. 1943-1945, EPO, Berchem, 1992

De evacuatie van het Dora-Mittelbau-complex
Gezien door de ogen van de gevangenen zelf

De leden van de Vriendenkring van de Politieke Gevangenen van Dora & Commando's hebben eraan gehouden de geschiedenis van de verschillende evacuaties zelf op te stellen. Zij hebben immers, gedurende deze fase van hun gevangenschap, het penibele, afschuwelijke karakter ervan aan den lijve ondervonden. De evacuatieroutes en de droevige ervaringen onderweg waren overtalrijk. De Vriendenkring heeft getracht een zo volledig mogelijk, exact overzicht samen te stellen.  
Leden van onze "Memoriaal Commissie": ABEL Ernest (49 206) - RINSKOPF Armand (54 431) - BOUCHEZ Maurice (54 388) - VAN HOEY Albert (75 623) - DUFRANE Narcisse (75 903) - WAUTRECHT Raymond (54 619) - HERMAN Maurice (54 725)  

Om zich een duidelijk beeld te vormen van de verschillende evacuatietransporten vanuit Mittelbau komt het erop aan zich niet blind te staren op de kennis van de evacuatie van dit of dat kamp, maar moet men goed de evacuatie voor ogen hebben van het hele complex in ruim een dozijn transportkonvooien.

M.b.t. de materiële organisatie van de transporten, was de SS vooraf immers al overgegaan tot een hergroepering van de gevangenen uit de talrijke, minder bevolkte bijkampen. Die werden dan verzameld in de grotere kampen zoals Dora, Ellrich en Harzungen. Op de tweede plaats gaat het om een herverdeling van het totale aantal te evacueren gevangenen tussen de kampen van waaruit de grote konvooien moesten vertrekken. Deze herverdeling bracht mee, dat elk konvooi niet alleen de gevangenen uit één kamp omvatte (zoals algemeen wordt aangenomen), maar een mengelmoes van gevangenen, komende uit verschillende richtingen.

Beschikten de kampen Dora, Ellrich en Wieda over voldoende spoorwegwagons - op voorwaarde dat de gevangenen voldoende samengeperst werden - om hun onderscheiden transporten te verzekeren, voor de gevangenen van Harzungen was er slechts één trein zodat vele duizenden te voet de baan opgestuurd werden. Hetzelfde gebeurde ook in Blankenburg en Artern.

Wat de eindbestemming van de verschillende konvooien betreft, zijn we ervan overtuigd dat de konvooileiders er zelf slechts een vaag idee van hadden. Voor de treintransporten of voetmarsen werd slechts een algemene richting gekozen, naar het noorden of naar het oosten of zuidoosten, zonder eigenlijk goed te weten welk kamp bereikt moest worden om "de goederen" te ontvangen.

Bovendien mogen we de zogenaamde "ziekentransporten" van vóór april 1945 niet als eindevacuaties beschouwen. Deze transporten boden eerder een soort eindoplossing voor het probleem van de totaal-werkonbekwamen. We weten dat Bergen-Belsen in dit systeem een centrale rol gespeeld heeft... evenals de gewezen Boelcke-Kaserne (Nordhausen), later en in geringere mate. Het is waarschijnlijk niet helemaal toevallig dat vele, grote, Mittelbau-konvooien uiteindelijk in Bergen-Belsen belandden.

Voorbereidingstransporten en hun vertrekpunten

De evacuatietransporten van het complex Dora-Mittelbau grepen plaats van 4 tot en met 7 april 1945, met als voornaamste vertrekpunten: Dora, Ellrich, Nordhausen, Blankenburg, Wieda en Artern. De eerste centraliserende bewegingen startten reeds op 2 en 3 april, tengevolge van het naderen van de Amerikanen, die nog slechts 45 km verwijderd waren... maar ook tengevolge van de zware bombardementen in Nordhausen.

Zo kunnen we dan o.a. noteren:

- een overplaatsing van ongeveer 2.000 gevangenen van Dora en Ellrich naar Harzungen op 2 april 1945 (op 3 april in Harzungen geregistreerd);
- een overplaatsing van gevangenen van Nordhausen naar Dora en Ellrich op 3 april;
- op 4 april een transport per camion van 48 zieke gevangenen van Blankenburg naar Dora;
- eveneens op 4 april kwamen ongeveer 1.400 gevangenen van Stempeda en Rottleberode in Ellrich aan, na een voettocht;
- op 6 april werden de gevangenen van de SS-Baubrigaden van Nüxei, Osterhagen en Mackenrode te voet overgebracht naar het kamp van Wieda, waarvan ze afhingen.

De andere kleine bijkampen werden meer dan waarschijnlijk eveneens opgeslorpt door een of ander kamp, maar we beschikken helaas niet over meer details daaromtrent.

Eigenlijke evacuatietransporten

Dora:

Een eerste transport vertrok op 4.4.45, rond de middag;
Een tweede op 5.4.1945, overdag;
Een derde op 5.4.1945, in de vooravond;
Een vierde en laatste op 5.4.1945, 's avonds.

Ellrich:

Het eerste transport vertrok op 4.4.1945;
Het tweede op 7.4.1945.

Harzungen:

Heel het kamp werd geëvacueerd op 4.4.1945, tussen 11 en 14 uur:

A. Ongeveer 4.500 gevangenen op "dodenmars".
B. Bijna 2.000 "overigen" per trein.

Blankenburg:

De twee kampen werden geëvacueerd op 6.4.1945:

A. Ongeveer 400 gevangenen van Blankenburg-Oesig (Kdo. Klosterwerk)
B. Ongeveer 400 joodse gevangenen van Blankenburg-Regenstein (Kdo. Turmalin) werden weggestuurd op "dodenmars".

Wieda:

Ongeveer 1.000 gevangenen van de SS-Baubrigaden van Wieda, Nüxei, Osterhagen en Mackenrode werden te voet geëvacueerd op 7.4.1945.

Nordhausen:

Transport naar Bergen-Belsen op onbekende datum.
Transport naar Oostenrijk op onbekende datum.

Artern:

Dodenmars naar Tsjechoslowakije op onbekende datum.

We beschikken helaas over geen enkel detail betreffende de laatste drie evacuaties. En we weten ook weinig of niets over de andere bijkampen en commando's van Mittelbau.

Algemeenheden

Bij het lezen van de verschillende verslagen over de evacuaties lijkt het alsof sommige getuigen elkaar tegenspreken op bepaalde momenten, wat betreft de doorlopen localiteiten of ook m.b.t. chronologie van de passages. We hoeven ons daarover niet te verwonderen. Alleen de Schreibers hadden het geluk over iets als schrijfgerief te beschikken en bovendien moest hun hoofd ernaar staan om iets op te tekenen. Vanzelfsprekend heeft niemand al de namen van alle stations die men voorbijreed kunnen zien of noteren, en vooral 's nachts was dat een probleem. Hetzelfde geldt m.b.t. de tussen-data bij de passages: ook die konden meestal slechts bij benadering opgegeven worden.

Sommige overlevenden hebben kort na hun terugkeer hun mémoires kunnen schrijven, hetgeen een waardevolle basis biedt. Andere inlichtingen werden verkregen door de herinneringen van de teruggekeerden met elkaar te vergelijken. De meer gedetailleerde routes die we hier weergeven, zijn opnieuw samengesteld aan de hand van gedetailleerde kaarten, waarbij ook rekening werd gehouden met de toen bestaande spoorlijnen en de opgegeven plaatsnamen. Sommige overlevenden hebben later zelfs de transportroute die ze zich nog konden herinneren, opnieuw kunnen afleggen.

We moeten er natuurlijk rekening mee houden dat elke gevangene alleen zijn eigen evacuatie heeft beleefd, zonder iets af te weten van de andere omzwervingen... en die andere evacuatietochten alleen maar kent door het verhaal van zijn kameraden. Dat geldt vooral voor de grote "Dodenmarsen", waarbij de marsgroepen soms tot tientallen kilometers lang waren. Zo werd bijvoorbeeld bij het vertrek uit Harzungen de marsgroep opgesplitst in vier grote stukken die uiteindelijk elk een verschillend lot kenden.

Alleen studie ter plaatse, met consultatie van de plaatselijke archieven (indien die er zijn) kan de gegevens die we hier verwerken nog vervolledigen. O.i. is dit wel niet meer noodzakelijk: naar onze mening volstaan de grote lijnen van de evacuaties ruimschoots volstaan om de omvang aan te geven van het drama dat de geëvacueerden ondergingen. We willen een uitzondering maken voor het exact localiseren van de plaatsen waar de ontelbare slachtoffers werden begraven, tijdens de evacuatietransporten. Maar zelfs dan durven we een voorbehoud maken wat de identiteit van de slachtoffers betreft. Ze beschikten immers over geen enkel identiteitspapier en ook het nummer dat ze droegen biedt nog geen zekerheid, vermits sommigen onder hen, tijdens de ontreddering, hun kledingstukken verwisselden.

De evacuatie van Dora
Dora, het hoofdkamp van de "Mittelbau" werd op 4 en 5 april 1945 geëvacueerd. Reeds op 2 april waren vanuit Dora ongeveer 2.000 gevangenen overgebracht naar Harzungen. Voor deze gevangenen zou de eigenlijke evacuatie dus vanuit dit kamp starten.

Eerste treintransport, met vertrek uit Dora, op 4 april 1945

Enkele duizenden gevangenen uit Dora werden in de loop van de voormiddag opgestapeld in wagons die opgesteld stonden in het kampstation. Bij hen voegden zich ook nog 48 zieke gevangenen uit Blankenburg (Klosterwerk), die per camion werden aangevoerd en er tegen 11 uur aankwamen. Ze werden vijf per vijf samengeperst in de reeds overvolle wagons van de trein, die klaar stond om te vertrekken.

Dit konvooi - waarvan de juiste, volledige reisweg niet is vastgesteld, zou volgens het rapport-Migeot het Harzgebergte langs de westzijde gevolgd hebben. Dan ging het over Osterode, Seesen, Salzgitter naar Braunschweig en Celle. Dit laatste station werd op 8 april zwaar gebombardeerd. Voor de ongeveer 400 die in de loop van het transport waren gestorven, werd in een dennenbos langsheen de spoorlijn een gemeenschappelijke kuil gegraven om hen te begraven.

Vanuit Celle vertrok de trein pal noordwaarts, richting Soltau, maar draaide dan af naar één van de stations die in verbinding stonden met Bergen. Van hieruit werden de gevangenen dan te voet de weg opgestuurd naar het kamp van Bergen-Belsen, waar ze op 8 april aankwamen.

  

Tweede treintransport, met vertrek uit Dora, op 5 april 1945

Dit transport groepeerde de 1643 gevangenen van commando B12 van Woffleben (afhankelijk van Ellrich) en ook gevangenen van Dora zelf. Deze trein vertrok ook westwaarts, langs Harzberg, Osterode en Nordheim om dan pal noordwaarts te rijden naar Hildesheim, Celle en Lüneburg. Dit transport vervolgde dan ongeveer gelijktijdig zijn weg met een groep uit Harzungen, die daar op 4 april was vertrokken, en kwam op 6 april toe in Neuengamme, zonder er echter onderkomen te krijgen. De trein ging dan op weg naar Hamburg, waar hij op 7 april passeerde. Het werd dan een trip op goed geluk af naar de Elbemonding, langs Glückstadt en Itzehoe, waarna ter hoogte van Brunsbüttelhoog het kanaal van Kiel werd overstoken, om daarna weer terug te keren naar Hamburg (8 april). Hier werden nog een aantal wagons met gevangenen van elders aangekoppeld. Evenals het konvooi van Harzungen keerde dit konvooi terug in zuidelijke richting. Daarbij werd ook gebruik gemaakt van een tweederangslijn van de Lüneburger Heide, langs Harburg, Buchholz, Handelo... waar op 9 april eerst 57 doden en daarna nog eens 60 slachtoffers werden begraven. Op 10 april werden in Wolterdingen nog 23 doden begraven. De volgende dag, op 11 april, passeerde de trein Soltau, maakte een bocht naar Münster en vervolgde dan naar een van de stations die Bergen bediende, vanwaar de gevangenen te voet overgebracht werden naar de kazerne van Bergen-Belsen.

   

Derde treintransport, met vertrek uit Dora, op 5 april 1945

In de namiddag van 5 april werd bijna het hele restant van de kampbewoners verzameld. De niet te vervoeren gevangenen bleven nog in het Revier, in tegenstelling tot sommige zieken uit de Boelcke-Kaserne/Nordhausen die, na het bombardement op deze stad, reeds op 3 april deel uitmaakten van een konvooi.

De toenmalige kolonel Woussen, evenals René Haas, hebben zeer uitvoerige rapporten opgesteld over dit transport dat in Malchow zou eindigen.

In de namiddag van 5 april, rond 15.30 uur, werd het rangeerstation voor de A-Stollen aangevallen door de Amerikaanse luchtmacht, terwijl het konvooi op de appelplaats werd samengesteld. Rond 17 uur werden de gevangenen in de gutsende regen naar het station geleid om in de wagons plaats te nemen à rato van 100 man per open wagon. De trein vertrok rond 21 uur maar moest kort daarop langdurig halt houden in Niedersachswerfen, nabij de Ammoniakwerke.

Op 6 april bevond de trein zich in Ellrich en bleef er wachten tot rond 11 uur alvorens zijn weg te vervolgen via Walkenried en Tettenborn. Omdat de spoorlijn tussen Osterhagen en Papenhöhe beschadigd was, vorderde de trein slechts stapvoets.

Op 7 april ging de trein heel langzaam via Osterhagen, Barbis, Papenhöhe, (Herzberg) in de richting van Osterode. De zenuwachtige bewakers schoten herhaaldelijk doorheen de wagonschotten, waarbij verschillende gevangenen gekwetst werden.

In de vroege morgen van 8 april stopte de trein in het open veld op ongeveer 1 km ten zuidoosten van Osterode. Vanaf hier moest het hele konvooi te voet zijn weg vervolgen doorheen het Harzgebergte. Meteen begonnen de bewakers het konvooi in groepen te verdelen:

a) Ongeveer 200 gevangenen die niet in staat waren om door te marcheren, werden ter plaatse met mitrailleurvuur afgemaakt. Geen enkele van de slachtoffers is geïdentificeerd en hun begraafplaats is ook onbekend gebleven.

b) Ongeveer 800 mannen, waarvan men dacht dat ze geen 25 km meer  konden marcheren, werden afgezonderd op een aarden weg. Over hun verder lot heeft Pierre Klein een rapport gemaakt.

c) De ongeveer 500 overblijvenden durfden het risico niet nemen te verklaren dat ze moeilijkheden hadden om verder te marcheren. Deze colonne zette zich dan in beweging voor een voettocht doorheen de Harz, langs Osterode-Lerbach, Clausthal-Zellerfeld, Schulenberg, Oker, Goslar, zo'n 38 km  

   

De colonne van 800, die Bergen-Belsen bereikte

Deze groep zou de eerste dag zijn voettocht inderdaad slechts tot Clausthal volbrengen, waar op 8 april de nacht werd doorgebracht. 's Anderendaags, 9 april, hervatte de groep zijn tocht in de richting van Oker. Tijdens dit traject zagen de gevangenen talrijke lijken in grachten, die meteen het spoor aangaven dat door de groep van 500 gevolgd was. Die hadden hun weg zonder ophouden moeten afleggen. Vanaf Oker ging het weer te voet verder tot Harzburg. In deze stad werden de gevangenen opnieuw op de trein gezet die hen naar Braunschweig zou brengen. Daar moesten ze weer te voet de stad doorkruisen tot bij een station in een voorstad. Ze werden opnieuw op goederenwagons gezet die gekoppeld werden aan een andere trein die 's nachts vertrok. Nog voor het aanbreken van de dag werden ze van de trein gehaald, een tiental kilometer voor Celle, dat in de loop van de nacht zwaar gebombardeerd was. De colonne vervolgde dan weer zijn weg te voet naar Celle, waar gewacht werd op nieuwe instructies, die echter uitbleven. Pas in de namiddag van 10 april ging het opnieuw te voet in de richting van Bergen-Belsen, langs Wolthausen, Eversen, Sülze, Diesten, Wohlde, Bergen en Belsen. 's Avonds werden ze dan nog tegengehouden door een wachtpost langsheen de weg, omdat de groep zich nu in de frontzone bevond. Kort daarop werd deze groep verenigd met het commando van Klein-Bodungen, dat eveneens op weg was naar Bergen-Belsen. Deze laatsten werden geëscorteerd door gevechtstroepen van de SS, die al velen in deze groep hadden afgeslacht. Er werd verder gestapt door de velden tot ongeveer 1 uur 's nachts. Toen werden allen samengeperst in een klein doorgangskamp, nabij een vliegveld. Op 11 april, rond 6 uur in de morgen, stapten ze opnieuw langs landelijke wegen. Ondertussen werden opnieuw velen omgebracht. Langs een omweg bereikte de colonne rond 14 uur de kazernes van Bergen-Belsen waar de gevangenen opnieuw geëvacueerden uit Dora, Ellrich en Harzungen ontmoetten.

Voor een vergroting op het kaartje klikken

  

De colonne van 500 die in Ravensbrück en Malchow belandde

Deze colonne had de omgeving van Osterode verlaten rond 2 uur 's nachts, in noordelijke richting. Via Clausthal-Zellerfeld werd rond 21 uur Goslar bereikt. De uitgeputte gevangenen die niet konden volgen, werden zonder medelijden neergeknald.

Zonder voeding of drank werden de gevangenen dan weer opeengeperst in gesloten beestenwagons, ondanks het luchtalarm. Per wagon werden 120 man bijeengezet. De Amerikanen konden niet ver meer af zijn want het vertrek werd vervroegd, zodat tegen 23 uur kon worden gestart in de richting van Braunschweig en Helmstedt. Dan ging het naar Magdeburg, waar de trein op 9 april rond 15 uur aankwam. De gevangenen hadden ondertussen nog altijd geen ravitaillering gekregen. 's Avonds was er weer groot luchtalarm en de voorsteden van Magdeburg ondergingen een zwaar luchtbombardement. Kort na 21 uur verliet de trein de stad en stationeerde in Barleben. In de vroege morgen van 10 april, rond 6 uur, werden dan makkers begraven, ofwel waren ze gestorven van uitputting, ofwel door de SS-bewakers neergeschoten omdat ze gek geworden waren. Kort na de middag, rond 13 uur, verliet de trein Barleben om terug te keren naar Magdeburg. De lijn was echter op verschillende plaatsen onderbroken door de schade van de bombardementen en de SS-leiding wist niet meer waar ze met de gevangenen naartoe moest. Tenslotte werden ze naar Wolmirstedt gebracht om er de lijken van de voormiddag te begraven. Rond 15 uur arriveerde de trein dan toch opnieuw in Magdeburg; de gevangenen bleven zonder ravitaillering. De SS scheen radeloos. In de vroege morgen van 11 april, rond 4 uur, zette de trein in volle snelheid koers in de richting van Haldensleben, Calvörde (waar lijken afgeladen werden) en Oebisfelde. Hier liet de SS-leiding de trein stoppen naast een militaire trein die juist werd aangevallen door de geallieerde luchtmacht. Dan ging het weer verder langs Klötze, Salzwedel en Arendsee. In de late avond kwam het konvooi aan in Wittenberge, waar de Elbe werd overgestoken. De trein reed vervolgens in zuidoostelijke richting. Op 12 april ging het verder langs Glöwen, Friesack en er werd halt gehouden in Nauen, op 30 km van Berlijn. In de namiddag werd een poging ondernomen om via Flatow en Kremmen te rijden, maar de lijn was daar weer onderbroken en er werd opnieuw koers gezet naar Nauen, waar ook de nacht werd doorgebracht. Op 13 april poogde de trein door te rijden langs Wustermark en Döberitz. De lijken werden langsheen de spoorlijn afgeladen. Er schenen nu problemen te zijn met de locomotief. De SS-officieren beraadslaagden onder elkaar; omdat ze over onvoldoende bewakers beschikten, dachten ze eraan om heel het konvooi te liquideren. Gelukkig kwam er in de namiddag een andere locomotief opdagen die het konvooi opnieuw naar het station van Nauen bracht. Daarna werd weer een poging gedaan langs Flatow en Kremmen. Ditmaal lukte het en de trein bereikte in de late avond Oranienburg, waar de gevangenen de nacht doorbrachten, nog steeds zonder bevoorrading. Op 14 april richtte het konvooi zich pal noordwaarts. Via Gransee en Fürstenberg bereikte de trein kort na de middag het kamp Ravensbrück, waaruit de vrouwelijke gevangenen vertrokken waren. De gevangenen waren dodelijk vermoeid en uitgeput. Voor het kamp werden vele lijken begraven. In het kamp zelf ontvingen de overlevenden voor het eerst weer soep... van aardappelschillen. De dag daarop, en de volgende acht dagen, moesten de gevangenen in het bos antitankgrachten graven. Het Rode Leger naderde nu inderdaad Berlijn en Ravensbrück.

Nieuwe evacuatie
Op 26 april werden alle de in Ravensbrück verzamelde gevangenen opnieuw geëvacueerd. Te voet vertrokken ze in groepen van 500 in de richting van de Baltische kust. Onder hen bevonden zich ook de overlevenden van Dora. De eerste dag passeerden ze langs Steinfürde, Menow, Strasen en kwamen in Wüstrow, waar de nacht werd doorgebracht in een bos. Op 27 april ging het langs Wesenberg en Zirtow tot Mirow, waar de nacht werd doorgebracht langsheen de weg. Op 28 april gingen ze langs Mirowsdorf, Lärz en Vipperow naar Röbel; weer werd de nacht doorgebracht in een bos. Op 29 april ging het langs Zierzow, Roez, Alt-Malchow, om tenslotte te belanden in het kamp van Malchow. De gevangenen hadden heel het traject afgelegd zonder bevoorrading. In het kamp van Malchow ontvingen ze weer wat voedsel, maar er was ook tyfus uitgebroken en de gevangenen verbleven er in onvoorstelbare omstandigheden. Pas op 1 mei 1945, om 4.50 uur, werden ze bevrijd door het Rode Leger.

Vierde en laatste konvooi, met vertrek uit Dora, op 5 april 1945

Volgens de Duitse schrijver, Manfred Bornemann is de laatste trein uit Dora vertrokken op de avond van 5 april. Deze trein evacueerde een deel van de SS-bewaking evenals de specialisten van het Mittelwerk. De SS profiteerde ervan om, samen met hen, ongeveer 450 gevangenen mee te nemen. Waarschijnlijk ging het over een gedeelte van de gevangenen die in het Revier achtergebleven waren.

Het bombardement op het station van Wolfenbüttel verplichtte het aanvankelijk in noordelijke richting vertrokken konvooi, opnieuw in tegengestelde, zuidelijke richting te vertrekken, om dan langs Magdeburg, Leipzig en Dresden te rijden. Het overschreed ook de Tsjechische grens om daarna weer in Oostenrijk te belanden. Hier werden de gevangenen opgenomen in het concentratiekamp van Mauthausen of in het bijkamp Ebensee, rond midden april 1945.

   

De evacuatie van Harzungen

Op 2 april 1945 werden verscheidene gevangenen van Dora en Ellrich overgeplaatst naar Harzungen, waar ze op 3 april werden geregistreerd.

Op 4 april werd echter heel het kamp geëvacueerd, tussen 11 en 14 uur.

Duizenden onder hen werden de baan opgestuurd voor een "Dodenmars" langsheen wegen die leiden in oostelijke richting, naar de Elbe.

Duizenden anderen moesten naar Niedersachswerfen om er weer samengeperst te worden in de treinen, verspreid over ongeveer 30 wagons. De meerderheid moest er te voet naartoe, anderen werden per camion gebracht. De laatste 485 nog te been zijnde gevangenen uit het Revier werden per trein getransporteerd; ze stapten op aan het klein perron nabij het kamp.

   Op het kaartje klikken voor een vergroting

De "Dodenmars", met vertrek vanuit Harzungen, op 4 april 1945

Deze marsgroep was samengesteld uit duizenden gevangenen van Harzungen en de talrijke gevangenen die de vorige dag waren overgekomen van Dora en misschien ook wel van Ellrich. Hun aantal wordt geschat op ongeveer 4.500, waaronder ook honderden Belgen hoorden.

De eerste dagen bleef het weliswaar uitgerokken konvooi toch enigszins gegroepeerd, en werd het Harzmassief van zuid naar noord doorkruist. Het ging langs Neustadt, Ilfeld, Hohnstein en

Stolberg naar Hasselfelde, waar een tweede maal overnacht werd. Vervolgens ging het naar Blankenburg, waar overnacht werd in een verlaten kamp in de nacht van 6 op 7 april.

A.- De meest zieke gevangenen, uitgeput door drie dagen marcheren langsheen bergachtig terrein, bevonden zich achteraan het konvooi. In Blankenburg werden ze gevoegd bij een 20-tal gevangenen uit dit kamp, die ook de voettocht niet aankonden. Dokter Georges Deprez, een Franse gevangene en dokter in het Revier van Harzungen, liet 116 gevangenen afzonderen van het gros van het konvooi. Hij liet ze eerst transporteren met karren en tractoren, om ze uiteindelijk toch per trein te vervoeren. Ze deden er vier dagen over (van 7 tot 11 april) om minder dan 100 km af te leggen, waarbij ze tenslotte ondergebracht werden in het kamp van Beendorf (een bijkamp van Neuengamme), nabij Helmstedt. Ze werden daar reeds op 13 april bevrijd door de Amerikanen, waarna het merendeel kon worden verzorgd in het hospitaal van Helmstedt.

Ondertussen vervolgde het gros van het konvooi zijn uitputtende mars. Zij zouden weldra gesplitst worden in groepen van 500 man, die niet allemaal dezelfde weg zouden volgen.

B.- De eerste groep van 500 gevangenen ging van Blankenburg tot aan de Elbe, even ten zuiden van Magdeburg. Ze volgden dan de Elbe tot in de nabijheid van Dessau, waar ze reeds op 9 april aankwamen. In de omgeving van Hundeluft liet men hen de Elbe oversteken op 10 april, maar de volgende dag werden ze opnieuw naar de stroomoever gebracht. Ze werden ingescheept op rijnaken, die stroomopwaarts voeren. Langs Dresden ging het verder tot Leitmöritz (Litomerice) in Tsjechoslowakije, waar ze op 13 april ontscheepten.

Vier dagen later, op 17 april, werd een groot deel van hen per trein overgebracht naar Schmiedeberg en van daar ging het weer te voet tot in Landshut (Neder-Beieren) dat op 19 april bereikt werd. Zij werden door het Rode Leger bevrijd.

C.- Vertrekkend vanuit Blankenburg, vertrokken de volgende groepen langs Heimburg (waar ook overnacht werd) naar Langenstein, Harsleben en Schwanebeck, om in de vroege morgen van 12 april in Schönebeck te belanden. Hier werd de Elbe overgestoken naar Elbenau (tussen Elbe en Oude Elbe). De gevangenen moesten dan te voet verder naar het zuiden, evenwijdig met de Elbe, langs de oostzijde. Ze passeerden achtereenvolgens Zerbst, Jessen, Schweinitz, Annaburg (16 april), Falkenberg, Mühlberg (Elbe/17 april), Lichtensee, Grossenhain, Folbern, Radeburg, Radeberg, Stolpen, Sebnitz en Hinterhermsdorf, waar de Tsjechische grens bereikt werd. Dan ging het naar Hohen Leipa (Krasna Lipa) en Kamnitz (Ceska Kamenice), om op 26 april Rabstein te bereiken. Hier werden ze rond 8 mei bevrijd door de Russen.

D.- Anderen gingen, eenmaal aangekomen in Langenstein (ten noorden van Blankenburg) opnieuw de westelijke richting uit en kwamen langs Derenburg in Minsleben aan. Daar werd dit gedeelte van het konvooi weer op de trein gezet, die kort daarop werd beschoten en gebombardeerd. Dit had ook verschillende vluchtpogingen tot gevolg. De trein bleef heel de nacht in de richting van Magdeburg ronddolen, zodanig dat men de volgende morgen ongeveer op het uitgangspunt was teruggekeerd. Iedereen moest uitstappen om weer de grote baan te bereiken in de buurt van Heudeber. Daardoor was een grote achterstand ontstaan tegenover de andere groepen. De groep vervolgde zijn weg via Danstedt, Ströbeck, Halberstadt, Schwanebeck, Oschersleben, Beckendorf, Borne en Biere, om in de late avond van 12 april het dorpje Eggersdorf te bereiken. Dankzij de opgelopen vertraging nabij Minsleben werden ze door de Amerikanen ingehaald, alvorens ze de Elbe konden oversteken. Nog dezelfde dag werden ze bevrijd in de omgeving van Eggersdorf, Biere en Schönebeck.

   

Het treinkonvooi met vertrek uit Harzungen, op 4 april 1945

Het gros van dit konvooi was in feite samengesteld uit enerzijds gevangenen van Harzungen zelf, anderzijds gevangenen die de dag voordien uit Dora en Ellrich waren overgekomen. Ze begaven zich te voet naar het station van Niedersachswerfen. Toch werden sommigen ook per camion gebracht, en de 485 zieken uit het Revier die zich moeilijk konden verplaatsen (onder hen 110 Belgen), werden met de trein naar hetzelfde station overgebracht.

In Niedersachswerfen werd dan een trein met 30 wagons samengesteld. Die bestond deels uit open, deels uit gesloten goederenwagons en ten minste één reizigerswagon voor de SS, de bewakers en enkele vrouwen die hen vergezelden.

Vanaf Nordhausen nam de trein de richting Sangerhausen en Magdeburg. Vandaar ging het dan weer westwaarts tot in Wolfsburg en dan noordwest, om via Ülzen Lüneburg te bereiken. Voortdurend werd er halt gehouden, meestal langsheen de bossen, waar vluchtenden werden gedood.

Rond 6 april werd Neuengamme bereikt, maar het kamp wilde het konvooi niet ontvangen, waarop het zijn weg vervolgde naar de voorsteden van Hamburg. Maar uit angst voor deze stad, die zwaar gebombardeerd werd, herbegon de trein een dolle zwerftocht. Hij keerde pal zuidwaarts terug, via een secundaire lijn doorheen de Lüneburger Heide tot in Hildesheim dat door bombardementen grotendeels verwoest was. Vervolgens ging het weer noordwaarts naar Lüneburg.

Er werd halt gehouden in een groot station, waar zich een militaire trein ophield, vol militairen, tanks en munitie. Hoogstwaarschijnlijk ging het om een tankgroep die zijn opleidingsbasis van het nabijgelegen Bergen-Belsen evacueerde. Kort nadat de gevangenentrein het station verlaten had, werd het militaire konvooi door de geallieerde vliegtuigen gebombardeerd en geraakt.

Vanaf Lüneburg koos de trein opnieuw de tweederangslijn langs Buchholz en keerde dan weer zuidwaarts. Op 9 april werd in Wintermoor halt gehouden om 163 lijken te begraven. Langs Schneverdingen bereikte men op 10 april Soltau.

Er was geen rechtstreekse spoorverbinding met Bergen-Belsen. De trein moest dan ook een bocht maken om het oostelijker gelegen Münster te bereiken en dan weer zuidelijk af te zakken naar een station dat gebruikt werd door de militaire basis van

Bergen-Belsen. Veel overlevenden denken dat dit het station van Celle was, maar dat bevond zich op 23 km van het kamp, een afstand die niet door de gevangenen te voet werd afgelegd. We denken dus eerder dat het om het station van Bergen-Sültze gaat, dat ook langs de weg met Bergen-Belsen verbonden is (slechts 9 km ). In ieder geval ging de kalvarietocht der overlevenden verder te voet met alle daarmee gepaard gaande executies zonder vorm van proces. Maar nog voor men vertrok, had men uit alle wagons de doden en stervenden gehaald, samen ongeveer 125. Ze werden naast elkaar neergelegd op het perron. Het staat vast dat de SS de stervenden afmaakte, maar we weten niet waar zij begraven werden.

Op 10 april werden de overlevenden uiteindelijk overgebracht naar de door de Wehrmacht ontruimde kazernegebouwen. Die bevonden zich vlak naast het reeds overbevolkte zogenaamde kamp van Bergen-Belsen.

Op deze wijze hebben de geëvacueerden uit Harzungen ongeveer 1.750 km afgelegd om uiteindelijk te belanden op een plaats die amper 150 km van het vertrekpunt verwijderd lag!

  

De evacuatie van Ellrich

Vanuit Ellrich vertrokken twee treinkonvooien voor de evacuatie van het kamp. Het eerste konvooi vertrok op 4 april 1945, het tweede op 7 april 1945. Er waren nochtans al verscheidene gevangenen geëvacueerd op 2 april, hetzij naar Dora, hetzij naar Harzungen, waarbij ze dan deel uitmaakten van de evacuatietransporten vanuit die kampen.

Het eerste treintransport met vertrek uit Ellrich, op 4 april 1945

Dit konvooi omvatte ongeveer 1.700 gevangenen van Ellrich, een aantal gevangenen uit Nordhausen (de avond voordien aangekomen), en ongeveer 700 (van de 1.500) gevangenen, die in de voormiddag vanuit Rottleberode waren overgekomen.

Volgens de getuigenissen van de gevangenen Gaby Sprung, Roland Bossue en Joseph Uytenhoef volgde de trein het volgende traject: Herzberg, Osterode, Seesen, Salzgitter, Braunschweig, Helmstedt, Oebisfelde, Wolfsburg, Gifhorn, Wittingen, Ülzen, Salzwedel. Daar werd, ongeveer 2 km van het station verwijderd, onder een spoorwegbrug een gemeenschappelijke grafput gegraven, om er 248 gevangenen te begraven. Daarna ging het verder langs Arendsee, Wittenberge en Nauen, waar een lange halte werd gehouden, waarschijnlijk om dezelfde redenen die het konvooi van Dora hadden opgehouden, nl. onderbroken spoorlijnen. In de buurt van Nauen werd de trein door mitrailleurvuur bestookt, waarbij er verschillende doden vielen. Het konvooi reed dan verder naar Neustadt (in de richting van Wittenberge) om weer te keren naar Segeletz. Hier werd weer een gemeenschappelijk graf gegraven voor de 350 à 400 gevangenen die waren doodgeschoten of door uitputting waren omgekomen. Onder hen waren niet zoveel Belgen. We kennen wel het tragische geval van Leo Vissers, die door een revolverschot werd gedood terwijl hij het graf van zijn makkers aan het delven was. Zo weten we ook dat Louis Thirijn afzonderlijk begraven werd dankzij de toegewijde inspanning van één van zijn makkers. Na Kremmen bleef het treinkonvooi een hele tijd ronddwalen op enkele tientallen kilometers van Berlijn, om uiteindelijk halt te houden in het kamp van "Heinkel"-Oranienburg, ten noorden van de hoofdstad. Bij de aankomst werd opnieuw een gemeenschappelijke put gegraven om de doden van het laatste reisgedeelte te begraven.

De gevangenen van Ellrich bleven enkele dagen in het kamp van "Heinkel"-Oranienburg (Sachsenhausen); sommigen ontvingen zelfs een nieuw nummer. Rond 19 april werden ze overgebracht naar het moederkamp Sachsenhausen-Oranienburg, in afwachting van evacuatie bij het naderen van het Rode Leger.

   
Nieuwe evacuatie
Op 20 en 21 april 1945 werden alle kampen van Sachsenhausen-Oranienburg geëvacueerd met als algemene richting: de bocht van Lübeck. De laatste "marcheerders" verlieten het kamp op 21 april 's avonds. Talrijke gevangenen konden niet meer geëvacueerd worden, namelijk zo'n 1.500 zieken (de medegevangenen-geneesheren hebben die niet verlaten) alsook 3.000 anderen, waaronder vrouwen die eerder al uit Ravensbrück waren geëvacueerd. 's Anderendaags, 22 april, na een hevig gevecht in de omgeving, deden de Russische soldaten hun intrede in het kamp.

"In de morgen van zondag 22 april ontwaakte het kamp zonder zijn bewakers, terwijl in de omgeving hevige gevechten waren losgebroken. En toen, op een moment van kalmte, weerklonk plots de kampklok, die de aankomst van de eerste Sovjetsoldaten begroette. De anders zo vervloekte kampklok luidde nu het uur van de bevrijding."

"Maar mijn odyssee was daarmee nog niet beëindigd. Toen we dus uiteindelijk op 22 april 1945 in Sachsenhausen-Oranienburg bevrijd werden door de Sovjettroepen, kwam een Russische officier met het bevel dat al degenen die nog konden gaan de Blocks moesten verlaten, die omwille van de gevechten getroffen waren door granaten en verloren kogels. Op 23 april kon ik, met de hulp van enkele makkers, uit het kamp geraken. Ik keerde een eind terug, maar vermeed daarbij het kamp en kwam tenslotte in de stad Oranienburg aan, in gezelschap van vier politieke gevangenen, Belgen en Fransen. Ik kon me installeren in een verlaten villa, van waaruit ik mijn repatriëring afwachtte."

Alle groepen gevangenen werden via verschillende wegen naar Wittstock opgejaagd. In deze laatste stad kwamen ze samen. Van hieruit ging de evacuatie verder, waarbij twee evenwijdige routes gevolgd werden. De ene groep bereikte eind april Blievenstorf, ten zuiden van Criwitz. De andere - met gevangenen uit Ellrich via het "Heinkel"-kamp - ging langs Grabow, Freyenstein, Meyenburg, Jännersdorf, Parchim, om eveneens in de buurt van Crivitz te eindigen. Een deel van hen hield halt in het bos van Zapel. Het overige deel werd naar het Crivitzbos geleid, waar ze werden afgemaakt.

De overlevenden van de laatste "Dodenmars" in het Mecklenburg-Land werden eind april 1945 bevrijd.

  

Het tweede treintransport met vertrek uit Ellrich, op 7 april 1945

Op 7 april verliet een laatste konvooi Ellrich. Het omvatte naast de gevangenen van Ellrich zelf, ongeveer 700 gevangenen van Rottleberode, die op 4 april te voet waren overgekomen. (We weten dat de andere helft van de Rottleberode-gevangenen, nog dezelfde dag van hun aankomst, vertrokken zijn met het konvooi dat later in Oranienburg aanbelandde.)

De konvooitrein ging door de Harz langs het westen, via Herzberg, Osterode, Seesen, Salzgitter, Braunschweig en Gifhorn. Hij zette dan koers naar het oosten, naar Oebisfelde. Op 9 april stopte hij te Mieste, nabij Gardelegen. Omwille van de vernielde spoorlijnen kon het konvooi zijn weg niet verderzetten.

Op 13 april 1945 kenden de gevangenen van dit konvooi hetzelfde tragische lot als die van het Wieda-konvooi.

Zie verder onder 'Gardelegen'.

De voetmars vanuit Wieda, met vertrek op 7 april 1945

Op 6 april 1945 werden de gevangenen uit de bijkampen Nuxei, Osterhagen en Mackenrode te voet samengebracht in het kamp van Wieda. Deze SS-Baubrigaden waren reeds sedert 1 januari 1945 overgegaan naar het Sachsenhausen-kamp.

Op 7 april begaf een groep van ongeveer 1.000 gevangenen zich op weg om, te voet, langs secundaire wegen de Harz te doorkruisen. Alleen de zieken werden op de trein gezet.

De marscolonne trok door Braunlage. De eerste avond werd er halt gehouden in een weide en de nacht werd doorgebracht onder de blote hemel. Op 8 april vervolgde het konvooi zijn weg en 's avonds werd onderkomen gevonden in een klein fabrieksgebouw, waar een commando van Dora tewerkgesteld werd. Aimé Bonifas, die deze Wieda-odyssee rapporteerde, zegt dat ze vóór hen andere gevangenen zag stappen. Het betreft waarschijnlijk delen van het konvooi van Dora, dat op 5 april vertrok; die bereikte eveneens op 8 en 9 april een of ander station van de Noord-Harz.

In het station van Wernigerode werden de gevangenen opgeladen in een trein en vervoegd door hun zieke makkers. Daarna werden verscheidene stations aangedaan, waar langdurig halt werd gehouden. De trein reed ook door Magdeburg, dat zopas een bombardement had ondergaan. (Zie ook de rapporten van Woussen en Haas over het Dora-konvooi, op de avond van 5 april.) Daarna werden weer secundaire lijnen gevolgd langs Gross-Ammensleben, Neuhaldensleben en Roxforde. Omdat de lijn onderbroken was door een bombardement stopte het konvooi in Letzlingen (op 12 km ten zuidoosten van Gardelegen).

Op 11 april toonden de SS-bewakers tekenen van ongerustheid; ze hielden fluisterend overleg en hun bewaking verslapte. De gevangenen profiteerden ervan om de groep in de steek te laten; sommigen slaagden erin te ontsnappen (bv. Bonifas), maar het merendeel werd terug gegrepen in de omliggende bossen.

  

Gardelegen   Zie ook Gardelegen

Op de avond van 13 april was Gardelegen nog niet bezet door de Amerikanen; die waren er omheen getrokken in de mening dat de stad onbelangrijk was.

Maar gedurende de nacht leidde de SS een groep gevangenen uit verschillende kampen: die van Ellrich en Rottleberode, die in Mieste waren aangekomen en ook die uit Wieda, Nüxei, Osterhagen en Mackenrode die in Letzlingen waren beland (met inbegrip van de terug opgepakte vluchtelingen), samen nagenoeg 1.200 gevangenen. Allen werden ondergebracht in een grote schuur, de Isenschnibbe, een beetje ten noorden van Gardelegen. Geholpen door leden van de Wehrmacht en van de Luftwaffe, die nog in Gardelegen verbleven, en door leden van de Volkssturm, hebben de SS-bewakers dan de schuur in brand gestoken en zij die wilden ontsnappen, neergeschoten.

Enkele tientallen hebben als bij mirakel deze krankzinnige afslachting overleefd. Het was de Kreisleiter geweest die de moordpartij had bevolen, waardoor hij de voorschriften van Himmler naar de letter liet uitvoeren.

Op 14 april ontdekten de Amerikanen de euveldaad van de SS. Ze telden 1.016 lijken die in een greppel lagen, naast een aantal anderen die neergeknald waren tijdens hun vluchtpoging.

De Amerikaanse overheid verplichtte toen de bewoners van Gardelegen om de slachtoffers op een fatsoenlijke wijze te begraven. Elke bewoner kreeg bovendien de opdracht om één van de graven te onderhouden.

De evacuatie van Blankenburg

De evacuatiemars met vertrek uit Blankenburg, op 6 april 1945

In Blankenburg bestonden er twee verschillende kampen: in Blankenburg-Oesig het kamp Klosterwerk, met een gemiddelde bezetting van 500 gevangenen, waarvan bijna drievierde Belgen waren, en in Blankenburg-Regenstein het kamp Turmalin met ongeveer 400 Joodse gevangenen. Over dit laatste kamp hebben we minder exacte gegevens.

Reeds op 4 april, rond 11 uur, werd een groep van 48 gevangenen (waaronder 25 à 30 Belgen), uit het Revier per camion naar Dora vervoerd. Ze werden onmiddellijk verdeeld (vijf per wagon) over de wagons van de evacuatietrein, die in Dora startklaar stond.

Het gros van de gevangenen zou pas op 6 april evacueren; een twintigtal mars-"ongeschikten" van Klosterwerk bleven in het kamp en zouden naderhand bij de zwakkeren van het Harzungen-konvooi gevoegd worden, dat op 6 april in dit kamp toekwam en later naar Beendorf werd getransporteerd. Zij die te voet de dodenmars aanvingen, werden in groepen van ongeveer 100 gevangenen verdeeld.

Voor zover we konden vernemen, werden de joden van Turmalin (392 man) de morgen van 6 april, rond 5 uur, in drie colonnes verdeeld, en de weg opgezonden naar Magdeburg, waar ze de gevangenen van Klosterwerk zouden ontmoeten.

De 75 km die Blankenburg van Magdeburg scheiden, werden afgelegd tijdens de namiddag van 6 april, de ganse dag van 7 april en de vroege morgen van 8 april. Tijdens de tocht langs Halberstadt, Oschersleben, Egeln, Altenweddingen, Langenweddingen en Ottersleben werden de uitgeputte gevangenen die het tempo niet konden volgen, onmiddellijk langs de weg neergeschoten. De laatste nacht werd doorgebracht in een schuur, waarna, bij de aankomst in Magdeburg, de overlevenden ingescheept werden in de Nederlandse rijnaak Wilma. Op hetzelfde schip kwamen ook de gevangenen van Turmalin terecht.

"De geëvacueerden waren zwaar geschokt door het koelbloedig neerschieten van de verzwakte gevangenen door SS-bewakers, gedurende het hele traject. Ze hadden een echte "hel van Dante" doorstaan. Zelfs een paar honderd meter voor het inschepen, langs de Elbeoever, moesten ze toezien hoe een Poolse gevangene een kogel in de buik werd gejaagd. Hij werd neergelegd aan de rand van de put die door een medegevangene werd gegraven op bevel van de SS. Hij leefde nog en was dus getuige van het delven van zijn eigen graf. Toen joeg een bewaker hem nog een kogel door het hoofd.

Ook aan boord van de rijnaak speelden zich taferelen af die pasten in het kader van de verschrikkelijke Medusa-verhalen.

We waren dicht opeengepakt, rondom een Kübel die bijna overliep. Het was een waar concert van kermen en angstige beklemming. Iedereen had dorst, maar alleen zij die het aandurfden om de overvolle Kübel naar boven te sleuren, kregen de kans om wat Elbewater, dat opspatte bij de lozing, te drinken... onder het spottende gelach van de toekijkende SS-bewakers.

Op zeker ogenblik opende een SS-bewaker een luik; hij dreigde in de menigte te schieten indien hij nog kreten hoorde. Een andere wierp een homp brood in de massa, wat natuurlijk een hevig gedrum tot gevolg had; er werd in het rond getrappeld om deze noodlottige, belachelijke schat te bemachtigen.

Zij die eerst op het schip waren geraakt, meenden een goede positie gevonden te hebben door tegen de scheepswand aan te leunen. Maar ze moesten weldra een toontje lager zingen want ze voelden nu het vocht dat doorheen de scheepswand drong. Als ze naar het midden wilden opschuiven om de warmte van de massa op te vangen, werden ze onverbiddelijk teruggeduwd."

Onder deze ellendige omstandigheden werd op de Elbe koers gezet in de richting van Neuengamme/Hamburg. Maar in Lauenburg werd plots de Elbe verlaten en het Elbe-Lübeckkanaal gevolgd. In de avond van 12 april werd in Lübeck aangemeerd.

Terwijl de Turmalin-joden als eersten het schip moesten verlaten, moesten de gevangenen van Klosterwerk, in de morgen van 13 april weer de baan op... opnieuw met hetzelfde scenario van het neerschieten van de zwaksten die niet konden volgen. Na een 27 km-lange tocht langs Schwartau en Ahrensbök, bereikten de overlevenden een reuzegrote schuur in Sarau/Glasau.

In angstige spanning wachtten de uitgeputte gevangenen hier op het einde. De schrik zat erin. Tenminste 18 Belgen zouden in deze schuur sterven tengevolge van de ondervoeding en het gebrek aan geneeskundige zorgen. Ze werden als beesten begraven in een grote put. Zoals tijdens de hele evacuatietocht ontbrak het aan voldoende voedsel en drank. Slechts enkelen werden - bij uitzondering - in de buurt tewerkgesteld bij particulieren en konden wat aardappelen en zelfs een stuk vlees en een ei bemachtigen. De rest bleef hongeren en wachten... tot plots, op 30 april, de groep ontdekt werd door leden van het Zweedse Rode Kruis, die in het kader van de Bernadotte-acties opereerden in het gebied van Schleswig-Holstein. Na een appel werd voor de Belgen, Nederlanders, Fransen en Luxemburgers de vrijheid aangekondigd. Met vier camions van het Internationale Rode Kruis werden ze 's namiddags overgebracht naar Lübeck.

Op de kade van Lübeck lagen de Rode-Kruisschepen, de Magdalena en de Lillie Matthiessen, aangemeerd. Ze hadden pakketten voor krijgsgevangenen geleverd en bleven ter plaatse in de hoop een groep politieke gevangenen naar Zweden te kunnen meenemen.

Dankzij onderhandelingen tussen de Zweedse graaf Folke Bernadotte (familie van onze koningin Astrid) en SS-Reichsführer Himmler, evenals de initiatieven van verscheidene leden van zijn staf, werden niet alleen de Skandinaviërs (aanvankelijk zij alleen), maar naderhand ook gevangenen uit de westerse landen onder hun hoede geplaatst en bevrijd. Vele gevangenen van Neuengamme en Ravensbrück, die zich op andere schepen bevonden (o.a. de Athen en de Cap Arcona) werden van die schepen afgehaald en bij de Blankenburgse gevangenen gevoegd. De zeemijnen en het mitrailleurvuur trotserend, voeren de schepen op 30 april weg en bereikten de zuidkust van Zweden, op 2 mei, in de haven van Trelleborg.

Daar werden de gevangenen in quarantaine geplaatst en fysiek en moreel weer opgeknapt. Ze waren er het voorwerp van grote zorg en aandacht vanwege de Zweedse bevolking. Ze werden midden juli voor het merendeel gerepatrieerd. Voor enkelen was de bevrijding evenwel te laat gekomen: zij stierven in de Zweedse hospitalen.

  

De evacuatie van Artern

Manfred Bornemann geeft ons een beknopt relaas van de evacuatie van dit kamp, op 13 km ten zuiden van Sangerhausen.

De gevangenen vertrokken waarschijnlijk te voet via Naumburg tot in Zeitz, 34 km ten zuiden van Leipzig. Daar werd het konvooi op een trein gezet die richting Tsjechoslowakije vertrok.

We hebben geen verdere details over dit konvooi en vermelden het slechts om zo volledig mogelijk te zijn.

De evacuatie van Nordhausen

De Boelcke-Kaserne van Nordhausen was geleidelijk aan omgevormd tot een infirmerie en sterfhuis voor de zgn. Muselmänner en andere invaliden van de Mittelbau. Toen Nordhausen op 3 en 4 april 1945 zwaar gebombardeerd werd, was ook de kazerne zwaar getroffen.

Op 3 april hebben de Duitsers toen een deel van de overlevende gevangenen overgebracht naar Dora en Ellrich. Zij zouden ook nog deel uitmaken van de eerste evacuatie van Ellrich op 4 april en van de derde evacuatie van Dora, op 5 april.

Sommige rapporten spreken ook over een transport van zieken uit Nordhausen, per camion, naar Bergen-Belsen, zonder daarbij nadere details te verstrekken.

Een ander transport van 1.200 zieke gevangenen uit Nordhausen zou op een ongekende datum vertrokken zijn naar Oostenrijk, via Dresden, Praag, Salzburg en Innsbruck. Zij zouden door de Amerikanen bevrijd zijn op 30 april om 10 uur in Fischbach aan de Inn. Maar ook hier beschikken we nog niet over verdere details.