De Standaard - Donderdag 22 november 2001 |
De overval op de twintigste deportatietrein vanuit Mechelen naar AuschwitzGeschiedenis. De eer van de Belgen Op 19 april 1943
overvielen drie jongemannen een deportatietrein die net uit de
Mechelse Dossinkazerne was vertrokken richting Auschwitz. De namen van die mensen roepen bij de meeste lezers vermoedelijk niets op. Juist daarom is het boek dat ik hier bespreek zo belangrijk. Robert Maistriau is een van de drie jongelieden die op 19 april 1943 in Boortmeerbeek de twintigste deportatietrein overvielen die nog maar pas uit de Dossinkazerne in Mechelen was vertrokken richting Auschwitz. Simon Gronowski en Régine Krochmal zijn twee van de gedeporteerden die op Belgisch grondgebied uit de rijdende beestenwagens konden springen en de Duitse kogels wisten te ontkomen. Marion Schreiber is de Duitse vrouw die de moed heeft gehad om over die hele episode en de gebeurtenissen die ermee samenhangen een boek te schrijven. Het strekt Maistriau, Gronowski, Krochmal en veel andere getuigen tot eer dat zij oude haatgevoelens hebben laten varen en wilden meewerken om het plan van de Duitse journaliste te realiseren. De kern van het verhaal was me bekend. Maxime Steinberg heeft het er uitgebreid over in zijn standaardwerk La traque des juifs 1942-1944, volume II . Je kunt het lezen als een relaas van jeugdige heldenmoed of onbezonnen overmoed. Zeker is dat het in verzetskringen, vooral joodse, welhaast mythische dimensies aangenomen heeft en dat het daarbuiten nauwelijks bekend raakte. Wat zijn de feiten? Op 19 april 1943 omstreeks halfacht 's avonds treffen drie jongemannen elkaar op het Brusselse Meiserplein: Youra Livchitz, een jonge, briljante joodse arts van Bessarabische afkomst, Robert Maistriau, die zijn studie medicijnen heeft afgebroken en voor een metaalbedrijf werkt, en Jean Franklemon, die deel uitmaakt van een reizend theatergezelschap. Alleen Franklemon is communist. Maistriau zal kort na de overval lid worden van de roemruchte sabotagegroep G. En Youra Livchitz was kind aan huis in theosofische kringen. Geen van de drie was op dat moment lid van een georganiseerde verzetsgroep. Het verzet weigerde aan de overval mee te werken, niet om principiële redenen, maar omdat het de onderneming gewoon veel te gevaarlijk vond. Vanzelfsprekend koesterden Livchitz, Maistriau en Franklemon eenstemmig een diepe afkeer van de Duitse bezetter, zeker waren zij ervan overtuigd dat er iets moest worden gedaan, maar er was ook iets veel gewoners aan de hand. Zij waren alle drie op school geweest in het kleine koninklijk atheneum van Ukkel, een nieuwe onderwijsinstelling die evenzeer bekend stond voor haar strenge tucht als voor de grote intellectuele openheid van haar lerarenkorps. Drie leraren en veertien leerlingen zijn omgekomen in het verzet, van de zowat honderd leerlingen per schooljaar en een twaalftal leerkrachten. De drie vrienden fietsen naar het dorp Boortmeerbeek, in de omgeving van Haacht, tussen Mechelen en Leuven. Livchitz heeft een pistool van licht kaliber, op het laatste moment toch gekregen van een lid van Groep G, de andere twee hebben alleen wat tangen -- de wagons zijn met prikkeldraad beveiligd -- en een stormlamp. Die heeft Maistriau kunnen bemachtigen en hij heeft het glas ervan beplakt met rood papier. Dat is alles. Hun plan is van een verbijsterende eenvoud. Waar de trein uit de bocht zou komen om een recht stuk op te rijden, stelde Maistriau midden op de rails de stormlamp op. Nadat hij die had aangestoken, zag ze er inderdaad uit als een rode signaallamp. Voor rode signalen stoppen alle treinen, en de locomotief komt inderdaad tot stilstand. Maistriau slaagt erin één wagon te openen. Zeventien mensen kunnen zo ontsnappen. Een tweede wagon krijgt hij niét open. Intussen had Youra Livchitz een paar kogels afgevuurd op de Duitsers die de trein bewaakten. Die dachten enkele minuten lang dat ze met een sterke groep gewapende partizanen te maken hadden. Toen ze snapten dat ze niet tegenover een overmacht stonden, begonnen ze schietend de omgeving uit te kammen. Franklemon probeerde een van de achterste wagons te openen, maar werd verrast door een Schutzpolizist en zette het op een lopen. Alle drie de overvallers konden ontkomen. Het stoutmoedige plan -- vele jaren later noemt Maistriau zelf de overval extrêmement téméraire, uiterst vermetel -- mislukt gedeeltelijk omdat de mannen erop gerekend hadden dat alleen in de laatste wagon van het konvooi Duitsers zouden zitten. Maar er was nog een escorte in een wagon vlak achter de tender. De geschiedenis van het twintigste konvooi is daarmee niet ten einde. Op Belgisch grondgebied zijn meer dan tweehonderd gedeporteerden ontsnapt, veertien procent. Gronowski en Krochmal konden niet ontkomen bij de overval zelf, maar zijn uit de rijdende trein gesprongen. De wagons werden van binnenuit opengebroken. In Mechelen waren de gevangenen erin geslaagd een grote hoeveelheid breekijzers, hamers, beitels en zagen mee te smokkelen. Later viel meer dan één derde van de ontsnapten opnieuw in handen van de Duitsers. Ze werden een tweede keer gedeporteerd naar Auschwitz. Drieëntwintig mensen kwamen om bij hun ontsnappingspoging. Ze werden doodgeschoten door de Duitsers, of overleefden de sprong uit de rijdende trein niet. Nog geen jaar later arresteren de Duitsers Youra Livchitz. Hij komt in Breendonk terecht en wordt op 17 februari 1944 gefusilleerd. Franklemon zal Breendonk en Sachsenhausen overleven. Maistriau sleept zich door Breendonk, Buchenwald-Dora en Bergen-Belsen, waar de Amerikanen hem bevrijden. Zelfs wie in grote lijnen weet wat er gebeurd is, zal het verslag van Marion Schreiber met ingehouden adem lezen. Ten slotte is en blijft de reddingsactie van Boortmeerbeek uniek in de hele geschiedenis van de holocaust. In geen enkel ander Europees land werd ooit één enkele poging gewaagd om een deportatietrein aan te vallen. Voor één keer is het woord heldenmoed nu eens niet overdreven. Op zich is dat al een boek waard. Maar Marion Schreiber biedt veel meer. Zij schetst een prachtig beeld van het burgerlijke, vrijzinnige, intellectuele Brussel tijdens het interbellum en de harde bezettingsjaren. Zij laat ons Brussel zien voor de komst van de Duitsers en zelfs enigermate na 1940, als een joyeuze, tolerante stad, waar mensen van allerlei buitenlandse herkomst zich op hun gemak voelden, dankzij wat Marion Schreiber de vriendelijke onverschilligheid van de Belgen noemt. Ze heeft duidelijk waardering voor de combinatie van burgerlijkheid en anarchisme waardoor ons land vaak een licht chaotische aanblik biedt. Het is een karaktertrek die, ook vandaag nog, in Schreibers eigen land vaak genoeg met onverholen minachting bekeken wordt. Ze weet ook haarfijn aan te geven hoe de Duitsers er maar niet in slagen het bezette land te begrijpen en telkens opnieuw tot wanhoop gedreven worden door het in hun ogen onvoorspelbare en onbetrouwbare gedrag van de Belgen. Dat wil niet zeggen dat de oorlog in dit boek wordt beschreven als een zondags uitstapje, wel integendeel. De grimmigheid, de wreedheid en het borende fanatisme van de jodenvervolging worden de lezer hoofdstuk na hoofdstuk voorgehouden. Schreiber doet dat akelig meesterlijk, vooral door ondergeschikte Duitsers haarscherp te portretteren, echte onderdanen in de zin die Heinrich Mann aan dat woord gegeven heeft, bijvoorbeeld de koude, geborneerde en corrupte Kurt Asche, referent joodse zaken, die voor Reichssicherheitshauptamt werkt in het beruchte pand aan de Louisalaan. Maar ook op de reactie van de Belgen, goed en kwaad, van verzet en stille hulp tot verklikking, gaat ze uitgebreid in, zo is er bijvoorbeeld het verstoppen van kinderen in kloosters. Een van de aangrijpendste passages vind ik het verhaal van een joods meisje: ze vergeet nooit hoe ze op zekere middag door een non werd gegrepen en uit de kring van haar medescholieren gesleurd. Halsoverkop rende de non met haar weg, trok haar het huis in en snelde met haar de trap op, naar de zolder en uiteindelijk tot onder het dak van het klooster. De SD had een tip gekregen dat de zusters joodse kinderen verstopten. En nu doorzochten geüniformeerde SS-ers het klooster op zoek naar kleine meisjes met donkere haren... Schreibers conclusie is zeer lovend voor de Belgische houding tijdens de Tweede Wereldoorlog. Want joden bevrijden uit een dodenkonvooi is natuurlijk groots, maar wat als de eerste de beste omwonende die hen ziet meteen naar de Duitsers loopt? Welnu: iedereen die uit de doodstrein naar Auschwitz ontsnapte, kon rekenen op hulp van de Belgische bevolking. Niemand werd verraden. L'honneur des Belges, de eer van de Belgen. Kleine kritiek op een boek is altijd mogelijk. Ik heb geen zin om zout te strooien op slakken. Alleen dit. Schreiber noemt secretaris-generaal Gaston Schuind een lid van de Belgische regering. Dat kan ze zich eigenlijk niet veroorloven, want de ingewikkelde kwestie van de secretarissen-generaal is uitgebreid beschreven en geanalyseerd in de literatuur. Maar laat ik het hierbij houden. Dit is een sterk boek, dit is een belangrijk boek, dit is een noodzakelijk boek. Ik ben zeer verheugd dat het nu in onze taal beschikbaar is. Ik raad het iedereen aan, maar vooral jongeren en Nederlanders. Ik zou natuurlijk kunnen betreuren dat de studie van Steinberg tot op vandaag alleen in het Frans beschikbaar is. Maar de lezerskring voor zulke boeken, vertaald of niet, blijft altijd zeer beperkt. Veel Nederlanders zijn er zich niet van bewust dat in hun eigen land een zeer hoog percentage joden de oorlog niet overleefd heeft: vierenzeventig procent. Vandaag kijken veel Nederlanders me nog altijd verbijsterd aan als ik daarnaast het cijfer van de holocaustslachtoffers in België zet: achtendertig procent, net iets meer dan de helft. Het Amsterdamse Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie heeft in zijn achtste jaarboek (1997) een zeer interessante vergelijkende analyse gemaakt van de jodenvervolging in België en Nederland, maar ook voor die -- overigens uitstekende -- publicatie geldt dat ze slechts in kleine kring wordt gelezen. Daarom hoop ik dat Schreibers boek in Nederland wijd verspreid zal worden. En zeker in deze tijden hebben jonge mensen er alle belang bij te weten wat een totalitaire ideologie in hun eigen land, hun eigen streek, hun eigen stad heeft verwoest. Misschien hebben zij er nog meer belang bij te weten hoe doodgewone mensen, baanwachters, verpleegsters, dorpspastoors, arbeiders, de vervolging van hun buren, die net een beetje anders waren dan zij, niét aanvaardden, hoe zij er zich met de moed der wanhoop en vaak met grote vindingrijkheid tegen verzetten, ja, er hun leven voor hebben gewaagd. Die geschiedenisles geeft Marion Schreiber; ze is een lerares die meeslepend vertelt. En bedenk: de drie mannen die het twintigste konvooi overvielen, waren niet ouder dan vijfentwintig jaar. Jonge mensen kunnen ons nog iets leren. Geert van Istendael |