Jean Put, Russische
krijgsgevangenen in Limburg 1942-1945,
|
Nelly Lecocq (Getuigenis) Boek blz. 327-357 |
Vader en dochter
Lecocq aangehouden -
Omdat Albert beweerde dat hij
niet wist waar Nelly Lecocq woonde,
reden de GFP-agenten onmiddellijk naar de mijn. Een wachter werd gedwongen
om mee te gaan naar de woning van het gezin Lecocq
op het Kioskplein. Toen de agenten het oudste meisje aanwezen en vroegen
of zij Nelly was, schudde de Rus het
hoofd. Hij deed of hij haar niet herkende. Haar vader, Maurice
Lecocq werd onmiddellijk meegenomen. Hij kreeg amper de tijd om
zich aan te kleden. Twee dagen later, in de nacht van 22 april, kwamen de
Duitsers terug om ook Nelly Lecocq op
te halen. Intussen had zij Nestor Billy
kunnen verwittigen. De man vertrok onmiddellijk naar zijn dorp in de
Ardennen en dook onder. Jaak Eerdekens, eerste markeerder op de dienst van Maurice
Lecocq, was op de hoogte van de verzetsactiviteiten van zijn
chef. Hij wist onder meer in welke kast blanco paspoorten verborgen zaten.
“Ik was juist in congé. Ik ben toen naar de put gereden. Ik zei tegen
ingenieur Bernard: ‘Potverdomme, die
kunnen hier ook nog komen zoeken. Op de bureau in de cassetten zitten al
die valse paspoorten. Gaat gij af? Pak ze mee. Ze zijn een binnenput aan
het toemaken. Daar worden stenen ingekapt. Gooi de paspoorten erin, dan
kunnen ze er nooit meer aan. Daar zitten die nu nog altijd onder de
stenen. Een heel pak blanco paspoorten. Die kreeg Maurice
altijd van ene van Koersel. Daar was ne Coenen
onderwijzer en die zijne zoon zorgde daarvoor. Die zat in het
verzet.” Had Jefim Koerilov zich
met opzet van woning vergist in de Toekomststraat
om Camille Feron de kans te
geven om te gaan vluchten? Had hij Nelly
bij de confrontatie niet willen herkennen, zodat ook zij nog zou kunnen
onderduiken? Vragen die voor altijd onbeantwoord blijven. Nadat Jefim Koerilov
tot bekentenissen was overgegaan en zijn helpers had aangeduid, werd hij
op 9 mei 1944 gefusilleerd. Hij ligt begraven op de begraafplaats van de
Citadel in Luik. In de gevangenis
van Hasselt
- Tussen de gevangenis aan de Martelarenlaan en de Dusartkazerne
hadden de Duitsers een herenhuis gevorderd. Twee bewakers, de mitraillette
op de gevangene gericht en met twee schepershonden aan de lijn, brachten
de vier gearresteerden om de beurt ernaartoe. De ondervraging gebeurde
door een paar Duitse officieren, geassisteerd door een Vlaamse SD’er (3).
De vier gevangenen werd een zwaar vergrijp ten laste gelegd. Zij hadden
hulp geboden aan een terroristische organisatie, een samenraapsel van
vreemdelingen die twee maanden geleden in de Ardennen Duitse soldaten
hadden gedood. Waarom deden zij daaraan mee? Waarom hielpen ze de
communisten? Albert Geeraerts
probeerde de ondervragers wijs te maken dat hij duizend frank kreeg voor
elke Rus die hij wegbracht. “Ik zei dat ik het deed voor het geld.
Ik ben altijd blijven loochenen dat ik bij de weerstand was.
Daardoor heb ik veel slagen moeten incasseren. De beulen hadden hun
ceintuur, waarin ‘Gott mit uns’ gegraveerd stond, voor zich op tafel
liggen. Naast de kamer waar het verhoor werd afgenomen, zat een bediende
aan de schrijfmachine om het procesverbaal uit te tikken. Dat moest dan
getekend worden. Drie weken duurde het verhoor. Toen wisten ze ongeveer
hoe alles verlopen was.” Moeder en zuster
op bezoek -
Bezoek was toegelaten op woensdagmiddag tussen drie en vijf uur. Wie een
gevangene wilde bezoeken moest eerst bij de Feldkommandantur een
vergunning gaan halen. “ ‘In het begin’, vertelt Virginie
Emmens, moeder van Albert,
‘toen onze Albert nog in Hasselt
was, ben ik met ons Madeleine hem gaan
bezoeken. We namen wafels mee die we gebakken hadden. We mochten ze
afgeven. We vroegen of we onze Albert
mochten zien. ‘Nee’, zei de bewaker, ‘ge moogt hem niet zien. En pas
maar op voor uwe andere zoon, want die
is ook niet heel reinig.’ Ik zei stillekes tegen mijn dochter: ‘Nu dat nog.’ Dien
Duits deed lelijk, maar ik ook. Ik heb toen op de tafel geslagen. Ik
dacht, als ge me wilt doodschieten, moet ge dat maar weten. We waren met den tram vertrokken. Ik zei: ‘Om terug te
gaan, pakken we den trein, dan zijn we rapper thuis. En als onze François
nog thuis is, moet hij direct weg.’ Toen we in Zolder kwamen of daar
ergens, viel de trein toch stil, zeker! Hij bleef er staan, één uur,
onderhalf uur. Ik blijtte: ‘God, God, ’t is niet zeker dat we onze François
nog terugzien.’ Later hoorde ik zeggen dat mannen van de weerstand ergens
tegen Mol de route hadden opgeblazen. Eindelijk reed de trein verder. We
kwamen thuis en ik zag onze François.
Hij zat tegen de muur de gazet te lezen. Die hadden we toch nog. Hij was
ook stockmeter, gelijk onze Albert.
Hij ging ook met de Russen mee af, maar hem hebben ze nooit opgepakt. Na een week zei mijn dochter: ‘Moe, we gaan nog eens
zien.’ Naar Sint-Gillis
-
Op 1 juni 1944 werd aan Albert Geeraerts,
Maurice Lecocq, Camille Feron en Nelly
Lecocq meegedeeld dat ze naar een andere gevangenis zouden
overgebracht worden. Ze mochten
een brief schrijven en een kapper kwam de mannen het haar knippen en
scheren. Waarom moesten ze vertrekken en waar zouden ze naartoe gaan? Er
was niet eens een vonnis uitgesproken. De volgende ochtend kregen ze hun
persoonlijke bezittingen terug.
Spreken met elkaar was verboden. De Duitsers reden hen, samen met nog
veertien andere gevangenen, naar de gevangenis van Sint-Gillis
in Brussel. Nelly Lecocq ging er naar
de vrouwenafdeling. In een barak waar 80 gevangenen samen zaten, maakten Albert
en Maurice voor het eerst kennis met Camille
Feron. De vierde dag van hun verblijf in Sint-Gillis
werd een namenlijst bekendgemaakt: 26 gevangenen zouden naar Duitsland
gedeporteerd worden. Het viertal stond op de lijst. Maurice
Lecocq maakte zich grote zorgen om zijn dochter. Hij hoopte
haar vóór het vertrek nog eens te kunnen zien. Op 24 mei 1944 was op de
Feldkommandantur Deportatie naar
Duitsland - Op
6 juni 1944, de dag van de geallieerde landing in Normandië, was de sfeer
geladen in de gevangenis van Sint-Gillis.
Bij de Duitsers heerste grote opschudding. In kleine groepen moesten de
gevangenen in Blok QG hun persoonlijke bezittingen afhalen. Albert Geeraerts:
“Diezelfde dag hebben de Duitsers 1500 gevangenen - de gevaarlijksten in
hun ogen - uit de Belgische
gevangenissen gehaald en op een trein naar Duitsland gezet. Wij waren
erbij. We stapten in een reizigerstrein met compartimenten voor 8 tot 10
personen. De bewakers moesten niks anders doen dan door de gang lopen, zo
konden ze ons bewaken. Bij valavond kwamen we in Keulen
aan. We overnachtten in een gevangenis, niet ver van de statie. De
volgende dag begon de rit dwars door Duitsland. Dat was verschrikkelijk.
Het was stikheet en vier dagen lang zaten we in een overvolle wagon,
zonder eten of drinken.” Op 10 juni 1944 stopte de trein in
Opper-Silezië, in Gross-Strelitz
(Strzelce
Opolskie), een kleine Poolse stad een twintigtal kilometer over de Duitse
grens. De bewakers brachten de gevangenen naar het ‘Zuchthaus’, een
enorm gebouw in rode baksteen, met meer dan 500 cellen. Hier zouden zij,
vijanden van het Duitse Rijk, voor het tribunaal komen en veroordeeld
worden. Het tuchthuis van Gross-Strelitz
- In het
centrale tuchthuis werd het viertal over verschillende cellen verdeeld. Albert
Geeraerts maakte er kennis met twee landgenoten die al een tijd
in de cel zaten: een jezuïet van het Institut Gramme te Luik en Paul
Lehouck, de zoon van een fabrieksdirecteur uit Senzeille.
Beiden waren opgepakt bij een vergeldingsactie in de provincie Namen (4).
Camille Feron kreeg een plaats in de
cel naast Albert. Johannes,
een zestigjarige Nederlander, en kapitein Gaétan
Van Nooten, een opgewekte en spraakzame militair uit Brussel,
waren zijn medegevangenen. Vooral deze laatste zou de onmisbare vriend van
Feron worden. De cel waarin Maurice
Lecocq werd opgesloten, lag een eind verder. Nelly
ging naar de vrouwenafdeling. Dit gebouw stond een paar honderd meter van
het centrale tuchthuis. Niet alle bewakers waren nazi’s. Sommigen deden zich voor
als druktemakers, maar meestal gedroegen ze zich correct tegenover de
gevangenen. De mannen van corvee - de Kalfakters - waren Sileziërs, oude
Polen met wie te praten viel. Elke dag
werden de cellen doorzocht, matrassen ondersteboven gekeerd,
gevangenen gefouilleerd, op zoek naar een stompje potlood of ander
verboden bezit. Albert Geeraerts:
“Wij hadden n’n ouwe Poolse bewaker, waarschijnlijk ne katholiek, want
in plaats van te zoeken begon hij te praten met de priester van Luik die
bij ons in de cel zat. Gewoonlijk had hij een gazet bij. Dat was Duits
nieuws natuurlijk en al een paar dagen oud, maar dat maakte voor ons niks
uit. Voor hij wegging en de deur afgrendelde, liet hij de gazet schijnbaar
onopzettelijk vallen. Als ‘s avonds de Kalfakter het eten bracht, werden
de celdeuren geopend. Terwijl we met ons eetkommetje buiten de cel
zwijgend stonden te wachten, schoven we de gazet door naar Camille
Feron of kapitein Van
Nooten.” Telefonische
contacten -
Doorheen het hele gebouw liepen zware ijzeren buizen van de
verwarmingsinstallatie. In Opper-Silezië kan het tot dertig graden onder
nul vriezen. In beide vleugels zat in elke cel een horizontale
verwarmingsbuis tegen de muur. Verticale buizen zorgden voor de
warmtecirculatie naar andere verdiepingen. Deze leidingen boden de
gevangenen een unieke gelegenheid om met mekaar te communiceren. Een
gevangene die zijn oor tegen de buis te luisteren legde, kon elk woord van
de oproeper horen, als die beide handen om z’n mond en tegen de
‘spreekbuis’ hield. Zo kon kapitein Van
Nooten het offensief van de geallieerden door het tuchthuis
seinen en commentaar geven bij de militaire operaties. Wanneer Camille
Feron, die op Kübelpapier Europa in kaart had gezet, twijfelde
aan de juiste ligging van een plaatsnaam in Frankrijk, werd de Franse
afdeling opgeroepen en om uitleg gevraagd. Behaalde het Rode Leger een
grote overwinning, dan trilden de verwarmingsbuizen van het kloppen.
Wanneer een bewaker te dicht in de buurt kwam, klonk het
waarschuwingssignaal ‘vingt-deux!’ door de telefoonbuis en viel het
seinen onmiddellijk stil. Het Volksgericht
- Het
gerecht zetelde in de kapel van het tuchthuis dat
voor de gelegenheid tot een tribunaal was omgevormd. Het viertal
werd voorlopig met rust gelaten, maar gerust waren ze allerminst. Zolang
ze niet in afzondering geplaatst werden, was er van veroordeling geen
sprake. Blijkbaar moesten nog veel gedetineerden voor hen aan de beurt
komen. Bovendien bleven gevangenen toestromen, het tuchthuis raakte
overvol. In oktober 1944 werden de zittingen van het Volksgericht
geschorst. De snelle opmars van het Rode Leger was er wellicht de oorzaak
van. Laatste contact
vader en dochter -
Sinds haar opsluiting in de vrouwenafdeling had Nelly
Lecocq haar vader niet meer gezien, noch iets van hem gehoord.
Betekende deze afzondering het definitieve afscheid? Weken van droefheid,
angst en onzekerheid hadden haar moedeloos gemaakt. De oude Poolse
Kalfakters die dagelijks eten brachten, reden met de voedselkar van het
ene blok naar het andere. Nelly vroeg
zich af of ze via deze weg haar vader zou kunnen bereiken. Op een dag
negeerde ze de raad van haar kamergenoten en besloot ze het erop te wagen.
Ze stak een gebalde vuist op naar een van de Poolse helpers. De man
beantwoordde haar communistische groet met hetzelfde gebaar. In gebrekkig
Duits smeekte ze hem een boodschap aan haar vader over te brengen. De man
stemde toe. Ze schreef: ‘Ik ben in goede gezondheid. Ik vertrek naar
een onbekende bestemming. Moeder maakt het goed.’ Dit laatste had ze
eraan toegevoegd om haar vader gerust te stellen, want zij had evenmin een
brief ontvangen sinds ze uit Hasselt vertrokken was. Zij waren
NN-gevangenen: zij hadden in bezet gebied de veiligheid van het Rijk in
gevaar gebracht. Volgens het Nacht- und Nebeldekret van 7 december 1941
moesten zij de doodstraf krijgen of naar Duitsland worden
gedeporteerd om daar te verdwijnen ‘in Nacht en Nevel’, zonder enig
spoor achter te laten. NN-gevangenen werden totaal geïsoleerd van de
buitenwereld. Ze mochten geen binding meer hebben met familieleden of met
wie dan ook buiten het kamp. Briefwisseling was uitgesloten. Vol spanning stond Nelly
de volgende ochtend te wachten op de komst van de voedselkar. De Kalfakter
stak haar ongemerkt een briefje toe: het antwoord van haar vader. Een
moment van intens geluk. Hij schreef: ‘Ook wij vertrekken naar een
onbekende bestemming. Geef de moed niet
op. Eet gras als het moet. Blijf hopen!’ Dit was het laatste
contact dat Nelly met haar vader had.
Enkele dagen later werden beiden op transport gezet. L’enfer des femmes - Het concentratiekamp van Ravensbrück
was het enige kamp in het Reich waarin uitsluitend vrouwen opgesloten
zaten. Tot driemaal toe zouden de Duitsers het vergroten en aan de
noodwendigheden aanpassen. Het kamp werd voorzien van een crematorium en
in november 1944 van een gaskamer. Voor vrouwen die door gebrek aan
voeding of medische verzorging arbeidsongeschikt werden verklaard, was in
dit kamp geen plaats. Van de 132.000 geregistreerde gevangenen stierven er
92.000. Ravensbrück werd niet zonder
reden L’Enfer des Femmes genoemd. Omstreeks 24 november 1944, de dag dat
Nelly er aankwam, verbleven 80.000
vrouwen in het kamp. Nelly Lecocq: “Bij de
NN-gevangenen in de blokken 24 en 32 zat mevrouw Lagrange
uit Brussel, een helderziende die vóór de oorlog voor de Belgische
Staatsveiligheid werkte. De Belgen kenden haar als ‘Tante Fine’, een
optimistische vrouw die de gevangenen opbeurde. Ik zocht haar vaak op,
stelde vragen over haar gave
als zieneres. Ik hoopte dat Tante Fine de bevrijding zou kunnen
voorspellen en me kon vertellen waar mijn vader gevangen zat. Op een dag
kondigde Tante Fine het vertrek van de NN-gevangenen aan. We zouden naar
een mannenkamp overgebracht worden, beweerde ze. Ondanks de situatie
waarin we zaten, begon ik te lachen en zei: ‘Dat is onmogelijk.’ Maar
tegelijk schoot de gedachte door m’n hoofd: misschien zie ik mijn vader
terug. Tante Fine voorspelde een kamp met bloed en veel doden, erger nog
dan Ravensbrück. Ik vond dat Tante
Fine haar verstand begon te verliezen. Een kamp onmenselijker dan Ravensbrück
bestond niet.”
Ook van NN-gevangenen werden de persoonlijke gegevens Naar
‘Mordhausen’: door de poort naar binnen, door de schoorsteen naar
buiten. Het concentratiekamp
van Mauthausen
in Oostenrijk lag op
22 km
ten
oosten van
Linz. De vrouwen van Ravensbrück
werden ondergebracht in de barakken 17, 18 en 19. De gedetineerden noemden
Mauthausen terecht Mordhausen. De
verschrikking van dit kamp was de steengroeve. Na het uitputtende
werk in de groeve, sukkelden de gevangenen de ‘dodentrap’ op.
Met een zware steen op de rug begonnen ze aan de klim, 189 treden hoog. De
laatste gevangenen droegen de doden van de dag. “We gingen in quarantaine. We zaten opeengepakt. Het
voedsel was schaars en slecht. Gras, kruiden, paardebloemen, alle afval
was welkom. Velen werden gewoon gek. Na de afzondering moesten we naar een
barak dicht bij de rivier en de steengroeve. Voor de zieken stonden er
enkele bedden. De anderen lagen op wat stro op de vloer. De rivier lag vol
smerigheid. Ze diende voor alles en nog wat:
om ons te wassen, het linnen te spoelen, om onze gamellen te reinigen.
Dingen die bij de verzorging van zieken gebruikt waren, werden in het
water gekapt. We dronken er zelfs van. En ik die altijd zo bang voor
besmetting was geweest. Dat het zo ver moest komen.” Niettegenstaande deze vrouwen - graatmager en totaal
uitgeput - in onmenselijke omstandigheden leefden, vonden de SS’ers het
nodig om ze in Amstetten aan het werk
te zetten. Geallieerde vliegtuigen hadden aan dit belangrijk
spoorwegstation zware verwoestingen aangericht. Veel gevangenen die de
sporen weer vrij moesten maken, werden tijdens een nieuwe aanval op 20
maart 1945 zwaar gewond of gedood. Tante Fine kreeg gelijk, haar
voorspelling was uitgekomen. Mauthausen
was de hel. Bevrijd -
Dankzij graaf Bernadotte, hoofd van
het Zweedse Rode Kruis, eindigde voor de Franse en Belgische vrouwen deze
nachtmerrie op 23 april 1945. Het Internationale Rode Kruis kreeg de
toelating om 756 vrouwen naar Zwitserland te brengen. Ze werden verzorgd
en verbleven er tot hun repatriering. Op 7 mei 1945, de dag dat Mauthausen
door Amerikaanse troepen werd bevrijd, kwam Nelly
weer thuis. |
Bij Lecocq Nelly |
|
bij Lecocq Nelly |
|