Jean Put, Russische krijgsgevangenen in Limburg  1942-1945,
Leven en werken in oorlogstijd, Acco Leuven, 2002
   

Pavel Gratsjov (Boek blz. 77, 104-105, 116-117, 118, 361, 404-406)

     

“Ik ben op 22 juli 1923 geboren in het dorp Mostixo in Siberië. Toen de oorlog uitbrak, werkte ik in een kolchoz.

Ik werd opgeroepen en begon mijn legerdienst één jaar vroeger dan voorzien was. In Tomsk kreeg ik mijn opleiding bij de artillerie. In maart 1942 stuurden ze ons naar het front. Vier maanden later, op mijn verjaardag, werd ik gevangengenomen en in een vervallen kerk met honderden soldaten bijeengebracht. We werden door de Duitsers in het bezette gebied van Rusland aan het werk gezet. En ze deden ons hard werken!

Op het einde van 1942 voerden ze ons naar Duitsland. In een kamp in Saksen werden de besten uitgezocht en die stuurden ze naar de mijnen in België. Ik dacht, dit is het einde, dat is mijn dood. Maar ik vergiste me. We werden in Beringen goed ontvangen. Bij onze aankomst kregen we soep. We aten ze als matrozen, zonder lepel, met de kommen aan de mond. Ik herinner me een meisje van 11-13 jaar dat ons soep bracht en de soepkommetjes bijeenhaalde. Toen had ik de indruk dat ik geen gevangene meer was en dat ik met zo’n mensen wel in leven kon blijven.”

Beringen: naar het oude stort - Begeleid door mijnwachters trokken gevangenen die niet geschikt waren voor ondergrondse arbeid, naar de oude stortplaats bij de kolenhaven. Daar moesten ze het aangevoerde afval over het terrein uitspreiden. Nicole Delarbre, een vijftienjarige jongen die op het Kioskplein woonde, herinnert zich het Krankenkommando (1) nog als de dag van gisteren.

  
        
Beringen - winter 1942-1943: Russische 
        krijgsgevangenen op de oude stortplaats
  

“Toen ons ma dat in het oog kreeg, zette ze kruiken soep en stomp en wat we toen hadden achter aan het tuinpoortje gereed. Jean Custers, de garde, liet dat meepakken naar het oude stort. Daar aten die mannen op wat ons ma had meegegeven en ’s avonds zetten ze de lege kruik weer aan het poortje neer. Dat gebeurde de laatste maanden van 1942. Het is daar dat ik Pavel Gratsjov heb leren kennen. ‘Paulic’ noemden we hem. Op het einde is dat een officier geworden, maar in het begin was dat nog een armzalig sukkelaartje.”


Pavel, kind aan huis - Bij het uitbreken van de oorlog  was Henri Delarbre, de vader van Nicole, ingescheept naar Engeland. Door zijn afwezigheid groeide zijn zoon in Beringen-Mijn op tot een vrijgevochten jongeman die de omgang met de Russische krijgsgevangenen boeiender vond dan de lessen in het college van Beringen.

Nicole Delarbre: “Iedereen had zo zijn geliefde Rus. De onze was de negentienjarige Siberiër, Paulic. Dat  was mijn boezemvriend. Maandenlang is hij bij ons aan huis gekomen. Eerst kwam hij met het Krankenkommando mee naar het houtpark. Later begeleidde hij de Russen van de middagpost van het kamp naar de mijn. Voor hij met de mannen van de morgenpost terugging, was hij anderhalf uur vrij. 


  
Pavel Gratsjov, Nicole en mama Delarbre

Op de hoek van de Statiestraat en de Steenweg stond een betonnen paal van de omheining die hij een beetje kon verplaatsen. Langs daar kroop hij naar buiten. Roef, de Steenweg over, en langs achter  kwam hij thuis binnen. Als hij binnenkwam kuste hij mama. ’t Was precies een  zoon. Mama had dan eten klaargemaakt, soms was dat spek met eieren. Ze  waste ook zijn sokken. Hoe dikwijls is hij niet met twee blikskes sardienen op zak terug naar het kamp gegaan. De facteur bracht ons onder de oorlog regelmatig een pakske met blikskes sardienen. Papa die in Engeland zat, liet die pakskes opsturen. Vanuit  Portugal kwamen ze naar ons land.”                                                


  

 

 

 

 

 

    Pavel (en Aleksandr)  

Mislukte ontsnappingspoging -  "Ik ben gaan lopen  met Michaïl Izakovitsj. Ik weet niet meer met hoevelen en ook niet  wanneer we ontsnapt zijn. Ik denk dat het in de maand augustus was. Michaïl is het gelukt. Mij is het niet gelukt. Ik kwam tegenover een Duitse officier te staan die zich gelukkig grootmoedig heeft gedragen. Hij hield ons staande en richtte zijn pistool op mij.
Hij riep: ‘Warum gehen Sie laufen?’

Wij bleven even staan, maar Michaïl liep verder. Ik volgde hem. Zou die Duitser ons in de rug schieten? Hij schoot in mijn been en ik viel. Hij riep dat ik moest opstaan. Hij schoot een tweede keer, ditmaal in mijn hiel. Hij riep nog iets maar ik stond niet recht. Ik bood geen weerstand meer, ik liet maar begaan. Het maakte voor mij niet meer uit waar ze mij naartoe zouden brengen. Dat is gebeurd niet ver van de mijn, midden op straat. Ik werd naar een ziekenhuis gebracht. Een chirurg, een oude man, heeft mij geopereerd en een gipsverband gelegd (2). Ik weet niet hoe  lang ik in het ziekenhuis ben gebleven. Enkele dagen, denk ik.                                                              

Naar Schotland - Toen is een Engelse officier met een brancard naar mij toegekomen. Hij sprak niet tegen mij, hij vroeg mijn toestemming niet. Ik werd meegenomen en daarna met een boot over het Kanaal naar Engeland gebracht. Ik kwam in Schotland aan, in Edinburgh of Glasgow, dat weet ik niet meer. Ze staken ons in een groot gemeenschappelijk kamp. Daar zaten Russen, Duitsers en mannen van allerlei nationaliteiten die aan de zijde van de Duitsers gevochten hadden.     

In maart 1945 kwam een Russische attaché, generaal-majoor Radov, naar het kamp. Hij verzamelde de Russen en we kregen een Engels soldatenuniform. We werden naar de haven gebracht en op een schip gezet. Er lagen twee schepen. Het ene had krijgsgevangenen aan boord. Er werd gezegd dat het er 20.000 waren. Op de andere boot zaten 18.000 Ostarbeiter.

Pavels terugkeer - Onder escorte van een vliegdekschip voeren we over de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee. Toen wij in de Bosporus aankwamen, kregen wij een tijd rust. Via een megafoon werd ons  toegeroepen: ‘Waar gaan jullie heen?’
We kregen als antwoord: ‘Jullie wacht allemaal de kogel. Stalin beweert dat er bij hem geen krijgsgevangenen zijn, alleen verraders van het vaderland.’
Velen van ons zijn toen overboord gesprongen. De Turken slaagden erin hen op te vissen en in bootjes naar de oever te brengen, naar Istanbul.”

De blijheid om de terugkeer was voor velen van korte duur. Terug in het vaderland begon Pavel Gratsjov aan de lijdensweg die ook Pjotr Polosin en duizenden anderen te wachten stond. Vanaf het ogenblik dat ze in Odessa voet aan wal hadden gezet, begon de pijnlijke ontnuchtering.

De Russische auteur Erenboerg schreef in zijn memoires wat zijn dochter Irina had gezien, toen zij in Odessa voor het legerblad De Rode Ster werkte: Russische krijgsgevangenen die met een troepentransportschip uit Marseille waren gekomen, werden als misdadigers ontvangen en zouden naar kampen gestuurd worden.

“Wij kwamen in Odessa aan en zagen daar de vernielde gebouwen van de oorlog. In ons Engels uniform trokken we door de straten, zonder wapens en begeleid door militairen met automatische geweren. De mensen bekeken ons. Wij waren soldaten, maar zonder wapens en zonder papieren.

Nadien werd ik naar Bakoe gestuurd. Daar heb ik in een steengroeve gewerkt en leistenen gehakt. Dan ben ik voor het tribunaal moeten verschijnen. Ik werd veroordeeld tot tien jaar strafkamp en mocht vijf jaar lang mijn verblijfplaats niet verlaten. Ik was zoals Pjotr Polosin in de gaswinning terechtgekomen, een zwaar werk dat heel schadelijk was voor de gezondheid. En daarna voerden ze ons helemaal naar het noordoosten van Siberië, naar Kolyma. Dat was de hel.”

Kolyma de planeet - Begrensd door de Stille Oceaan, de Noordelijke IJszee en een ontoegankelijk gebergte in het westen  is Kolyma een geïsoleerd gebied, een reusachtige natuurlijke gevangenis. Omdat het gebied zeer belangrijk was voor de goudwinning, deporteerden de sovjets tienduizenden gevangenen naar Kolyma. Ook voor de exploitatie van bouwhout werden veel dwangarbeiders ingezet. Varlam Sjalamov die zeventien jaar in Kolyma zat, schreef een aangrijpend boek over zijn kampervaringen. Bij iedere temperatuur moest er gewerkt worden, ook al vroor het meer dan 50 graden.

Het lied dat er door de gevangenen  gezongen werd, loog er niet om:          

Wees vervloekt, Kolyma,
         Genoemd een vreemde planeet.
         We worden hier gek.
        
Want van deze plek keert niemand terug.

Na zijn vrijlating in 1957 begon Pavel Gratsjov te werken in de mijnen van Karaganda. Hij bleef er tot in 1961 en trouwde er met een meisje uit Letland.

Vera, dochter van Vasili Beljoekov: “Pavel had tien jaar gevangenisstraf gekregen met daar bovenop het verbod om de volgende vijf jaar Siberië te verlaten, en zijn burgerrechten waren hem ontnomen. Dat wil uiteraard zeggen dat hij na de straf daar moest blijven. Bovendien had Pavel een vrouw uit Letland leren kennen die, na de inlijving van de Baltische staten bij de Sovjet-Unie, daar naartoe was gedeporteerd. Ze kregen twee zonen. Om zijn gezin te onderhouden werkte Pavel in een mijn. Na de periode van 10+5 jaar zijn ze naar haar geboorteland teruggekeerd.”

Pavel Gratsjov met zijn vrouw en zoon

Jaren later - Vijfenvijftig  jaar na de bevrijding kwam Nicole Delarbre via Vasili Beljoekov en Pjotr Polosin opnieuw in contact met zijn vriend. Vanuit  Jelgava in Letland schreef Pavel Gratsjov aan Vasili Beljoekov: “Ik ben Pavel waarmee jij samen was in het gevangenenkamp van de koolmijn in de stad Beringen. Het kamp lag zowat anderhalve kilometer van de mijn. De kolen die wij voor de Duitsers moesten uithalen werden via het (Albert)kanaal en de Rijn naar de Ruhr in Duitsland gebracht.

Ik ben in het jaar 1942 naar het kamp gekomen. In die tijd was gevangene Viktor Motorjuk overste van het kamp. Ik zat in Barak 2, tegenover de keuken waar Adamovski hoofd van de keuken was. Jakov Ossimon was ook bij ons. Hij was tolk. En Michaïl Isakov  was overste van Barak 4. Vasili, ik schrijf je dit allemaal om je te overtuigen dat wij samen in hetzelfde kamp waren. We werkten daar in de mijn en op de bovengrond. Ik herinner me nog mijn kampnummer 6897 en het SU-teken op de rug.


     












          
Nicole Delarbre

Doe de groeten van mij aan Nicole Delarbre. Hij zit als een levendige Belgische jongen zeer diep in mijn herinnering. Wat hield hij van de gevangenen! Ik had hem een pilotka  gegeven. Nicole had er een sterretje opgemaakt. Hij had de muts altijd bij, hij kon er geen afstand van doen. Fier stapte hij ermee heen en weer langs het kamp. De Duitse schildwacht pakte ze af, gooide ze op de grond en stampte erop.

Ik ben bij hem aan huis geweest. Zijn mama was heel goed voor mij. Ze gaf me eten en trakteerde me zelfs een keer op room. Mocht ze nog in leven zijn, groet ze dan van mij. Doe ook de groeten aan Jean Custers, de garde en aan het meisje Nini. Haar familienaam herinner ik me niet meer. Ze kwam dikwijls met haar vader en moeder naar het houtpark waar wij werkten. Ze hielp de krijgsgevangenen. Daarna hoorde ik dat Nini opgepakt is door de Duitsers (3). 

Vasili, als de Belgen ons niet geholpen hadden, waren wij er niet meer. Wij zijn hen dankbaar omdat ze zo goed voor ons zijn geweest. Ik herinner het me met tranen in de ogen, want niet iedereen kan dit nog schrijven.”        

(1) Groep arbeidsongeschikte Russische krijgsgevangenen (zieken, gewonden) 
(2) Geopereerd door dr. Gerard in het Sint-Franciskus Ziekenhuis van Heusden 
(3)
Nelly Lecocq: zie Getuigenis Albert Geeraerts

Vernoemde namen

Bij Gratsjov Pavel

Adamovski
Beljoekov Vasili 1, 2, 3
Custers Jean
Delarbre Nicole 1, 2, 3, 4
Delarbre Henri
Delarbre (mama)
Izakovitsj Michaël 1, 2
Motorjuk Viktor
Ossimon Jakov
Polosin Pjotr 1, 2, 3