De Zwarte Hand
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met dank aan Walter Gansemans, Gaston Van Camp, Ria
Vandermaesen en Diane Zaman |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omslagontwerp:
Compagnie Paul Verrept Vormgeving: EPO Druk: drukkerij EPO © Uitgeverij EPO vzw, 1993 Lange Pastoorstraat 25-27 2600 Berchem Tel: 32 (0)3/239.68.74 Fax: 32 (0)3/218.46.04 ISBN 90 6445 740 9 D 1993/2204/14 NUGI 300 en 648 Verspreiding voor Nederland Uitgeverij De Geus Postbus 1878 4801 BW Breda Tel.: 076/22.81.51 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De blz verwijzen naar het paginanummer in het boek.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opgedragen aan alle leden van De Zwarte Hand
voor hun moedig verzet en hun lijden, in het bijzonder opgedragen aan de
12 leden die te Lingen werden gefusilleerd op 7
augustus
1943.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit doet zo’n pijn. Hulpeloos sta ik voor de open deur. Ik
ween
weer. In de gang hoor ik moeder, mijn neef Toon en enkele
vriendinnen lachen en grapjes maken. Ik wil wel, maar kan
het niet. Uit alle macht probeer ik door de open deur te
gaan,
de vrije wereld in, maar het lukt me niet. Dan vervagen de
stemmen, het gelach sterft uit. Ik voel koude nu,
vochtigheid.
Mijn rug is nat en doordrenkt, ik kan niet bewegen. Ik
voel
een druk op mijn borstkas, ik krijg last met mijn
ademhaling.
Moeizaam probeer ik me te bevrijden van die
verschrikkelijke
beklemming.
‘Halt! Liegen bleiben, du Schwein!’ Boven mij zie ik het gezicht van een SS-er. Een laars drukt op mijn borst, terwijl ik alle moeite doe om uit die waterplas te geraken. Echt pijn bezorgt het me niet, maar het is zo’n vernederende situatie, dat ik zou kunnen huilen, stampen en vloeken tegelijk. Maar niets kan ik doen. Klam bezweet word ik wakker, ik voel dat ik gehuild heb, ben leeg, moedeloos en vol vragen. Begint alles nu weer opnieuw? Houdt het dan nooit op? Gebroken stap ik uit bed, voorzichtig. Mijn vrouw wil ik zeker niet wekken. Zij heeft al zoveel moeten doorstaan; ze heeft weet hiervan, maar echt begrijpen, kan ze dat ooit? Een glas water helpt me er even bovenop, maar ik zucht en zoek wanhopig naar de reden van mijn nachtmerrie. Pompend naar adem voel ik een eerste aanwijzing: ik heb al enkele dagen ernstige ademhalingsproblemen. De dokter beloofde nochtans dat die reeks inspuitingen verlichting zou brengen. Maar kent de dokter mijn toestand wel volledig? En wat mag een mens eigenlijk nog verwachten als hij 72 is? Dan komen de spoken weer. Ik besef nu dat ik me de laatste tijd blauw heb geërgerd aan de toenemende uiterst-rechtse activiteiten: het 70-puntenprogramma van het Vlaams Blok, hun racistische uitlatingen en daden. Ook op wereldvlak kan niets me nog hoop geven en het gevoel waarmee ik me zoveel jaren heb kunnen sussen – dat al ons lijden en de zware vernederingen niet nutteloos, niet zinloos zijn geweest – begint zijn vanzelfsprekendheid te verliezen. Is het wel zo? Is het nog zo? Of begint alles toch weer opnieuw? Terwijl de klok 3 uur slaat, schenk ik mezelf een tweede glas water in. Ik veeg het klamme zweet van mijn voorhoofd en staar als versteend naar de kalender met het winterlandschap: het is vandaag 30 januari 1993! Dit is geen toeval. Dag op dag zestig jaar geleden, op 30 januari 1933 kwam in Duitsland Adolf Hitler aan de macht. Toen werd het hoofdstuk van de Weimarrepubliek afgesloten en begon dat van het Derde Rijk, het nazisme. Ik wil het stoppen, tegen mezelf zeggen: hou op, alles is al zolang voorbij. Wat kan ik nu nog veranderen; met problemen maken, verander je toch de wereld niet. Maar alles wijst terug naar vroeger. Ik moet het opnieuw vertellen: het verhaal van De Zwarte Hand, onze verzetsgroep tegen de nazi’s. Ik was zeker niet dé grote held van de beweging. Er waren anderen die veel meer hebben geriskeerd. En ook zij wilden zeker geen helden zijn. Het enige wat we allemaal wilden, was opkomen tegen het fascisme, strijden tegen de onderdrukking. Mijn verhaal geeft zeker niet de volledige geschiedenis van De Zwarte Hand. Dat kan ook niet. Ik kan enkel fragmenten ervan vertellen. Een groot deel is verloren gegaan omdat we in een clandestiene beweging werkten en... omdat zoveel van mijn kameraden nooit zijn teruggekeerd. Ik zie mezelf terug als soldaat in 1940. Ik was 19 toen de oorlog uitbrak. Ik was met de VIde Artillerie in Fort III in Borsbeek gelegerd. In deze eenheid waren ook mijn oudere broer Raymond en vader in dienst geweest. Na de eerste bombardementen op het vliegveld van Deurne vertrok mijn eenheid half mei met de trein naar Zuid-Frankrijk. Daar vormden we het reserve-leger dat als ruggesteun moest dienen voor het Franse leger in Pomas, een dorp in de buurt van Carcassonne. Lang heeft deze illusie niet geduurd: toen de regering van Vichy half augustus capituleerde, werd het Zuidfranse hoofdstuk definitief afgesloten. Vanaf dat ogenblik begonnen de vernederingen en het ongenoegen zich op te stapelen. Het begon al bij het overschrijden van de demarcatie-lijn: militair zakboekje afgeven. De schurken, hoe durfden ze! Een stempel met het zo verfoeide hakenkruis ontsierde nu het document dat bewees dat ik iets over had voor mijn land en mijn volk. Ik werd notabene door de Duitsers ontslagen van mijn militaire dienst. Het was nog warm in Puurs toen ik er toekwam, de nazomer was vrijgevig en geurde naar appelen. ‘Luc! Het is afgelopen, jongen. Jij hebt je best gedaan, maar tegen zo’n modern leger kan niemand wat beginnen. ’ Commissaris De Vierman bekeek mijn demobilisatiebewijs en gaf het me gesloten terug. Ik gaf mijn soldatenuniform af. ‘De mensen nemen het hier blijkbaar nog niet zo zwaar op,’ zei ik. ‘Eigenlijk is het allemaal nog beter meegevallen dan we gedacht hadden. Het gerucht deed de ronde dat de Duitsers uitgehongerde barbaren waren die overal plunderden en verkrachtten. Toen ze in mei binnentrokken, zagen we dat ze goed gekleed en gevoed waren en eigenlijk veel beter bewapend dan onze manschappen. En ze hebben zich meestal correct gedragen,’ antwoordde de commissaris. Deze berusting bij de bevolking verschilde danig met de houding tegenover de bezetter in 1914. Daarvoor waren er nogal wat verklaringen: in de eerste wereldoorlog duurde de strijd om het grondgebied veel langer dan in 1940 en heel de oorlog lang werd een stukje grondgebied – de Westhoek – gewapenderhand verdedigd. Koning Albert I bleef daar aan het hoofd van het leger. Vermits het leger verder vocht, werd elke samenwerking met de bezetter opgevat als schadeberokkening aan de koning en de regering, aan de ‘moedige soldaten aan de Ijzer’. Nu was de toestand helemaal anders: op 28 mei 1940 werden door de capitulatie alle krijgsverrichtingen stopgezet. België was volledig bezet en nergens werd nog gevochten. Koning Leopold III bleef wel in het land, maar bleek de overwinning van de nazi’s te ondergaan als iets waaraan weinig te veranderen viel. In zijn toespraak tot het leger en de bevolking zei hij die 28 mei: ‘Morgen zullen wij aan het werk gaan met de rotsvaste wil het vaderland uit zijn puinen te doen herrijzen.' Onbegrijpelijk vond ik het dus niet dat de meeste mensen zo gelaten reageerden, maar het deed wel pijn. Was vader daarvoor al op 40-jarige leeftijd gestorven? Als beroepsmilitair had hij in de eerste wereldoorlog een aanval meegemaakt met mosterdgas en hij was enkele jaren terug aan de gevolgen ervan overleden. Was zijn offer dan voor niks geweest? Van moeder had ik bij mijn thuiskomst vernomen dat Raymond, mijn oudere broer, in krijgsgevangenschap zat in Duitsland. Moest dat dan ook zomaar vergeten worden? Moest je die bezetting dan maar gelaten aanvaarden en doen of je neus bloedde? Het oorlogsburgemeesterschap van Puurs was overgenomen door Philips, een VNV-er uiteraard. Het Vlaams Nationaal Verbond had al voor de oorlog zijn uiterst-rechtse ideologie, met volmachten voor zijn dictatoriale leider, kenbaar gemaakt. Hun dagblad Volk en Staat kreeg al vanaf 1936 financiële steun van Hitler. Het was dan ook allerminst verwonderlijk dat hun leden overal de vrijgekomen burgemeestersposten innamen. De meeste mensen tolereerden ook dat. De gebeurtenissen die de maat deden overlopen kwamen op een bepaald ogenblik vrij snel achter elkaar. ‘Luc, ga eens opendoen, er wordt op de deur geklopt,’ riep moeder. ‘Ja moeder, direct.’ Ik kon haar niks weigeren. Ze had het al moeilijk genoeg: weduwe en een zoon in krijgsgevangenschap. Uiteindelijk was ik nu de oudste man in huis, een beetje de plaatsvervanger van vader. Voor de deur stond de veldwachter. Hij wilde moeder spreken. ‘Maria, ik heb een moeilijke opdracht voor je. Op het gemeentehuis weten ze dat je oudste zoon in krijgsgevangenschap zit in Duitsland. Omdat er nu bij jullie een bed vrij is, zal je slaapgelegenheid moeten geven aan een Duits onderofficier.’ ‘Dat kan niet, dat kan je me niet aandoen.’ Jammer genoeg was het wel waar. De veldwachter haalde een bordje te voorschijn dat op de deur bevestigd werd met de vermelding ‘Belegt: Gefreiter Erich Haupt’. Een uur later stond er inderdaad een Duits soldaat met pak en zak op de stoep, er was geen ontkomen aan. Begin september ontstond er grote deining in Puurs. Het dorp werd opgeschrikt door een enorm gedaver. Iedereen snelde naar buiten in de Palingstraat. Tot ieders verbazing kwam een heel detachement pantservoertuigen, volledig in het zwart geklede Duitse soldaten inbegrepen, de straat ingereden, richting oude brouwerij. ‘Wat zijn die van plan?’ ‘Ik dacht dat de oorlog voorbij was.’ ‘Waarom moeten ze nu juist naar hier komen?’ De mensen vonden het maar niks. Dat betekende nog meer geüniformeerden in Puurs en er liepen er al teveel. ‘Luc, ik ben die mannen beu. Kunnen we tegen dat fascistisch gedoe nu echt niks beginnen?’ vroeg Toon opgewonden. Toon was mijn neef, anderhalf jaar jonger dan ik en we hadden samen al veel meegemaakt. Meestal voelden we de dingen op dezelfde manier aan. ‘Ja Toon, ik heb er ook genoeg van. Je kan geen pint meer drinken of die grijze nazi-uniformen zitten daar in de weg aan de toog,’ vulde ik aan. ‘Met het stuur van hun fiets onder hun armen,’ spotte Toon. ‘En hoe de meisjes naar hen kijken. Zijn ze soms beter dan wij,’ voegde hij er verontwaardigd aan toe. ‘Ik zeg geen woord meer tegen iemand die het riskeert vriendelijk naar een fascist te kijken,’ besloot ik. * |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De wrevel groeide, de kiemen voor het verzet waren gelegd.
Nu was het enkel nog wachten op een geschikte gelegenheid,
de geschikte middelen. Het tij begon te keren en de
houding van de bevolking tegenover de Duitse bezetters
veranderde. Gedeeltelijk omwille van de omstandigheden,
gedeeltelijk door de eisen die Berlijn stelde aan het bezette
België. De gebrekkige voedselverdeling bezorgde de Duitsers een eerste opdoffer. We moesten het stellen met een heel mager voedselrantsoen: 225 gram brood per dag, 10 gram surrogaat-koffie, 50 gram vetstoffen, 30 gram suiker, 500 gram aardappelen en 75 gram vlees. En dan mochten we al blij zijn als we inderdaad kregen wat ons op papier werd beloofd. Zoals algemeen geweten is, begint verzet niet met grote woorden maar met kleine daden. Vanaf september 1940 begonnen Toon en ik in het geheim de radio te beluisteren: de Belgische uitzendingen van de BBC. Regelmatig werd de jeugd door de Belgische ministers in ballingschap aangespoord om zich te verzetten en om niet bij de pakken te blijven zitten. Het Victory-teken werd in één van die uitzendingen gelanceerd. Jan Moedwil riep regelmatig op tot weerstand en dan zagen we het: V, vrijheid, victory, overwinning.
‘Dat is het, Luc. Nu is het aan ons.’
* |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Louis kon er in die dagen maar niet over zwijgen. Telkens hij
bij ons thuis kwam, was het opnieuw hetzelfde liedje:
‘Als ik nu maar eens wist wie dat gedaan heeft. Overal die V’s, dat is toch durven!’ Ik probeerde te doen alsof ik van niks wist. ‘Ik denk dat Louis in elk geval ook plannen heeft om iets te ondernemen tegen de nazi’s. Maar wees toch maar voorzichtig,’ vond Toon. ‘Maar Toon. Louis is volgens mij honderd procent te vertrouwen. Hij gaat er anders toch niet zelf over beginnen zeker,’ merkte ik op. ‘Zo’n mannen zouden we kunnen gebruiken om tegen de fascisten iets te ondernemen.’ Moeder, die ondertussen ontdekt had wie de daders waren, was wel fier op haar zoon. Ze voelde intuïtief aan dat ze niet bang moest zijn: ‘Louis, stop maar met zoeken, het zijn Toon De Wachter en onze Luc die dat klaargespeeld hebben,’ zei ze tegen onze melkboer. ‘Is het echt? Dat is durven. En dat kunnen verzwijgen! Waar zit Luc ergens?’ vroeg Louis. Ik had stiekem aan de deur staan luisteren en kwam nu, gespeeld onverschillig maar eigenlijk zo trots als een pauw, de keuken binnen. Louis wist met zijn enthousiasme geen blijf en maakte direct een afspraak: Toon en ik moesten naar hem thuis komen, hij had ons interessante zaken te vertellen. Die avond wandelden we onopvallend naar de schuur van Louis Hofmans, naar het begin van iets dat ons leven blijvend zou tekenen. In de schuur namen we plaats op een bussel stro, het was er warm en goed beschut tegen de novemberwind die nu toch met de dag bijtender werd. ‘Ik weet dat jullie moed hebben en iets willen ondernemen. Daarom vertel ik jullie ons plan,’ begon Louis. Hij bekeek ons ernstig en ging dan verder. ‘Het doel is ploegen van jonge mannen te maken die op allerlei manieren proberen de bezetter zoveel mogelijk de duivel aan te doen. Hen het land uitkrijgen zal ons misschien niet lukken, maar we willen doen wat we kunnen. Dat is natuurlijk gevaarlijk en we moeten mekaar goed beschermen.’
Toon en ik moesten even
slikken, het klonk allemaal
zo nieuw.
Geen van beiden wisten we
dat de verzetsbeweging waar
we zo vlug mogelijk wilden
bijhoren niet meer in een beginstadium
zat. Pas veel later
zouden we ontdekken
dat er inderdaad al het een en
ander was gebeurd. Eind juni
1940 waren Marcel De Mol –
de koster van Tisselt – en
Staf Vivijs begonnen met
een actie die alleszins getuigde
van een grondige afkeer
van de toenmalige gang
van zaken. Bij de installatie
van de nieuwe gemeenteraad, had Marcel De Mol al snel ingezien
dat enkel VNV-leden in die nieuwe gemeenteraad gingen
zetelen. Dat was niet direct iets wereldschokkends voor hem,
het lag in de lijn van de verwachtingen. Wat de man echter
irriteerde
was het feit dat die gemeenteraadsleden heel snel hun
Vlaamse idealen leken te verliezen en enkel nog geïnteresseerd
waren in profijtjes en in het zo goed mogelijk bevriend geraken
met de Duitse bezettingsmacht. Voor de oorlog had ook hij
Vlaamse idealen gehad, en hij had die zeker nog. Maar toen hij
zag dat die VNV-ers geen enkel probleem hadden met het feit
dat Vlaanderen gewoonweg Duits en nationaal-socialistisch
zou worden, werd het hem teveel. Daarom had hij het plan opgevat
alle namen te noteren van degenen die volgens hem rechtstreeks
collaboreerden en uiteindelijk ook van diegenen uit hun
omgeving die economische voordelen haalden uit de zaak. Hij
verzamelde de gegevens: namen, adressen en een beschrijving
van de exacte collaboratiedaden. Staf Vivijs, een 18-jarige
vriend van hem, werd gevraagd de administratieve kant van de
zaak te verzorgen. Staf moest alles netjes uittikken op een
schrijfmachine. De ‘zwarte lijsten’ werden in flessen gestopt en
op een aantal plaatsen verstopt. Na de oorlog zouden ze worden
bovengehaald om te kunnen afrekenen met de collaborateurs.
Deze zaak was snel geregeld en ze besloten te starten met een
plaatselijke sluikpers. Op de schrijfmachine van de onderpastoor
tikte Staf Vivijs de teksten uit die Marcel De Mol had
opgesteld.
Ze wilden op die manier de bevolking inlichten over de
ware aard van de VNV-ers in het gemeentebestuur. Op de
stencilmachine
– weer van de onderpastoor, die alles oogluikend
toestond – werden de pamfletten vermenigvuldigd. Louis, de
broer van Staf, en zijn beste vriend, Mieleke, zorgden voor de
clandestiene verspreiding.
Dan kwam Marcel De Mol, de koster, met een voorstel tot
naamgeving op de proppen: De Zwarte Hand. Heel wat leden
vonden dit niet zo’n schitterend idee. Het deed hen teveel
denken
aan een gelijknamige roversbende die in de vorige eeuw de
streek rond Dendermonde terroriseerde en daar wilden ze liefst
niet mee vergeleken worden. Maar Marcel maakte iedereen
duidelijk
dat de naam goed klonk en zeker indruk zou maken. Uiteindelijk
twijfelde niemand meer. De beslissing was gevallen.
Marcel De Mol had zijn huiswerk grondig gemaakt, want hij
haalde een document boven dat moest dienen als de te
ondertekenen
akte voor elk nieuw lid van de beweging. Het was een bijna
letterlijke kopie van de tekst van een Servische verzetsgroep
van vóór de eerste wereldoorlog. Deze groep heette
Crna Ruka,
wat ‘zwarte hand’ betekent. Zodoende had één van de eerste
verzetsorganisaties van ons land duidelijke doelstellingen en
een op zijn minst merkwaardige naam.
Toen ik als laatste de poorten van de fabriek weer sloot en –
zoals elke dag – mijn pakje bedrijfscorrespondentie aan de
postmeester bezorgde, voelde ik me opgewekt. Ik zou straks
op mijn manier van deze dag toch nog een feestdag maken.
* |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eén van de eerste en belangrijkste activiteiten die onze jonge
verzetsbeweging ontplooide, was het drukken en verspreiden
van vlugschriften onder de plaatselijke bevolking. Eerst in
Puurs, later verderop in de streek om uiteindelijk heel Klein-
Brabant en de Rupelstreek te bevoorraden, tot zelfs in Merchtem
bij Brussel. De kopstukken van De Zwarte Hand werkten op het Puurse gemeentehuis, waar ze voor hun sluikpers ongemerkt gebruik konden maken van de gemeentelijke apparatuur. Zo werkte Clement Dielis op het kadaster, terwijl Emiel De Cat gemeenteontvanger was. Dat op de bureaus van die respectabele kerels een schrijfmachine ratelde, was dagelijkse kost. Maar dat die machine opruiende teksten produceerde, daarvan had uiteraard niemand een vermoeden. Achteraf werden de teksten vermenigvuldigd en konden de cellen in actie komen. Toon en ik kwamen voor de vierde keer bij Louis Hofmans samen en die avond werd onze cel vervolledigd. ‘Jongens, dit wordt onze vierde man,’ zei Louis enthousiast en hij stelde ons Arthur Clerbaut voor, de ex-beroepsmilitair die ik samen met Clement had gezien. Ik begroette Arthur uitbundig en vertelde hem dat ik eigenlijk allang een vermoeden had van zijn lidmaatschap van De Zwarte Hand. Toen ik hem mijn relaas deed over die toevallige ontmoeting in het gemeentehuis, kwamen we beiden tot dezelfde conclusie: we moesten voortaan beter uitkijken. Vervolgens gaf Louis ons een pakje dat gewikkeld was in bruin papier. ‘Als jullie deze pamfletten willen bussen, dan doen Arthur en ik dit pak wel.’ Arthur zou later de cel van Ruisbroek van het nodige propagandamateriaal voorzien. Toon trok een bedenkelijk gezicht, keek me angstig aan en waagde het dan toch aan Louis te vragen: ‘Moet dat echt vanavond? Ik had aan moeder beloofd de deur te herstellen en ik heb dat karweitje al twee keer uitgesteld.’ ‘Nee hoor Toon,’ stelde Louis hem gerust, ‘je weet toch dat je de pamfletten mag wegbrengen wanneer jij wil. Je moet het wel met Luc afspreken.’ Er stond inderdaad geen regel op het tijdstip van het verspreiden, maar niemand riskeerde het om langer dan noodzakelijk met het bezwarende pakje opgescheept te blijven. Het was dus de gewoonte dat je het nog dezelfde avond ging bussen. We kenden onze straten. En uitstel van verdeling was uiteraard stukken gevaarlijker dan de reparatie van een deur uit te stellen. Gehaast trokken we door de Hof ten Berglaan. Nadat we de Palingstraat volledig hadden voorzien van onze pamfletjes, staken we onze roze briefjes ook daar stiekem in de bussen. ‘Hallo! Hier DE ZWARTE HAND! VVVVV Zegeteeken der Verbondenen! Dood en Schrik der Nazi’s! Hitler... Gij doet ons lijden!’ was ditmaal de inleiding van de boodschap die we bij zoveel mogelijk mensen wilden laten doordringen. Om tien uur waren we vertrokken. We hadden ondertussen uitgerekend dat het ganse traject exact vijftig minuten in beslag nam. Vermits de avondklok inging om elf uur, wilden we liefst daarvoor thuis zijn. Overheide was een verlaten straat, met slechts hier en daar een huis, meestal boerderijen. Het was de rustigste straat, maar tegelijk ook de gevaarlijkste. Wanneer er gevaar dreigde, konden we maar hier en daar schuilen tussen de huizen. Het open veld zette ons aan om onze pas te versnellen. De kraag van onze jas hoog opgetrokken – de wind joeg de laatste bladeren wild voor onze voeten op - werkten we vlug verder. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Illegaal pamflet van De Zwarte Hand. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan restte enkel nog de Begijnhofstraat. Ver moesten we dus
niet gaan, wat ook duidelijk de bedoeling was. De zone mocht
zeker niet te groot zijn, anders waren we te lang onderweg en
werd het gevaar te groot. Op dit punt hadden we blijkbaar wel
goede veiligheidsmaatregelen genomen.
Met de zoveelste drogreden kwam ik het bureau van het kadaster binnen. Clement was gelukkig alleen, dat was ideaal. ‘Luc, jij komt als geroepen,’ zei Clement ernstig. Hij kreeg een militaire gestrengheid over zich zoals steeds wanneer hij over het verzet begon. ‘Ik heb op een plan zitten broeden, en voor de uitwerking ervan heb ik jou en Toon nodig,’ vervolgde hij onverstoorbaar. ‘Volgens mij moet het kunnen lukken. ’Ik voelde iets kriebelen van binnen omdat ik hem zo enthousiast bezig hoorde. Clement ontvouwde rustig maar duidelijk zijn plan. Het was simpel, maar ingenieus. Clement had burgemeester Philips voorgesteld een cultureel project op te zetten voor de gemeente Puurs. De burgemeester had positief op het voorstel gerea - geerd: de nazi’s en VNV-ers hoorden immers niet liever. Als er voor een cultureel project werd gewerkt, waren de mensen tevreden en leek het tenminste alsof er verder niets aan de hand was. Het leven ging dan als het ware zijn gewone gang. Vermits in het gebouw waar Clement zijn bureau had, nog verschillende lokalen vrij waren, was de burgemeester onmiddellijk bereid er enkele voor dit goede doel af te staan. Hij wist niet waar hij aan begon. De burgemeester twijfelde nog even over de personen die zoiets hoogstaands zouden kunnen uitvoeren, maar Clement stelde hem gerust. Hij kende nog wel enkele verstandige jonge mannen met het hart op de juiste plaats. Zij zouden zich zeker inzetten voor de goede zaak. Ik lag bijna dubbel van het lachen. ‘Jazeker, Philips, ik wil mij inzetten voor de goede zaak, maar ik denk niet dat we het over hetzelfde hebben,’ zei ik tot een ingebeelde burgemeester. Clement zat me geamuseerd gade te slaan. ‘Dus, je ziet er iets in,’ vroeg hij gespeeld verbaasd. Op zo’n overbodige vraag gaf ik geen antwoord, maar ik kwam wel aanstonds in actie. Ook Toon was onmiddellijk voor het idee gewonnen en de volgende avond begonnen we al met het opkuisen van de grote zolder van de vroegere burgerswoning van de familie Verbeelen, die door het gemeentebestuur was opgekocht. We zouden tentoonstellingen inrichten en daarvoor moesten we voldoende ruimte hebben, de zolder was echt ideaal.
De voorbereidingen voor zo’n tentoonstelling duurden lang: de lokalen moesten opgekuist, geschilderd en met gordijnen aangekleed worden. Verder moesten er decors gebouwd worden, sokkels gemaakt voor de beeldhouwwerken, kunstenaars gecontacteerd en uitnodigingen opgesteld. Bijna dagelijks waren we aan het werk. En dàt was nu juist de bedoeling. Onze aanwezigheid in het gemeentelijk gebouw was perfect te verantwoorden en we konden doen wat we wilden.
Toon had een kennis, Albert, opgetrommeld die op de hoogte
was van kunst en cultuur en die heel wat kunstenaars kende.
Albert – die verder niets wist van de verborgen bedoeling van
de zaak – hielp vlijtig mee aan het cultureel project.
Kunstschilder
Jan Verheyden en beeldhouwer Herman De Cuyper
waren bereid een eerste tentoonstelling te verzorgen. Geen
van beiden wisten dat zij gebruikt werden als dekmantel voor
De Zwarte Hand. Terwijl Albert en Toon doorwerkten, kon ik
pamfletten tellen in het bureau van Clement. Het gebeurde
ook dat Toon bij Emiel De Cat binnenwipte voor een bespreking.
Niemand die ook maar één keer aanstoot nam aan onze
aanwezigheid op de gemeentelijke diensten. We waren immers
zo goed als de culturele attachés van Puurs. Zelfs ’s
nachts werd onze aanwezigheid daar niet abnormaal gevonden.
Tijdens de perioden dat er een tentoonstelling liep, moesten
de kunstwerken ook bewaakt worden. Het was dan ook
niet uitzonderlijk dat er plots luid op de deur werd gebonkt en
dat er soldaten van de Wehrmacht binnenkwamen voor controle.
De kunstwerken hadden een hoge waarde en wanneer
wij, als culturele verantwoordelijken, ons werk niet zouden
doen, moesten de Duitsers dit karwei opknappen. Ze waren
blij Toon en ik daar wakend aan te treffen. Wij daarentegen
hadden niets liever dan dat de Wehrmacht zo snel mogelijk
verdween, dan konden we ons ongestoord aan ons echte werk
wijden.
* |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als ik terugdenk aan de geschiedenis met de zendapparatuur,
komt me onvermijdelijk Remi De Mol voor de geest. Remi
behoorde met zijn 41 jaar tot de ouderdomsdekens van de
verzetsbeweging.
Hij was één van de pioniers en zijn brilletje met
glazen zonder montuur accentueerde zijn kalend voorhoofd.
Hij straalde zonder meer degelijkheid, ernst en zelfzekerheid
uit. Zoals hij daar rustig van zijn pilsje zat te genieten, kon
hij
evengoed een minister zijn, of toch minstens een
volksvertegenwoordiger.
‘Goede avond, Remi,’ zei meneer Verstraeten. De kantonrechter, goed bevriend met Remi De Mol, liet zich opgelucht op een stoel zakken. ‘Het werk zit er weer op voor vandaag.’ ‘Inderdaad. Ik heb vandaag een en ander overdacht terwijl ik op mijn werk met de radio’s zat te knoeien,’ zei Remi fluisterend. Hij tikte met zijn wijsvinger zijn brilletje op de juiste plaats en trok een uitnodigend gezicht. Op dat ogenblik kwam ook Clement Van Stappen de herberg binnen. Clement was schoenfabrikant en woonde schuin tegenover het station waar Remi in de lokalen van de PTT werkte. Elke dag kwamen de drie hier in café Het Wachthuis na het werk samen om een pintje te drinken. De cafébaas liet zijn tapkraan op verzoek van de drie lopen en Remi deed zijn bedenkingen uit de doeken. De combinatie van het vervoer van Belgische aardappelen per trein naar Duitsland en zijn beroepsactiviteit als radio-technicus hadden hem op een idee gebracht. ‘We zouden heel de trafiek naar Engeland moeten kunnen doorseinen. We hebben dringend een radiozender nodig in het verzet,’ besloot hij. Verstraeten en Clement Van Stappen – zelf geen leden van De Zwarte Hand, maar minstens hevige sympathisanten – waren bereid het geld te leveren om ons aan een zendtoestel te helpen. Waar het toestel vandaan kwam, wou niemand zeggen. Wel was bekend dat het veel geld had gekost, dat Verstraeten en Van Stappen de sponsors waren en dat het ding enkel de mogelijkheid bood te seinen in morse. De betrokken leden waren razend enthousiast en Remi verduidelijkte nog even, om alle misverstanden te vermijden, dat hijzelf het toestel volledig op punt had gesteld. Jozef Verhavert, een jongen van 22 die bij het leger bedrijvig was in de telecommunicatie, werd aangesteld als de hoofdverantwoordelijke. De eerste twee nachten bleef hij constant, onvermoeibaar een code proberen: kort-kort-lang-kort-kortlang: ‘De vis zwemt in het water!’ Steeds maar opnieuw en in alle mogelijke stijlen en intensiteit van aanslaan. Er kwam geen enkele reactie. Was Londen doof of waren ze daar niet geïnteresseerd in wat er in bezet gebied allemaal gebeurde? Hij herhaalde de code, kortaf nu, kwaad: ‘De vis zwemt in het water.’ Voor hij de derde nacht, eenzaam thuis op de zolderkamer, ging proberen, raadpleegde hij Remi. ‘Jef, stop met die vis, ik denk niet dat we reactie zullen krijgen. Waarschijnlijk vinden ze het in Londen veel te gevaarlijk om te reageren. Hier is een belangrijke boodschap. Geef voor alle zekerheid je vis-code nog eens door en sein dit onmiddellijk daarna. ’ Remi overhandigde hem een strak gevouwen bruin papiertje. Jozef begon te denken dat ‘de vis zwemt in het water’ misschien geen erg overtuigende code-slogan was en deed wat Remi hem gevraagd had. Slechts tweemaal mocht ‘de vis nog zwemmen’, dan volgde onverbiddelijk dit nieuws in morse: ‘Puurs – Palingstraat – 15 nazi-pantservoertuigen opgesteld – passief’. Toen Jozef die nacht zijn zendinstallatie toedekte, had hij terug hoop; misschien had zijn werk ditmaal wel iets opgeleverd. Frans Van Beneden kwam enkele weken op bezoek. Nu was snel duidelijk waarom er geen reactie kwam op de doorgeseinde berichten. Frans was een echte radio-technicus en hij constateerde dat het toestel gewoonweg niet functioneerde. Het was onherstelbaar defect. Al het werk was nutteloos geweest. Ze hadden zich domweg laten bedotten en heel de sponsoring van Verstraeten en Van Stappen – hoe edelmoedig ook – was zinloos geweest. Gelukkig lieten ze de moed niet zakken. Ze kenden de fouten nu, wisten wat ze nodig hadden en begonnen opnieuw te zoeken. Een nieuwe sponsor was tamelijk snel gevonden. Louis Pol - fliet werkte na zijn dagtaak soms op het kasteel van Bornem. Hij tuinierde er en knapte er karweitjes op. In elk geval had hij op die manier bewezen dat hij uit het goede hout gesneden was en dat hij een man was waarop men kon rekenen. De gravin had dit al vlug begrepen én had ook wel uit niet mis te verstane reacties van Louis gehoord dat hij in het verzet zat. En dat liet haar zeker niet onberoerd. Op een zaterdag, nadat hij de hele akker naast de paardenstallen had omgespit, liet hij iets los over de noodzaak van een radio-zender. De gravin Thérèse d’Oultremont, de echtgenote van graaf John de Marnix de Sint Aldegonde, was onmiddellijk bereid het jonge verzet in de streek te steunen. Het was niet de eerste keer dat de Marnixen zich met het verzet inlieten. Al ten tijde van de Spanjaarden troffen we een voorvader van de gravin aan de kant van de Geuzen. De gravin zou ook het latere verzet tijdens de tweede wereldoorlog actief steunen. Graag gaf ze nu het nodige geld om De Zwarte Hand te voorzien van een nieuw toestel. Waar de apparatuur dit keer vandaan kwam, werd door velen met een waas van mysterie omhuld. Maar zoals Toon en ik het begrepen hadden, was het toestel waarschijnlijk verduisterd op het vliegveld van Hingene. Iemand die daar werkte, wou blijkbaar op twee paarden wedden: de nazi’s dienen om geld te verdienen, én het verzet terwille zijn om op die manier nogmaals geld binnen te rijven. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans Van Beneden, getekend door mede-gevangene |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen de langverwachte vracht toekwam op de zolder van het
gemeentehuis, was de spanning te snijden. Louis en ik hielden
de wacht op de trap, terwijl Frans, Remi en Jozef uitpakten. Alles was ingeladen
in vier houten munitiekistjes; dikke koorden waren opzij bevestigd als
handvatten en vooraan zat nog eens een grendel als extra-afsluiting.
Frans, de aangewezen persoon om de zending op zijn volle waarde te
schatten, pakte het boeltje met trillende handen uit. De zender, die
gedemonteerd was meegeleverd, moest op de omgekeerde kistjes terug worden geïnstalleerd. Ditmaal betrof het een toestel
met grote draagwijdte; het kon zowel telegrafische als gesproken
teksten verwerken. Frans schikte de zaak in de juiste
volgorde en op nog geen kwartier had hij alles perfect
geïnstalleerd.
De uitzendingen konden starten.
Vanaf dat ogenblik – eind december 1940 – verhuisde de zender voortdurend omdat het te gevaarlijk was altijd vanop dezelfde plaats door te seinen. Dikwijls werd er uitgezonden vanop de zolderkamer van radiotelegrafist Jozef Verhavert. Verscheidene keren was de zolder van het gemeentehuis de aangewezen locatie, om tenslotte te verzeilen in Lippelo-bos. Steeds moesten de vier kisten worden meegesleept op de bagagedrager van de fietsen. En altijd moest een andere ploeg ’s anderendaags het toestel weer ophalen. Het bleef gevaarlijk, het bleef opereren in een bezet land. Aan door te seinen berichten was er zeker geen gebrek: opstelling van luchtafweer op Overheide, de activiteiten op het door de Duitsers aangelegde vliegveld van Hingene, het dagelijkse doen en laten van de Puursenaars onder controle van de nazi’s... Voor de berichten over de activiteiten op het vliegveld van Hingene was Leon Schoof uit Sint-Amands verantwoordelijk. Alles was interessant, en Jozef gaf steeds al die informatie aan Londen door. Alleen wisten we nooit of die berichten wel degelijk aankwamen. Nooit kwam er reactie, hoe hard Jozef ook probeerde. Remi vond dat deze gang van zaken absoluut geen reden mocht zijn om de zaak dan maar op zijn beloop te laten, laat staan stil te leggen. Samen met Albert De Bondt had hij al een tijdje een plan klaar om op 21 juli iets speciaals te doen. Op die nationale feestdag in 1941 stond trouwens een hele ploeg jonge mensen klaar om te bewijzen dat ze niet akkoord gingen met bezetting. We wilden laten horen dat we alternatieven te bieden hadden voor het fascistische ideeëngoed. Toon en ik werden op die bewuste 21 juli naar Hingene gestuurd. Daar moesten we met de fiets wat rondrijden, een aantal keren het vliegveld voorbijrijden en in het centrum een pint gaan pakken. We moesten er in elk geval voor zorgen dat we opvielen. Onze opdracht bestond erin de aandacht af te leiden van de zaak waar het eigenlijk om draaide. Terwijl wij in Hingene rondtoerden, vertrokken Jozef Verhavert, Albert De Bondt en Frans Van Beneden richting Tisselt, de vier houten kistjes met de apparatuur erin netjes verdeeld over hun drie fietsen. Alle verzetslieden waren die dag actief. Op alle mogelijke, gevaarlijke punten stonden wachtposten opgesteld. Elke cel had van bovenaf de opdracht gekregen op een bepaalde plaats alles in de gaten te houden. Overal in de buurt van die oude schuur in Tisselt zou je leden van De Zwarte Hand hebben kunnen opmerken. Maar gelukkig wist niemand daar iets van ons lidmaatschap af. Het plan gold voor heel Klein-Brabant en de Rupelstreek en bij de voorbereiding waren de verantwoordelijken niet over één nacht ijs gegaan. In de afgelegen schuur pakten Albert, Jozef en Frans de zender voorzichtig uit, Frans koppelde alle verbindingen en installeerde onze kostbare apparatuur. Alles was klaar voor de uitzending, en dan kwam Marcel De Mol op de proppen. De koster was ook naar Tisselt gekomen en had warempel zijn piano meeverhuisd. Er werd een micro voorgeplaatst en kort daarop weergalmde het Belgisch volkslied door tal van huiskamers in de streek. Daarna nam Albert De Bondt het woord. ‘Vlamingen, op deze nationale feestdag wil De Zwarte Hand het woord tot u richten. Ons volk schreeuwt om brood terwijl de vijand ons land leegplundert, onze oogsten wegsleurt en onze veldvruchten voortijdig rooit. Ons volk schreeuwt om recht en vrijheid. Het wil zich niet laten verduitsen of uiteenrukken. Het wil niet buigen en zwoegen onder de nazi-knoet. Het wil zichzelf zijn, zijn ziel vrijwaren. Het wil zijn eigen weg gaan, de vrede en het humanisme dienend. Het wil uit alle kracht, doch zonder vreemde druk meewerken aan een nieuw, gezonder en rechtvaardiger Europa. Ons volk wil leven, maar niet tot elke prijs, als de schande, de ellende en de slavernij er moeten inbegrepen zijn. Juist daarom prediken wij de weerstand, het verzet, de strijd die ons naar de bevrijding voeren moet.’ ‘Mannen, vrouwen, jeugd van België, kamp met ons tegen de Duitse vijand en tegen onze eigen judassen!’ Albert veegde met de rug van zijn hand het zweet weg. ‘Prachtwerk, mannen, de opdracht is goed volbracht,’ riep Frans enthousiast. En inderdaad, de uitzending was ongestoord verzorgd geworden én zuiver ontvangen bij de mensen thuis. Dat merkten we achteraf aan de reacties van velen, tijdens gesprekken die we links en rechts ongemerkt opvingen. Tegelijk was dit ook het ultieme bewijs dat de installatie wel degelijk functioneerde. Na deze gevaarlijke onderneming, kwamen er nog meerdere klussen, en altijd bleven er risico’s aan verbonden. Jozef Peeters, een lid dat in Lippelo woonde, had daar in het bos rond het kasteel een interessante zaak ontdekt. Diep verdoken tussen de eeuwenoude eiken en beuken stond een vervallen hut die blijkbaar nog dienst had gedaan als schuilplaats voor jagers. Aan de verhakkelde staat van het optrekje te zien, was die tijd echter héél lang voorbij. Des te beter, dacht Jozef Peeters bij zichzelf en hij ging met het idee aankloppen bij Clement Dielis. Die zag onmiddellijk in dat daar inderdaad een prima plaats was gevonden om uit te zenden, immers hoe meer plaatsen, hoe veiliger. Frans Van Beneden reed met Jozef Verhavert, de vaste radiooperateur, naar Lippelo. Op de zolder van het gemeentehuis hadden Toon en ik de vier kistjes mooi verdeeld en in twee duivenmanden gestopt. Een prachtiger alibi was moeilijk te bedenken: Frans en Jozef zouden ‘duiven gaan lossen’ aan de kant van Lippelo-bos. ‘Zorg dat ze goed vliegen, Jef. Los ze naar de goede kant,’ spotte Toon. ‘Schrijf in voor Londen deze keer, op Quiévrain is toch niks meer te winnen,’ vulde ik aan. ‘Het is al goed met jullie grapjes,’ reageerde Frans, ‘je zou beter duimen dat we er veilig doorgeraken.’ ‘En zorg dat jullie morgenvroeg goed op tijd zijn om onze duiven terug te komen ophalen,’ ging Jozef verder. Met zijn 22 jaar vond hij ons twee jonge snotters. Hij stelde wel vertrouwen in ons, maar kon toch niet nalaten te laten voelen dat hij meer verantwoordelijkheid droeg. Toen Frans en Jozef in de Kasteelstraat kwamen, was het bos al in zicht. Aan café De Wandeling verlieten ze de straat en reden langs de oude dreef richting kasteel. Vlak voor de ingang sloegen ze rechtsaf, ze zagen haast geen hand meer voor hun ogen. De nacht was nog ondoorzichtiger onder het dichte bladerdek van de eiken. Ze stopten, keken nog even rond om er zeker van te zijn dat niemand hen had bemerkt. Dan verstopten ze vlug hun fietsen tussen de struiken en camoufleerden ze. Elk voorzien van twee kistjes, zaten ze even doodstil op de koele bosgrond. Twee minuten wachtten ze, gaven hun ogen de tijd om te wennen aan het duister. Dan stonden ze op en gingen zo onopvallend mogelijk in de richting van de schuilhut. Door de nauwkeurige beschrijving die Jozef Peeters hen had gegeven, bereikten ze op korte tijd de gezochte plaats. Het was inderdaad een ideale plaats: goed beschut tegen al te nieuwsgierige ogen en oren en toch open lucht om de antenne een vrije loop te geven. In een mum van tijd had Frans de installatie gemonteerd, het begon nu echt een routineklus te worden. Dan was het de beurt aan Jozef Verhavert. ‘Hallo Londen! Hallo Londen! De vis zwemt in het water! Hier De Zwarte Hand, ontvangt u mij?’ Gewoontegetrouw wachtte hij even, maar zoals altijd kwam er geen antwoord, enkel wat gekraak, gepiep en gefluit. Verder niks, de lijn bleef dood. Zonder zich verder veel zorgen te maken, ging hij verder. ‘Hallo Londen! Hier De Zwarte Hand! Duits vliegveld te Hingene bij Bornem: 100 Duitse soldaten actief – 200 burgers – 15 gevechtsvliegtuigen type Messerschmitt – 1 vliegtuig type Dornier – alles opgesteld in putten, overdekt met camouflagenetten. Victory! Roger! Over and out!’ Vervolgens werd alles opnieuw gedemonteerd, netjes in de kistjes gestopt en in een hoek van de jagershut onder een vracht droge bladeren bedolven. Toen Frans en Jozef in de zwoele augustusnacht terug naar huis reden, voelden ze zich gelukkig. En toch kwam één gedachte dat geluk verstoren: waarom antwoordde Londen nooit? Als ze nu ook maar eens één keertje een teken kregen, een korte bevestiging, een signaal van: ‘O.k. boys, we hear you, thanks for the information’. Maar nee, nooit! En dat ontmoedigde hen soms wel een beetje. Wat ze op dat ogenblik niet wisten, was dat ze ook geen antwoord konden krijgen. Engeland reageerde alleen op radioberichten die afkomstig waren van zenders met een Engels immatriculatienummer of met een door Londen toegekende frequentie en code. Ook dit was een gevolg van de kinderziekten van het jonge verzet. Jaren later, in 1985, was ik samen met een grote groep oud-gevangenen te gast bij de Royal Air Force, in de buurt van Lancashire. Wanneer het onderwerp inlichtingendiensten en spionage ter sprake kwam, begon ik uiteraard over de zender van De Zwarte Hand. Een commander die het gesprek terloops had gevolgd, kwam ons gezelschap vervoegen. Hij wist pertinent zeker dat de berichten uit Puurs tijdens de oorlog Londen hadden bereikt. Er was toen over gesproken én met de informatie rekening gehouden. * |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoals ik later vernam, was dit de voorgeschiedenis van onze
sabotagedaad:
‘Verdomme zeg, dat is toch wel erg,’ zei Jan. Hij zag er moegetergd uit. ‘Waarover heb je het?’ vroeg Clement Dielis geïnteresseerd. ‘Wel, ik kan verdorie mijn werk niet eens doen. Mijn vrachtwagen staat daar maar en ik krijg geen bonnetjes om brandstof te halen.’ ‘Wat wil je, Jan, wij zijn geen baas meer in eigen huis.’ ‘Maar ondertussen staat daar wel een volle ketel op het vliegveld van Hingene. Daarmee zou ik goed vooruit geholpen zijn,’ besloot Jan. Het gesprek bleef nog een tijdje in de oren van Clement hangen. Hij voelde dat hij iets moest doen. Toen Louis Hofmans op het kadaster langskwam, informeerde Clement of hij ook wat van de brandstoftank afwist. Louis kon zich nog herinneren dat hij op die plaats een brandstoftank had zien staan. Of er ook vloeistof inzat, daar had hij geen flauw idee van. Toen hij ’s anderendaags tijdens zijn melkronde langs het vliegveld kwam, waagde hij het toch even te gaan controleren. De ketel stond nogal afgelegen van de rest van het vliegveld en in de onmiddellijke buurt waren maar weinig huizen, een oude boerderij uitgezonderd. Vlug sprong Louis over de gracht en liep tussen het kreupelhout tot bij de ketel. Daar wachtte hij even, speurde de omgeving af en toen hij vastgesteld had dat alles veilig was, klopte hij met een stok tegen de ketel. Een mooie, volle klank zong in zijn oren. De tank is serieus gevuld, dacht hij. Toen dat eenmaal bekend was, werden er binnen de beweging verschillende suggesties gedaan. Het zou een goede zaak zijn als De Zwarte Hand dat reservoir zou kunnen saboteren. Hitler zou er de oorlog niet mee verliezen, maar toch. Het zou een mooie prikactie zijn: de Duitse gevechtsvliegtuigen zouden zonder brandstof vallen en enkele dagen aan de grond moeten blijven. Al zouden ze er geen blijvende schade van ondervinden, het zou de nazi’s toch wat problemen geven en het zou in elk geval een opdoffer voor hun zelfverzekerdheid betekenen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Actieterrein (gearceerd gedeelte) van onze jonge verzetsgroep |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inmiddels was het al begin september 1941 en De Zwarte
Hand telde reeds 111 leden. Jonge mensen uit Baasrode,
Boom, Bornem, Hingene, Liezele, Lippelo, Londerzeel, Malderen,
Merchtem, Niel, Ruisbroek, Schelle en Sint-Amands waren
de pioniers van Tisselt en Puurs komen vervoegen en opereerden nu constant in heel de streek. De jongste leden waren
nauwelijks 15 jaar oud, de oudste was 61. De gemiddelde leeftijd
van onze groep was 25 jaar en bijna de helft was 20 jaar of
jonger.
Toon en ik waren nog maar pas een nieuwe cel gaan opstarten in Boom en hoorden van Clement het relaas van de geviseerde brandstoftank. Na wat over en weer gepraat en na overleg met Louis Hofmans besloten we de zaak zelf aan te pakken. Uiteindelijk was het maar een drietal kilometer van onze straat en we kenden de omgeving daar als onze broekzak. Op een miezerige, regenachtige avond vertrokken we rond kwart voor elf met de fiets, slechts even voor het ingaan van de avondklok. Ik had moeder verteld dat ik bij Toon ging logeren en Toon maakte zijn ouders wijs dat hij met mij nog een en ander te bespreken had en de nacht bij ons wou doorbrengen. Thuis was bijgevolg niemand ongerust, we waren vrijgevochten. Aan ons stuur hing een tas met daarin schoenen en kleren die aan mensen toebehoorden die met het verzet helemaal niks te maken hadden. Ik had een kennis op de mouw gespeld dat ik wat karweitjes moest uitvoeren in onze tuin en ik had hem gevraagd of ik zijn oude kleren en laarzen daarvoor mocht gebruiken. Dat lukte zonder enig probleem. Zo verging het ook Toon die nonkel Tamboer allerlei werkkledij en diens bottines wist te ontfutselen. Met deze oude kleren in de tas aan het stuur reden we de Verbeelenstraat door, langs de Lodderstraat en zo naar het militair vliegveld van Hingene. Het was een uitgestrekte vlakte die de Duitsers reeds kort na hun aankomst in de streek hadden omgetoverd tot een basis voor hun gevechtsvliegtuigen. Het vliegveld strekte zich uit van de dreef van het kasteel van Hingene tot de kerk van Wintam, een terrein van ettelijke hectaren. Zelfs de bossen van Klein-Mechelen werden gerooid om de aanleg ervan mogelijk te maken. Ongeveer 200 burgers uit de streek waren er tewerkgesteld en een honderdtal Duitse soldaten en officieren van de luchtmacht waren er gekazerneerd. Een plaats van enig militair belang dus. Om kwart over elf kwamen we aan de rand van die immense vlakte. De avondklok was al een kwartier ingegaan. Aan de boerderij, juist voor de dreef, reden we een stukje naar rechts en daar, enkele meters verder, wisten we de brandstoftank staan. Het was volslagen donker, sterren noch maan konden ons tijdens dit werk bijlichten. We verstopten onze fietsen in de grachtkant, namen de tassen eraf en trokken de laarzen aan. Het begon te motregenen. Toon lichtte even bij met zijn afgedempte zaklamp. Nu onderscheidden we duidelijker de brandstoftank op enkele meters van ons. We sprongen de gracht over, baanden ons een weg door het kreupelhout, ploeterden door het slijk en dan waren we er. We besloten de zaklamp te doven om onze ogen de kans te geven aan het donker te wennen. In de verte zagen we Duitse wachtposten patrouilleren bij de vliegtuigen. De grote ketel, die waarschijnlijk zo’n 5 000 liter kerosine bevatte, was ongeveer twee meter hoog en stond op betonnen muurtjes. Hij bood ons wat bescherming aan de kant van het vliegveld. Aan de achterkant werden we beschut door het kreupelhout. We trokken onze eigen plunje uit en verkleedden ons haastig in de oude vodden van Albert en nonkel Tamboer. Het was een lachwekkend zicht Toon in de bottines van onze oom te zien stappen: nonkel Tamboer had een maat 45. ‘Beginnen we eraan,’ vroeg ik aan Toon. Die keek even op zijn uurwerk. ‘Het is half twaalf, we starten.’ We haalden elk een handboor uit onze tas, voorzien van een boor van 8 millimeter. Ik zette de boorkop tegen de ketel, het handvat tegen mijn buik, Toon begon hoger en plaatste zijn gereedschap tegen de schouders. Even wachtten we om nog een laatste keer te controleren of alles stil was en dan begonnen we koortsachtig te boren in het harde metaal. Er moesten twee gaatjes in het reservoir, anders kon de vloeistof nooit weglopen. Er moest immers lucht in de tank kunnen. We draaiden en duwden uit alle macht; na tien minuten droop het zweet al van ons voorhoofd. We stopten even. Toon lichtte bij en onderzocht hoe diep we al waren. Het werk bleek nog niet ver gevorderd te zijn. We lieten de moed niet zakken en weer duwden we onze handboren ongeduldig tegen de ketelwand. Ik dacht er even aan dat we misschien toch beter boortjes van 6 millimeter hadden kunnen gebruiken, maar daar was het nu te laat voor. Na een kwartier waren we weer bekaf. We merkten dat we nu toch wat dieper waren gekomen en dat gaf ons moed. Maar stilaan begonnen de boren meer lawaai te maken en de angst sloeg ons om het hart. In de verte blafte de waakhond van de boerderij. Maar we boorden verder. Daarbij begonnen de revolvers in onze broekzakken ons te hinderen. We hadden ze meegenomen voor de veiligheid. Maar nu hadden we er meer last van dan plezier. Toch durfden we ze niet naast ons neerleggen. Het geblaf bleef nijdig aanhouden, we wachtten even. Toch wilden we onze opdracht kost wat kost tot een goed einde brengen. We hadden er zelf voor gekozen en we konden het ons niet veroorloven zo dicht bij het doel te stranden. Zwetend en bang boorden we verder. Het lawaai van het boren werd nu echt angstaanjagend. Hoe dunner de wand die zich tussen de boor en de brandstof bevond, hoe luider de klank. Daar kwam nog bij dat Toon boven het niveau van de vloeistof boorde, wat het geluid nog extra versterkte. Even dachten we aan de kant van de Duitse wachtposten beweging te hebben gezien, we trilden van angst. Een half uur werkten we zwetend verder en de angst en de twijfels kwamen meer en meer opzetten: was het allemaal wel de moeite waard? En als we nu gesnapt werden – al saboterend en mét een revolver? Duizend en één dingen spookten door ons hoofd. ‘Doen we nog verder of geven we het op, Toon?’ vroeg ik. Ik zag het niet meer zitten, ik was bekaf. Toon twijfelde ook, hij blies even zijn vermoeidheid weg en besloot dan: ‘Laten we verder werken, we zijn er misschien bijna.’ ‘Ik kan niet meer. Ik geloof dat ze voor dit reservoir een staalplaat van 5 millimeter hebben gebruikt.’ ‘Dan werken we met korte tussenpauzes verder,’ gaf mijn neef me weer moed. Bij de minste boor-beweging begon dat schurende en klagende lawaai meteen opnieuw. Maar stilaan werd het lawaai weer minder opvallend. Na ruim een half uur boren en bibberen van de schrik, spoot de vliegtuigbrandstof ons plotseling tegen het lijf. Aan de kracht van de straal te merken was de ketel blijkbaar goed gevuld. Gelukkig hadden we reservekleren meegenomen, want hoe vlug we ook wegsprongen, we konden niet verhinderen dat we op die korte tijd doornat waren van de kerosine. De tank liep leeg, zoveel was duidelijk. Zo vlug we konden, maakten we ons uit de voeten: terug door het slijk, met onze tas, onze boor en onze eigen kleren. Opnieuw door het kreupelhout, over de gracht tot aan onze fiets. Uitgeput lieten we ons daar in de grachtkant vallen. Veel tijd konden we ons echter niet veroorloven. Als de bliksem verwisselden we weer van kleren, trokken onze fietsen uit de gracht en maakten dat we wegkwamen. Rechtstreeks naar huis fietsen, durfden we niet. In Klein Mechelen namen we de Puursesteenweg naar Bornem. Als we dan iemand zouden tegenkomen, leek het toch alsof we uit een heel andere richting kwamen. Langs het wegje naast de spoorlijn fietsten we naar de Zeuthoeve en zo terug naar huis. We besloten elk in ons eigen bed te gaan slapen en ons eerst een grondige wasbeurt te geven om de stank kwijt te geraken. Van de met kerosine doordrongen kleren hadden we ons al eerder verlost. Wat we niet wisten, was dat Louis Hofmans, die ons de tank had aangewezen, nadien was doorgereden naar Hingene. Zolang de sabotage duurde, had de plaatselijke cel van De Zwarte Hand daar samen met hem in de buurt gepatrouilleerd en onze actie gedekt. Maar dit kwamen we pas veel later te weten van een cel waarvan niemand uit gevangenschap is teruggekeerd. De volgende dag, aan de ontbijttafel, geurde de koffie heerlijker dan ooit. Hoewel ze natuurlijk geen goede kwaliteit kon krijgen, kende moeder de kunst om met koffie te toveren, daar was ze voor bekend. Ze bekeek me met een argwanende blik toen ik aan tafel bijschoof. ‘Waar heb jij gezeten?’ vroeg ze, terwijl ze verschillende keren intens haar neus ophaalde. ‘Nergens moeder,’ probeerde ik zo neutraal mogelijk te antwoorden. ‘Heb jij aan een auto gewerkt?’ Onweerlegbaar had ze, letterlijk, ergens lucht van gekregen. ‘Potverdomme,’ vloekte een stem in mijn hoofd, ‘mijn kousen, die verwenste stinkkousen.’ Terwijl moeder en mijn jongere broer Etienne me vol afschuw voor de vieze stank aankeken, besefte ik opeens dat mijn kousen het enige waren wat ik niet had verwisseld. Met een smoesje probeerde ik me eruit te praten. ‘Ach ja, Toon heeft gisteren op mijn kousen gemorst met benzine,’ probeerde ik me eruit te praten. Heel geloofwaardig kwam ik blijkbaar niet over. Clement en Louis werden die dag op de hoogte gebracht van de geslaagde sabotagedaad. Louis kon nauwelijks wachten om ter plaatse de zaak te gaan verkennen. Dezelfde nacht nog trok hij naar Hingene. En hij had een hamertje meegenomen. De lange, holle toon die door zijn instrument werd opgewekt, klonk hem in de oren als symfonische muziek. ‘De tank is compleet leeg,’ dacht hij. Dan, lachend, zei hij het luidop voor zichzelf: ‘Compleet leeg.’ En inderdaad, ongeveer 5 000 liter vliegtuigbrandstof was door de Hingense grond opgeslokt en verloren gegaan voor nazi- doeleinden. Op zich geen spectaculair incident, ware het niet dat het werd uitgevoerd door twee jonge mensen die in een jonge verzetsorganisatie wilden laten zien dat iedereen kant kon kiezen en dat hun kant duidelijk de tegenovergestelde was van die van de fascisten. Enkele weken later werd er een nog grootser plan uitgedokterd. De troepentransporten langs de drukke spoorlijn Mechelen – Brussel die in Puurs steeds een halte hadden, gaven Remi De Mol de nodige inspiratie. Hij wilde een spoorwissel de lucht inblazen op een moment dat er uitsluitend Duits transport voorbij zou komen. Arthur Clerbaut had reeds de opdracht gekregen in Wallonië dynamietstaven te gaan halen in een steengroeve. Maar of deze opdracht nog zou kunnen worden uitgevoerd? * |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De leden van onze verzetsbeweging beschikten over wapens,
uiteraard.
Iedereen die bij De Zwarte Hand was aangesloten, wist verduiveld
goed dat hij met een gevaarlijke onderneming bezig
was. En om ons als lammetjes te laten afslachten, daarin had
natuurlijk niemand zin.
Ik had al ettelijke keren opgemerkt dat Erich Haupt, de Duitse beroepsmilitair die bij ons thuis logeerde, nogal onverschillig omsprong met zijn wapen. Het gebeurde meer dan eens dat hij zijn koppelriem met het pistool erin achteloos over een stoel gooide en daar verder ook onbewaakt achterliet. Dat iemand het daar dan tijdens het eten, of op een ander moment heel gemakkelijk had kunnen wegnemen, kwam blijkbaar niet bij hem op. De kerel was de slechtste nog niet, dat bleek onder andere uit zijn correcte houding tegenover moeder, anderzijds ook uit het feit dat ik af en toe wel eens een sigaret van hem kreeg, een ware luxe in oorlogstijd. Hij had dus wel een zeker vertrouwen in zijn gastgezin, wat resulteerde in een nogal nonchalante omgang met zijn vuurwapen. Regelmatig bekroop me de zin om de revolver stiekem weg te nemen en het wapen van Duitse dienststaat te laten veranderen in een anti-fascistisch wapen. Was het de vriendelijkheid van Erich, het genot van de sigaretten of de schrik voor de mogelijke gevolgen die mij belette om het pistool te ontvreemden? Ik weet het zelf niet. Eind december 1940 kreeg ik de opdracht met de fiets naar Schaarbeek te rijden om een pakje af te halen. Het was de derde keer dat ik naar Alice moest, ik begon de route zowat uit het hoofd te kennen. Een probleem was dit dus niet, maar als eindejaarsuitstapje waren er wel leukere bestemmingen te bedenken. Als ik in die bewuste rue Stephenson voor de derde keer toekwam, gaf ik weer het codewoord ‘Alice’ aan het meisje dat de deur kwam openen. Kort daarna kwam de jonge vrouw, waarvan ik ondertussen wist dat haar echte naam Maria Moens was, met een pakje aandraven. ‘Speciale zending voor Clement,’ zei ze met een licht Frans accent. Héél licht, alleen haar ‘r’ had die Franse rolneiging, voor de rest klonk ze heel Brussels. Het verbaasde me dat ze ook dit keer niet vroeg wie ik was. Ze moest een blind vertrouwen hebben in Clement Dielis, of anders was de codenaam een waterdichte garantie dat ze met betrouwbare personen te maken had. Ik nam het pak in ontvangst: een zware schoendoos ingepakt in stevig bruin papier dit keer. Onderweg, langs Londerzeel fietsend, bekroop me de neiging kerstliedjes te gaan fluiten, het pakje achteraan op mijn fiets was al een stuk in mijn achterhoofd weggezakt. Alice deed me een beetje aan één van mijn vriendinnen van de avondschool denken. Ook voor haar wou ik het tij van het fascisme doen keren en ervoor zorgen dat we een vrijer leven konden leiden. Maar ze mocht van mijn lidmaatschap van De Zwarte Hand niets te weten komen. De meesten vonden het trouwens absoluut té gevaarlijk en dus zeker geen zaak voor meisjes. Dat was dan ook de reden waarom er in heel onze verzetsgroep geen enkele vrouw te vinden was. Alhoewel, de taak van Alice was toch enorm belangrijk en zij was toch een vrouw, begon ik zo te overdenken. Aan het pakje op mijn fiets had ik helemaal niet meer gedacht. Vlug wierp ik een blik naar achteren om te controleren of de koord van de schoendoos het nog wel hield. Schrik had ik niet. Ik had immers niet het minste vermoeden wat de neutrale verpakking inhield. Mijn verbazing was dan ook groot toen mijn geheime vracht op het bureau van Clement Dielis werd uitgepakt. ‘Weet je wat je gaan halen bent?’ vroeg Clement eerst nog, ondeugend lachend. Onze leider had duidelijk plezier in mijn onwetendheid. ‘Nee, ik heb er geen idee van,’ zei ik welgemeend. ‘Ik zal het pakje eens openmaken.’ Toen het bruine pakpapier in de prullenmand verdween, lichtte Cle ment met een zeker genoegen heel traag het deksel van de doos. Niet minder dan zes revolvers legde hij triomfantelijk voor zich op de tafel: twee Braunings, drie colts kaliber 8.9 en één klein 6 mm-pistool met paarlemoeren handvat.
Voor slechts één wapen was er munitie meegeleverd, voor het kleinste. Het
waren niet de eerste wapens in de beweging, en het zouden zeker niet de
laatste zijn waarvoor geen aangepaste munitie werd gevonden. Het gebeurde
inderdaad meer dan eens dat er geweren of revolvers werden buit gemaakt,
echter zonder de bijhorende kogels. Munitie was heel duur, enkel
verkrijgbaar op de zwarte markt en het jonge verzet was nu eenmaal niet zo
rijk dat ze zich dit zomaar kon aanschaffen. Daarenboven konden we niet om
de haverklap de milde geldschieters om financiële steun vragen. We deden
dat dan ook slechts voor het absoluut noodzakelijke; er waren andere
prioriteiten. Daarom ook werden de weinige wapens waarover we beschikten
zorgvuldig gestockeerd bij Louis Hofmans. Ofwel ergens in een uitgespaarde
ruimte tussen het stro in de schuur, ofwel in de betonnen bakken die
voor de oorlog dienst deden om de melk koel te houden. Vermits
er nu toch minder melk was, kon Louis gerust één van
die bakken missen. Meteen een ideale schuilplaats voor allerlei
materiaal. Geen mens die daar iets zou gaan zoeken. * |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vanaf wanneer is een daad er een van verzet? Moet je er
daadwerkelijk
sabotage voor plegen? Is wapenbezit vereist, of is
het verspreiden van illegale drukwerken al voldoende? Eén
zaak was zeker: de Duitse militaire overheid ging er niet meer
zo licht over heen als in de begindagen van de bezetting. Nu
werd elke activiteit die kon geïnterpreteerd worden als
tegenwerking
van de bezettende overheid, hoe klein ook, zeer ernstig
genomen.
Helemaal anders ging het er aan toe in de eerste maanden van de bezetting. Toen vatten de Duitsers de tegenstand die ze hier en daar ontmoetten, nog niet te zwaar op. Het was nog relatief rustig in België en deze rust was de nazi’s blijkbaar zo kostbaar dat ze die niet wilden verstoren door martelaren te scheppen. Engelbert Salu, een verzetsman uit Steenokkerzeel, die reeds op 20 mei 1940 een aanslag pleegde op het Duitse militaire telefoonnet, werd ter dood veroordeeld, maar het vonnis werd omgezet in vijf jaar gevangenisstraf. In september 1941 was van deze voorzichtige houding vanwege de Duitsers niets meer overgebleven. Op zaterdagnacht 20 september waren Bert De Mul uit Ruisbroek en Jos Thijs uit Puurs op stap met illegaal drukwerk. Bij het bussen van De tien vaderlandsche geboden werden ze betrapt door de Duitse Feldgendarmerie en ingerekend. De eerste leden van De Zwarte Hand werden naar de gevangenis van Mechelen gevoerd, een eerste alarmsignaal voor de groep.
(Uitgave van De Zwarte Hand, september 1941. Het is met dit
document in de handen dat Bert De Mul en Jos Thijs betrapt
werden en als eersten gearresteerd.)
* |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste leden van De Zwarte Hand werden onmiddellijk in
afzondering gezet in de gevangenis van Mechelen. Bijna dagelijks
werden leden van De Zwarte Hand overgebracht naar het
fort van Breendonk voor een ondervraging.
Sturmbannführer Schmitt, die de algemene leiding van het kamp op zich nam, was tevreden eindelijk enkele van de ‘terroristen’ aan de tand te kunnen voelen. Hij had zich immers tot doel gesteld heel de ‘duivelse’ Zwarte Hand integraal op te rollen en hij was nu in zijn nopjes. De verhoren waren zwaar en sadistische folterpraktijken werden zeker niet gemeden. Clement Dielis, die tijdens zo’n ondervraging geen krimp gaf en geen woord wou lossen, werd als beloning met een biljartstok bewerkt. De ondervrager gaf hem als eindtraktatie een enorme mep op het hoofd, waarop de stok met een fameus gekraak middendoor brak. Clement kreeg vervolgens nog meer te verduren, want zijn vragensteller werd zo opgewonden dat hij hem stampte en sloeg met alles wat hij te pakken kreeg. Met een afschuwelijk toegetakeld hoofd en zwaar mishandeld, werd Clement terug naar zijn cel gebracht. ‘Ze hebben me toch niet kunnen doen spreken,’ mompelde hij nog moedig. Op 27 oktober rond 10 uur ’s morgens reed de wagen met Toon en mij over de brug het fort binnen. Met trappen en snauwen werden we uit de auto gejaagd. In de eerste dwarsgang moesten we met het gezicht naar de muur in complete strekstand blijven staan. We waren niet de eersten, de gang was al goed bevolkt. In de schaarsverlichte ruimte herkenden we niemand. Voortdurend vielen er harde klappen als iemand toch durfde te bewegen. Na enige tijd werd een kleine man binnengebracht. Hij had een zwarte hoed op het hoofd en was gekleed in een lange, zwarte overjas. ‘Ze brengen nog een jood binnen ook,’ fluisterde ik tegen Toon die naast me stond. ‘Waar?’ vroeg die verbaasd en keek even opzij. De Wehrmachtsoldaat die achter hem stond opgesteld, had dat gemerkt en gaf Toon met de kolf van zijn geweer een klap tegen de benen. ‘Ruhe! Verdammte Verbrecher.’ Toon kreunde even en waagde het niet meer op te kijken. Degene die werd binnengeleid, was helemaal geen jood, maar koster Marcel De Mol, tot dat moment een onbekende voor Toon en mij. Hij was duidelijk getekend door de zware ontberingen en mishandelingen die hij tijdens zijn verblijf in Mechelen had moeten doorstaan. Hij was graatmager en zijn diep ingevallen wangen en de ingezakte ogen gaven hem een iets van een onevenwichtige. Hij was pas vandaag naar hier overgebracht voor een confrontatie met de rest van de groep. En inderdaad, de hele gang stond vol leden van De Zwarte Hand, maar geen enkel lid was ons bekend. Dan moest Marcel De Mol aan een vernederende en zielige vertoning beginnen: in de gang moest hij op blote voeten heen en weer marcheren achter zijn medestanders. En telkens er een officier passeerde, moest hij stoppen, in het gelid springen en roepen:
‘Der Offizier hat gesagt: du sollst laufen!’
Wat een beeld. De man die aan de basis had gelegen van heel
de regionale strijd tegen de nazi’s, moest hier onderdanig hun
bevelen uitvoeren.
* |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dinsdag 28 oktober 1941 belandde ik in de gevangenis van
Antwerpen, genoemd naar waar ze is gevestigd, de Begijnenstraat.
Ik werd er in cel 174 gestopt, mijn nieuwe woonst voor
vijf maanden. En ik was niet de enige. De volledige Zwarte
Hand (behalve de twee ontsnapten uiteraard) zat er in
voorarrest,
maar dat wist ik op dat ogenblik helemaal niet. De eerste
twee dagen bleef ik in afzondering en begon bijna te wanhopen
dat ik heel mijn verblijf zo zou moeten doorbrengen. Donderdag
kwam er een gelukkige wending: twee jonge mannen
werden binnengebracht. De cipier maakte me snel duidelijk
dat er plaatsgebrek was en dat deze twee voortaan mijn
celgenoten
waren. Ik was eerst wat terughoudend tegenover de
twee nieuwelingen die blijkbaar even oud waren als ik. Je
weet maar nooit wat de bedoeling hiervan kan zijn, dacht ik.
Maar al snel bleek dat mijn achterdocht ongegrond was: Jos
Corbeel en Flor De Boeck waren beiden uit Niel én eveneens
leden van De Zwarte Hand. Ze begonnen plannen te maken
hoe ze zich zouden gedragen tijdens de verhoren en wat ze
zouden zeggen. Op die manier staken ze een ingewikkeld scenario
in mekaar.
Al vlug werden ze inderdaad opgeroepen voor ondervragingen. Die werden niet afgenomen in de gevangenis zelf, maar in de Della Faillelaan, waar de Duitse veiligheidsdiensten in een villa in de buurt van het Nachtegalenpark waren ondergebracht. De villa zou achteraf bij de bevrijding door de volkswoede totaal worden gesloopt. Als men weet wat zich daar allemaal voor gruwelijks had afgespeeld, was dat ook niet zo verwonderlijk. ’s Namiddags werden ze terug de cel ingeduwd: Jos Corbeel met een blauw oog, Flor De Boeck met zijn das in de handen; de knoop lag er nog wel in, maar de das was gescheurd. De SS-ers hadden begrepen dat hun getuigenis een afgesproken spel was. Nogal hardhandig hadden ze hun ontevredenheid op hen gekoeld. ’s Anderendaags moesten ze terug. Pas twee weken later was het mijn beurt. Ik moest buiten even wachten in een personenwagen die me naar de Della Faillelaan zou brengen; blijkbaar moest er nog iemand mee. Groot was mijn verbazing toen na korte tijd Toon naast mij plaatsnam. Een kans om een gesprek te voeren, kregen we niet. De Feldgendarm maakte ons duidelijk dat we hoe dan ook geen woord met elkaar mochten wisselen. Het was moeilijk, maar niet onoverkomelijk. We zagen in mekaars ogen dat de toestand voorlopig nog niet al te slecht was. Toen we de wagen verlieten, stapten we de luxueuze villa binnen. We moesten afdalen naar de kelderverdieping, waar cellen waren ingericht. Blijkbaar vond men het nu ineens niet meer zo noodzakelijk ons nog langer zwijgplicht op te leggen, zodat we beiden aanstonds probeerden onze informatie-achterstand in te halen. Terwijl we daar zo zaten te wachten, bedacht ik dat we maar best eerst onderzochten of we niks compromitterends bij ons hadden. Deze veiligheidsmaatregel was zeker niet onnodig: uit zijn hemdzakje haalde Toon een pasfotootje van Charel dat op een akte van aansluiting moest gekleefd worden. Ik herinnerde me dat Charel inderdaad een fotootje was komen afgeven omdat hij zich half oktober nog wilde aansluiten bij De Zwarte Hand. Na de eerste aanhoudingen voelden we aan dat we gevaarlijke papieren in ons bezit hadden en verbrandden de akte in de schouw bij Toon thuis. En nu zaten we hier met dat fotootje als gevaarlijk bewijsmateriaal. De beslissing was vlug gevallen: ik scheurde het in twee en we probeerden het glanzend papier op te eten. Eenvoudig was dat zeker niet. Het fotopapier plakte tegen onze tong en ons gehemelte, maar toen Toon als eerste naar binnen moest, was de foto van Charel gelukkig door onze slokdarm verdwenen. Nadat ik Toon in de aanpalende kamer vreselijk had horen huilen van de pijn, was het mijn beurt. Twee mannen zaten me op te wachten. De ene was August Schneiders, een kalende vijftiger met flaporen en een ongewoon brutaal gezicht. Zoals later zou blijken, had hij de leiding in de actie tegen onze weerstandsgroep. Hij zat zelfverzekerd achter zijn bureau. Ongegeneerd, de kaplaarzen vrolijk wiebelend, zat een jongeman van mijn leeftijd op het bureau. Op dat ogenblik kende ik hem natuurlijk niet. Later, naar aanleiding van de processen tegen de oorlogsmisdadigers uit het Antwerpse, vernam ik dat deze jongeman Eugeen Dirckx was, een Belg die in Lier woonde. Hij was bij het verzet geweest in zijn streek en daarom door de Duitsers aangehouden en mishandeld. Deze Dirckx was blijkbaar niet sterk genoeg om aan de folteringen te weerstaan. Hij verklikte zijn kameraden. Om zijn leven te redden, stelde hij zich vervolgens ten dienste van de nazi’s en werd een van de verwoedste vervolgers van de weerstand. In 1948 werd hij ervan beticht een paar moorden in opdracht of op eigen initiatief te hebben uitgevoerd. Dirckx was bij de Gestapo iemand die voor niets terugdeinsde. Het waren deze twee heren die mij, en zovele medestanders, aan brutale verhoren onderwierpen. Als de antwoorden hen niet voldeden, begonnen ze met enkele gloeiende klappen om de oren. Als ze leugens of opgezet spel vermoedden, vielen er hardere klappen en werden ze ongemeen brutaal. De verhoren werden volledig in het Duits afgenomen; een verdomd lepe truuk om de vele leden die de taal niet kenden, verklaringen te laten afleggen die men liefst wilde horen. We werden allen brutaal onder handen genomen, aan een spervuur van vragen onderworpen, geconfronteerd met medestanders en uiteindelijk met onze eigen ondertekende akten van aansluiting. Er was geen ontkomen aan, hier betaalden we de tol van de kinderziekten van het vroege verzet. Hoe goed we de verhoren ook voorbereidden, hoe solidair we ook bleven zwijgen of enkel het minimum over onszelf verklapten, toch was daar steeds de confrontatie met onze eigen onuitwisbare fout: die aansluitingsverklaringen die een onweerlegbaar bewijs vormden van ons lidmaatschap en van onze bedoelingen. Ook Maria Moens – alias Alice – werd hier met De Zwarte Hand geconfronteerd. Ze werd in contact gebracht met Clement Dielis, de leider, maar beiden konden zich tot nietszeggende verklaringen beperken. Blijkbaar wist de SS maar weinig van de ware verhoudingen, want Alice werd voor enkele futiliteiten veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf in België. Na negen maanden zou ze al vrijkomen en onderduiken voor de resterende tijd van de bezetting. Op 15 maart 1942 kwam er dan plots een einde aan ons Antwerps verblijf. In het centraal station werden we allen op de trein gezet, richting Brussel. Ik was tijdens deze reis geboeid aan mijn broer Etienne. In Brussel stond ons iets eigenaardigs te wachten. We werden wel binnengeleid in de gevangenis van Sint-Gillis, maar langs een lange gang en een even lange tunnel kwamen we in de vrouwengevangenis van Vorst terecht. Daar bleek een complete vleugel van het complex voor De Zwarte Hand ontruimd te zijn. Vorst was te vergelijken met de gevangenis van Antwerpen. Ook hier moest niet gewerkt worden. Drie keer per dag kregen de gedetineerden er een beetje eten. De voedselpakketten van thuis, die in Antwerpen zo welkom waren, verminderden gevoelig en dat bracht een zware domper op het humeur. Eén keer per dag mocht er gedurende een half uurtje buiten worden rondgewandeld. Dat gebeurde altijd per vleugel, zodat we wel een aantal andere makkers leerden kennen, maar zeker niet allemaal. Verder konden we alleen maar wachten en proberen de moed niet te verliezen. Eerst zaten we er per drie opgesloten in een cel, uitsluitend met leden van De Zwarte Hand. Later, toen er meer en meer verzetsmensen werden aangehouden, werd telkens één lid van De Zwarte Hand uit de cel genomen en vervangen door een onbekende. In onze cel werd op die manier een mijnwerker uit Wallonië binnengebracht, een man die Toon en mij een aardig mondje Frans leerde. Dat zorgde alleszins voor wat afwisseling in die afstompende leegheid van het gevangenisleven. Nog later werd het aantal opgevoerd tot vier gevangenen per cel en mocht er ook niet meer alle dagen ‘een frisse neus worden gehaald’. Op maandag 29 juni 1942 werden we met legerwagens naar het Luxemburgstation in Brussel gevoerd. Daar moesten we plaatsnemen in een personentrein die ons richting Duitsland zou brengen. Er heerste een zenuwachtige stemming. Velen dachten dat we werk zouden krijgen in een fabriek of op een boerderij. Daardoor hoopten we wat meer bewegingsvrijheid te verwerven. We reden het station van Wuppertal binnen, een industriestad in het Ruhrgebied. Onze hoop ging niet in vervulling: voor de derde keer werden we opgesloten, ditmaal in de oude stadsgevangenis van Wuppertal. We moesten hier werken. In het begin enorm tegen onze zin omdat we begrepen dat we werden ingeschakeld in de produktie van Duits legermaterieel. Achteraf waren we wel blij dat hierdoor het eentonige nietsdoen werd verbroken. Voor de firma Rahm und Kampmann, een bedrijf waarvan geen enkele Duitser na de oorlog het bestaan nog scheen te kennen, moesten we dagelijks elf paar beenstukken voor het leger naaien. Gevangenen die werden ingeschakeld als vrijwel gratis werkkrachten voor de oorlogsindustrie, het zou geen uitzondering blijken in de nazistische gevangenissen. Soms kregen we wat lectuur, maar in mijn cel was ik de enige die Duits kende en het Gotisch schrift kon ontcijferen waarin de boeken waren gedrukt. Aanvankelijk was iedereen blij dat ik ’s avonds na het werk de inhoud van een boek vertelde, hun leven hadden ze immers allemaal al tien keer verteld. Na een tijdje kwam het zelfs zover dat mijn medegevangenen me voorstelden dat ik ook hun boeken voorlas – al vertalend – terwijl zij mijn werk overnamen. Op die manier ging het werk beter vooruit en brachten de verhalen hen even buiten de werkelijkheid. Door stiekem vragen te stellen tijdens de gezamenlijke wandelingen leerden de Zwarte Hand-leden mekaar daar voor het eerst kennen. Wuppertal zou de enige plaats zijn waar we ooit allemaal samen zouden verblijven, de eerste maar ook de laatste. De overgrote meerderheid van de cipiers gedroeg zich tamelijk correct tegenover ons, zeker in vergelijking met de handelwijze van de SS-ers in de kampen waar we later zouden terechtkomen. Toch waren er ook die er een duivels genoegen in schepten de gevangenen te pesten voor om het even welke reden. Zo werd ik in de periode rond Kerstmis in mijn cel op de eerste verdieping enorm aangegrepen door een trompet die in de verte Stille Nacht speelde. Niets kon me ervan weerhouden op mijn vensterbank te gaan staan. De weemoed, het verlangen naar thuis en de opgeroepen sfeer waren onweerstaanbaar. Ik werd sentimenteel en verdrietig. Daardoor had ik niet gemerkt dat buiten op het gelijkvloers een waakhond halt hield onder mijn venster en de aandacht van zijn baas op mij trok. Vermits de celnummers ook aan de buitenkant op de muren waren geschilderd, was de bewaker nog geen vijf minuten later op onze kamer en kreeg ik voor deze overtreding rake klappen. Het was pijnlijk, maar lang niet zo erg als je het vergelijkt met wat er gebeurde met 25 andere leden. Op 14 januari 1943 kwamen ze in Wuppertal voor hun rechters en ’s anderendaags al werd hun vonnis uitgesproken. Zestien onder hen kregen de doodstraf. Ze dienden allemaal een genadeverzoek in. Dat werd aan vier van hen toegekend. Het waarom daarvan is onduidelijk gebleven. Op de resterende documenten zijn de aangehaalde argumenten onleesbaar. De negen anderen kregen 5 tot 10 jaar tuchthuisstraf. Die dag heerste er grote verslagenheid in de groep. Eind juni 1943 werd Wuppertal voor het eerst gebombardeerd. De tweede keer, in de nacht van 5 op 6 juli, brandde de gevangenis. Het dak stond in lichterlaaie en zelfs de kasseistenen van de plaats waar we tevoren ons wandelkwartiertje genoten, stond in vuur en vlam. De strafinrichting was nu helemaal onbewoonbaar geworden en ook de episode van Wuppertal behoorde tot het verleden. Heel de groep van De Zwarte Hand verliet Elberfeld-Wuppertal. Enkel Jozef Peeters uit Lippelo reisde niet meer mee verder. Hij was het eerste slachtoffer, overleden aan tuberculose. Hoeveel zouden er nog volgen? Hoeveel zouden overleven? * |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toen we Wuppertal verlieten, werden we op open legervrachtwagens
gezet en reden meer dan een uur door verwoest
gebied. We zagen slechts puin, puin en nog eens
puin. Daar restte niets dan een hoop stenen, verder alleen
nog een hoge muur waar bovenaan enkel een badkuip bengelde.
De bombardementen hadden de hele streek grondig
vernield.
Op 7 juli 1943 kwamen we in Esterwegen toe, in het veengebied, het terrein van de Moorsoldaten. Reeds in 1933, bij het aan de macht komen van Hitler, werden hier de eerste kampen opgericht. Nog voor het eerste officiële concentratiekamp Dachau geopend was. In het moerassige turfgebied van de Lüneburger- heide werden zowel Esterwegen (als moederkamp) als de vijftien minder grote kampen errond in het Emsland gebouwd door hun eerste bewoners, de grootste tegenstanders van de nazi’s: de communisten. Toen De Zwarte Hand in Esterwegen aankwam, was dit geen concentratiekamp meer in de betekenis die er nu wordt aan gegeven. De constante discussie tussen Göring en Himmler werd in het voordeel van deze laatste beslecht: het kamp stond niet meer onder de bevoegdheid van de SS, maar van de Justiz Verwaltung. Kaalgeschoren verbleven we er in Lager sieben van barak 2 tot 8. Ik kreeg er het nummer NN 830/43. Wat die letters juist betekenden, wist op dat ogenblik niemand. Overdag moesten we onder andere werken in een soort recyclage-bedrijf. Alle lege kogelhulzen die van het front terugkwamen, moesten worden gesorteerd: koper bij koper, ijzer bij ijzer.
(Verzetslied, in augustus 1933 gemaakt door politieke gevangenen
in het concentratiekamp Börgermoor, in de streek van
Emsland in Duitsland. Vanaf toen tot vandaag gezongen in
zeer veel kampen. Muziek: Rudi Coquel.) Reproduktie van de geheime radiozender, in het kamp van Esterwegen vervaardigd? Klik voor een vergroting
Precies een maand na de aankomst in Esterwegen, op 7 augustus
1943, werden de twaalf ter dood veroordeelden weggevoerd.
Reeds na enige tijd verblijf in het kamp was speciaal
voor hen barak 1 ingericht, omgeven door prikkeldraad. Er
was sindsdien geen contact met hen meer mogelijk. Die morgen
vertelde de werkmeester ons dat de twaalf voor dag en
dauw waren weggebracht naar de Justiz Verwaltung.
Iedereen
hoopte op dat ogenblik nog dat ze naar een gevangenis waren
overgebracht, maar dat was helaas niet waar.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De twaalf leden van De Zwarte Hand die op 7 augustus 1943 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Dit gedicht werd door mij geschreven in 1947 en geeft mijn
emoties en herinneringen weer van mijn verblijf in het kamp
van Esterwegen.)
* |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan werd het oorlogsgebrul van de kanonnen in de verte
hoorbaar: de Russische infanterie. Op 22 januari 1945 leek het
er sterk op dat de oorlog teneinde liep. Het werk werd
stilgelegd
en alle gevangenen moesten terug naar het kamp. Alle
voorraden werden verdeeld en met zo’n 400 personen moesten
we op stap, weg van het naderende Russische leger. In het
begin dachten de meesten dat deze tocht niet lang zou duren,
de Russen leken zo dichtbij.
Maar deze veronderstelling was al te optimistisch. Over Gleiwitz, langs Ratibor tot in Neisse waren we dagen onderweg. De tocht verliep heel moeizaam, er lag 25 centimeter sneeuw en ons schoeisel bestond uit niets anders dan muiltjes met een plankje als zool. Onderweg passeerden we duizenden en duizenden andere gevangenen, sommigen gingen zelfs in tegenovergestelde richting. Krijgsgevangenen, mensen in streepjeskleren die joden uit Auschwitz bleken te zijn en andere uitgemergelde wezens met kale schedels en lege ogen. Een surrealistisch beeld van een uitgehongerde massa mensen op de dool. We zagen hoe SS-ers gevangenen die neervielen of zich even neerzetten om te rusten met een nekschot afmaakten. Meestal sliepen we in schuren, één keer in een gevangenis. De temperatuur daalde ’s nachts tot min 25 graden Celsius. Als we geen onderkomen vonden voor de nacht, werden we verplicht door te marcheren om onderkoeling te vermijden. Na een onmenselijke tocht van tien dagen kwamen we in Neisse toe. De groep was al aardig uitgedund: bij telling door de bewakers bleken er een honderdtal gevangenen ‘verdwenen’. Sommigen waren inderdaad kunnen ontsnappen, de meesten waren echter doodgevroren, vermoord of omgekomen van ellende. In het station van Neisse werden de overlevenden op de trein gezet, in open goederenwagons, het vroor overdag 15 graden. De Zwarte Hand was hier nog met een twintigtal leden bij mekaar, de andere overlevenden waren verspreid over tal van andere kampen. Ondertussen hadden we natuurlijk ook vele nieuwe mensen leren kennen, de solidariteit onder de lotgenoten was nog groot.
Na een reis van twee dagen stopte de trein in het station van Buchenwald. We stapten uit en werden door de Oberwacht -
meister overgedragen aan de SS-overste
van het kamp met de
mededeling:
Terezin, 6 mei 1945. Aankomst van de Dodentrein. Ik ben de zesde man, gezien van rechts. (Foto: Nase Vosjko Nakladatelstvi Distribuce, Prahat.) Gedurende 28 dagen en nachten tjokte de trein door het landschap: soms werd een heel traject opnieuw afgelegd, een andere keer werd de trein ergens gerangeerd en werd er gewacht. We reden door dorpjes met nietszeggende namen, niemand kende de eindbestemming.
Tijdens heel de periode kregen we haast niks te eten: éénmaal
een schep soep en slechts af en toe een stukje brood. Eén keer
per dag werden we uit de wagons ergens midden in een veld of
in een weide gejaagd om onze behoeften te doen. De honger
was zo hevig dat we eerst op zoek gingen naar eetbare zuring
en jonge pootaardappelen uit de grond wroetten. Later werd
zelfs gras en jonge takjes van de bomen gegeten. Een oude
vrouw die medelijdend een emmer pelaardappelen wou uitdelen,
werd door de SS koelbloedig neergeschoten.
Elke dag stierven er mensen. In het begin gaf dat ons wat meer ruimte, maar na een tijdje werden we weer met 100 op elkaar geprangd. De alzo vrijgekomen wagons werden gewoonweg losgekoppeld en ergens achtergelaten. Hoe verder we reden, hoe minder talrijk we waren. Toen de Trein van de Dood op 6 mei op het perron van Teresienstadt tot stilstand kwam, waren er van de 5 000 mensen die waren vertrokken nog 970 overlevenden. We hadden slechts 575 km afgelegd, een gemiddelde van 20,5 km per dag. * |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
13
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het ogenblik dat we in Theresienstadt toekwamen, waren
alle joden er weg. Terezin had zijn dienst bewezen als
internationaal
afleidingsmaneuver om de wereld te misleiden over
het echte lot van de joodse gemeenschap. In propagandafilms
van de nazi’s werd de stad getoond, voorzien van alle mogelijke
infrastructuur voor de joden. Het was echter niet de bedoeling
van de nazi’s mooie steden voor hen te voorzien. De vroegere
bewoners van Terezin waren al op weg naar Auschwitz
gestuurd om vergast te worden.
Bijgevolg waren we met tamelijk weinig gevangenen in een grote inrichting. Op 8 mei 1945 kwamen de Sovjettroepen in Terezin toe en werden we bevrijd. Toon was nog altijd bij mij. We waren samen aan iets begonnen dat echter nooit zou eindigen. Na 44 maanden of 1 346 dagen van gevangenschap in de meest onmenselijke omstandigheden, was er nu plots de vrijheid. Maar niemand lachte, riep of was uitgelaten, er was zelfs niemand die sprak. Er heerste in de barakken een stilte, een vermoeide stilte. Ik was zwaar ziek en werd met tyfus naar een veldhospitaal gevoerd, waar ik maar langzaam herstelde. Russen die bevrijd waren door de Amerikanen werden omgewisseld tegen westerlingen die door de Russen waren bevrijd. Half juni werd ik op die manier door het Franse leger geruild tegen Russische gevangenen. Eerst verbleef ik nog ruim een week in een echt ziekenhuis bij de Amerikanen in Pilzen. Vervolgens werd ik met een Amerikaans toestel naar Parijs gevlogen waar ik ook nog een tiental dagen in de kliniek lag. Van daaruit ging het met de trein richting Antwerpen en van daar werd ik met een auto op 1 juli ‘45 naar huis gebracht. Mijn broer Etienne was overleden in het kamp van Bergen- Belsen, maar dat ontdekte ik pas veel later.
Ik was vrij! Maar hoe vrij? Voor elke gesloten deur bleef ik
staan, wachtend tot moeder ze opende. Ik was er zo aan gewend
geraakt steeds te moeten wachten tot anderen voor mij
deuren openden en sloten, dat ik deze vrijheid niet kon
gebruiken.
Ik was vrij, maar bleef de gevangene van mijn dromen,
alle dagen van gevangenschap meesleurend in mijn geheugen.
Eenzaam ook, altijd opnieuw op onbegrip stotend
wanneer ik met mensen praatte over mijn belevenissen. Zeggen
deden ze het nooit, maar in hun ogen zag ik altijd twijfel
en steeds iets van ‘Man, overdrijf toch niet zo. Hitler hééft het niet alleen gedaan. Hij kon al heel snel op de toenemende sympathie rekenen van het leger, de hoge financiële kringen en van de zware nijverheid. Een land in zware crisis met een enorme schuldenlast en werkloosheid, een land dat bijna onbestuurbaar was geworden, zag in hem en zijn partij de ideale bondgenoot om een tegenwicht te vormen voor de onrustig wordende arbeidersbeweging. Wat men toen misschien niet wist, weet ik nu des te beter! De gevolgen van die fascistische politiek zouden nauwelijks te overzien zijn en zouden erger worden dan de afschuwelijkste horrorfilm.
Maar veel daarvan blijkt reeds vergeten, de menselijke geest
heeft de merkwaardige eigenschap veel te kunnen verdringen.
Zwarte bladzijden uit de geschiedenis worden nogal dikwijls
witgewassen om ze daarna te kunnen herschrijven met leugens of halve waarheden. Kwestie van de gemoedsrust van
sommige mensen niet teveel te belasten.
* |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
NAWOORD DE TOL VAN HET VERZET |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Internationaal bleken de gevolgen van het fascisme na het
beëindigen van de tweede wereldoorlog ronduit afschuwelijk.
Duitsland zelf was één grote puinhoop. Duizenden steden en dorpen in andere landen waren geheel verwoest en duizenden andere gedeeltelijk. Rusland was door de Duitse aanvallen het zwaarst getroffen: 15 grote steden, 1 700 steden en 70 000 dorpen waren geheel of gedeeltelijk verwoest. In augustus 1945 wierpen de Amerikanen een atoombom op twee Japanse steden. Hiroshima en Nagasaki werden volledig verwoest. In totaal vermoordden de nazi’s in de bezette landen niet minder dan 12 miljoen mensen. Uit bijna alle landen in Europa zaten er mensen gevangen in Duitsland en in de door Duitsland bezette gebieden. Miljoenen mensen zaten in concentratie- of strafkampen en kwamen om door het zware werk en de ondervoeding, door fusillering, ophanging, verstikking in gaskamers of ze werden doodgemarteld. In het kamp van Auschwitz alleen al zijn er ongeveer 3 miljoen gevangenen geweest, waarvan er ongeveer 2,4 miljoen zijn omgekomen. De overlevenden waren voor de rest van hun leven lichamelijk gehandicapt of hielden er zware geestelijke trauma’s aan over. Na de oorlog waren 30 miljoen mensen dakloos en op de vlucht. Het totaal aantal mensenlevens dat vernietigd werd, wordt tussen 30 en 50 miljoen geschat. Enkele voorbeelden:
- USA: ……………325 000 soldaten,
Puurs, 27 oktober 1990. Toon en ikzelf (l.) na de herdenking van ‘Vijftig jaar Zwarte Hand’.
De materiële schade was enorm; in België alleen al werd ze op
dat ogenblik op 9 miljard frank geschat (munt uit 1940). Dat
zou nu een waarde van 160 miljard frank vertegenwoordigen.
Door de totale verwoesting zou het jaren duren voor de produktie
in de landbouw en de industrie weer op een normaal
peil kwam. De fascistische oorlogsmachine had haar werk
grondig gedaan.
* |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LEDENLIJST VAN DE ZWARTE HAND |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
WAAR IS DE ZWARTE HAND
GEWEEST
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BIBLIOGRAFIE |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Louyet P., België in de Tweede
Wereldoorlog; Deel 1, De Verloren
Vrede,
Antwerpen, 1982; Deel 4,
Het Verzet, Antwerpen,
1984
- Sulzberger C.L., Geïllustreerde geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, Utrecht, 1980 - De Brouwer W., Geschiedenis van de kleine man, Brussel, 1979 - De Decker A., België in de tussenoorlogse periode, Brussel, 1985 - Gérard-Libois J. en Gotovitch J., L’an 40, la Belgique occupée, Brussel, 1972 - Vivijs S., Onder Duitse knoet, Breendonk, 1985 - Van Eck L., Het boek der kampen, Leuven, 1979 - Raad van Beheer van het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk, Het Fort van Breendonk, Brussel, 1977 - Heylen M. en Van Hulle M., Getuigenissen uit de koncentratiekampen, Eeklo, 1992 - Brusselairs C., Als ik het nu niet opschrijf, komt het er niet meer van, Antwerpen, 1983 - Verslag proces uitzonderingsrechtbank Essen, Geschäftsnummer: S 32 KLs 1/44g, Essen, 1944 - Verslag proces rechtbank Wuppertal, Der Oberreichsanwalt beim Volksgerichtshof, Geschäftsnummer: 3J 1019/42G, Berlijn, 1942 - Kongs L., ‘Hitler deed het niet op zijn eentje’, De Morgen, 1 februari 1983 - van de Merwe J., Gij zijt kanalje, heeft men ons verweten!, Utrecht/Antwerpen, 1974 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de pagina klikken voor een uitvergroting |