Genoemde namen  Kampen

Weissberg, Hélène - Auschwitz. Een kruimel brood voor een herinnering
 in, HUMO, 22.12.1983, p. 154-171 - interview door J.D.G.

Hélène Weissberg die het uitroeiingskamp Auschwitz heeft overleefd heeft enkele jaren geleden getuigd op het proces van de nazi's Ehlers en Asche, die verantwoordelijk waren voor de deportatie van de Belgische joden. Bij die gelegenheid werd ze aangesproken door een jonge Duitse vrouw, een geschiedenislerares.

Hélène Weissberg : Ze vertelde me dat er in haar geschiedenisboeken niets te vinden was over Hitlers "eindoplossing" voor de joden, en dat er in de pers zelden over geschreven werd. Wat is er eigenlijk gebeurd ? vroeg ze me. Ik zou graag mijn leerlingen informeren, die van hun ouders al evenmin uitleg krijgen. Goed, antwoordde ik, ik zal u dokumenten opsturen. Thuisgekomen heb ik een kist met teksten gevuld en naar die vrouw gestuurd. Maar ik kreeg geen antwoord, zelfs geen woordje van dank. Twee maanden later vind ik een archieffoto, een biezonder interessant dokument. Ik steek hem in een omslag en voeg er een briefje bij dat ik erg verwonderd en ont­goocheld ben niets van haar ontvangen te hebben. Welnu, ze heeft nooit meer van zich laten horen. Dat bewijst toch dat de Duitsers die brok van hun geschiedenis niet verteerd hebben.

Verklikt

Hélène Weissberg :  « Toen de oorlog uitbrak was ik twaalf jaar oud. Ik ben met mijn ouders naar Frankrijk gevlucht, naar Toulouse, vanwaar we naar Amerika hadden kunnen vertrekken. Maar we konden mijn in Brussel achtergebleven broers niet zomaar laten vallen. Wij zijn dan teruggekeerd met de bedoeling samen naar Zwitserland te vertrekken. Maar eens terug, zaten we in de val, en was het niet meer mogelijk België te verlaten.

»Weldra werden de eerste maatregelen tegen de joden uitgevaardigd. In 1941 al werden jonge joden opgevorderd, zogezegd om "de Atlantische muur" te gaan optrekken bij Boulogne, aan de Normandische kust. De Duitsers dreigden ermee dat de hele familie opgeëist zou worden als de zonen zich niet voor de verplichte arbeid wilden aanmelden. Als de zonen vrijwillig vertrokken, zouden de ouders gespaard worden, zeiden ze. Voor wat ze dan wel gespaard moesten worden, wisten we nog niet. Achteraf hebben we begrepen dat deze jongelui vrij snel van uit Frankrijk naar de uitroeiingskampen gestuurd werden ; geen enkele is teruggekomen. Op een dag heb ik zelf zeven zonen van een familie zien vertrekken. De ouders weenden en trachten hun zonen tegen te houden, maar ze zijn toch vertrokken, in de waan dat ze op die manier hun ouders konden redden. De operatie  Atlantische Muur was natuurlijk een sluwe zet van de Duitsers, om diegenen die het meeste verzet tegen de joden-transporten hadden kunnen bieden, op voorhand uit de weg te ruimen. Mijn familie heeft zich echter niet laten vangen ; mijn broers zijn niet vertrokken.

» Toen midden '42 de jodentransporten een aanvang namen, liepen wij als Poolse joden groot gevaar. Een buurman die in hetzelfde huis woonde kwam ons opzoeken, en bood aan ons te helpen. "Maak uw valiezen en heb maar vertrouwen in mij" sprak hij. Alles is zeer snel verlopen ; diezelfde middag is hij ons komen halen en heeft hij ons naar een lege villa in Watermaal-Bosvoorde gebracht. Het was een duplexwoning, waarvan de andere helft betrokken was door twee oudere dames, die mensen in moeilijkheden wilden helpen. Onze redder maakte deel uit van het verzet. De hele winter is hij ons kolen en voedsel blijven brengen. Af en toe kwam er ook een rijkswachter in uniform bij ons langs, die waarschijnlijk zelf een verzetsstrijder was. Ook twee witte paters kwamen ons regelmatig opzoeken. Deze bezoeken moesten aan ons ondergedoken bestaan een schijn van wettelijkheid geven. Mijn vader, die kleermaker was, had zijn winkel op de Zavel moeten opgeven, maar na een tijdje kreeg hij weer genoeg werk om in ons onderhoud te kunnen voorzien.

»Alles ging goed tot we in 1943 vernamen dat er in de buurt jodenfamilies verklikt en opgeleid waren. De grond werd ons daar te heet onder de voeten ; we moesten naar een ander huis uitkijken. Omdat mijn ouders het veiliger vonden zoveel mogelijk binnen te blijven, en omdat ik er met mijn vijftien jaar minder joods  uitzag,  werd  ik met de opdracht belast. Een beetje verder in Watermaal heb ik toen een geschikt huis gevonden dat te huur  stond. De  eigenaar, een dokter, vond me nogal jong om een huis te huren en hij vroeg me vlakaf of ik misschien joods was. Ja, zei ik. Goed, antwoordde hij, ik verhuur u het huis, maar ik weet van niets. Wij hebben daar in  april 1943 onze intrek genomen, en op 31 december 1943 werden we na verklikking aangehouden. Alhoewel mijn oudste broer er toevallig niet was, wist de Gestapo toch dat we in feite met zijn vijven waren. Ze hebben mij eerst apart genomen, omdat zij  dachten dat  ik als jongste makkelijk de waarheid zou lossen. Neenee, zei ik, we zijn maar met vier;  wie  heeft ons  verraden ? Dat kan ik niet zeggen, zei de SS-er; maar we zijn uiteindelijk gekomen nadat  u  tot drie keer toe door dezelfde Belgen verklikt bent. Na de oorlog heeft mijn broer, die hier ondergedoken heeft kunnen verderleven, me verteld dat de schuldigen Belgische nazi's waren, die zowel parachutisten als verzets­strijders als joden verklikt hadden. Bij de bevrijding werd hun huis door verzetsstrijders omsingeld.

» Ze hebben zich tot de laatste kogel verdedigd en zich dan verhangen. De Gestapo is ons 's nachts komen halen, en de volgende dag werden we naar Mechelen gebracht. Daar zijn we tot 4 april kunnen blijven, omdat mijn moeder zei dat ze een Arische Poolse was. We hoopten tot het einde van de oorlog in de zaal van de mengrassen te kunnen blijven, maar jammer genoeg zijn we ook daar opnieuw verklikt, we hebben nooit geweten door wie.

HUMO : Bepaalde joden hebben zich in Mechelen kunnen vrijkopen ?

Helene Weissberg : Dat was mogelijk als je maar genoeg geld op tafel legde. Het ging om fantastische sommen; voor minder dan miljoenen zou de kapitein van de Dossinkazerne zijn nek niet uitgestoken hebben. Er was in Brussel ook een rusthuis voor joden, dat klaarblijkelijk van hogerhand beschermd werd, want de bewoners daarvan zijn nooit weggevoerd. Vrienden van ons, met wie we in Mechelen nog kontakt hadden, hebben alles in het werk gesteld om mijn ouders ook in dat rusthuis te laten opnemen. Ze brachten het nodige geld aan, en we hebben in de kazerne een Vlaamse SS-er omgekocht die bereid gevonden werd om ons te helpen. Maar hij werd op zijn beurt verklikt en opgesloten.

» Een tijdje later schreef hij ons een briefje. Hij vroeg of we hem 's avonds na de avondklok wilden komen opzoeken. Ik heb het risico genomen. Vanuit zijn kelderhok, door de tralies heen, vertelde hij me dat we al het mogelijke moesten doen om uit de kazerne te ontsnappen. "Als jullie vertrekken", zei hij, "dan betekent dat zeker jullie dood." De SS-ers wisten dus goed wat er met ons zou gebeuren. Maar het was te laat, wij zagen geen uitweg meer.

Het reddend brood

»Halfweg maart kregen we bericht dat we op transport zouden worden gesteld, en dat we zoveel bagage mochten meenemen als we maar wilden. Mijn broer heeft dan schulden gemaakt om ons onder andere tenten, gasverwarmers en dekens te kunnen sturen, kampmateriaal waarvan hij dacht dat het ons van pas zou komen. Het is in alle geval de Duitsers goed van pas gekomen, want op het moment dat we vertrokken moesten we tussen een haag van SS-ers passeren, die ons al onze pakken uit de handen rukten. Toen we op de trein stapten hadden we al niets meer ; onze bagage werd met een andere trein naar Duitsland gestuurd.

»Na een treinreis van drie dagen gingen de portieren open en werden we met stokslagen naar buiten gedreven. We hadden de wereld achter ons gelaten ; dit was de hel. Mijn moeder en mijn vader werden onmiddellijk vergast, zo zou ik later vernemen, en mijn broer is twee weken voor de bevrijding aan dysenterie gestorven, nadat hij besmet water gedronken had.

» Ikzelf heb Auschwitz kunnen overleven, omdat ik als een van de jongsten beschermd werd door de Antwerpse Mala Zimetbaum, een buitengewone vrouw die velen van ons gered heeft. Mala, een groot, mooi meisje, was in 1942 in het kamp gearriveerd, en.tot Laüferin of loopster benoemd. Omdat ze onder andere vlot Frans,  Nederlands, Duits en Pools sprak kreeg ze de opdracht boodschappen over te brengen van SS-ers naar blokoversten en omgekeerd. Door haar vertrouwenspositie bij de SS, en omdat ze overal toegang had, kon ze een grote invloed uitoefenen op wat er in het kamp gebeurde. Mala zorgde er ondermeer voor dat de vrouwen van ons transport de grote vernedering van het kaalgeschoren worden bespaard bleef. Zij regelde ook dat wij na de quarantaine niet in de gevaarlijkste werkkommando's belandden.

»Ik werd ingedeeld in een Aussenkommando, wij moesten stenen ronddragen en de grond omspitten. Het was nutteloos werk dat bedoeld was om ons af te matten, maar daar buiten slaagden we er wel in, kontakt te leggen met Poolse burgers die in de buurt van het kamp werkten en die elke dag naar huis gingen. Zo heb ik er in het begin een ontmoet die me zei : elke morgen als je hier aankomt, zal er voor de deur een pakje voor jou liggen. Maandenlang heb ik zijn pakje gevonden, zonder dat ik hemzelf ooit heb gezien. Er zat 'n grote snede brood in, die aan beide kanten met boter bestreken was, en waaraan ik genoeg had om te overleven. Mijn eigen voedselrantsoen in het kamp kon ik zelfs doorspelen aan anderen die geen supplementje konden versieren. Ik heb mijn Poolse weldoener enkele maanden later teruggezien. Ik moet vertrekken, zei hij, maar iemand anders zal mijn taak overnemen. Hij toonde mij een van de grote vuilnisbakken die daar stonden. Elke morgen zal je daar je pakje vinden, zei hij. Zo heb ik die hele zomer geen honger moeten lijden. Daar in de buurt stonden de barakken van de Wehrmachtsoldaten die voor een kort verlof van het oostfront terugkwamen.

HUMO : Mooi verlof, naast een vernietigingskamp.

Hélène Weissberg : Die soldaten waren niet eens verbaasd ons daar te zien. Vanuit hun vensters zaten ze ons aan te staren terwijl we daar als dwangarbeiders werkten, al waren we eigenlijk nog kinderen. Niet alleen het miljoen SS-ers, maar ook de Wehrmachtsoldaten van het oostfront wisten goed wat er in de kampen gebeurde. Eén keer slechts, op een dag dat ik deed alsof ik werkte maar eigenlijk met een vriendin stond te praten, kwam er een groepje soldaten voorbij waarvan er een ons aansprak, toen hij ons in het Frans bezig hoorde.

— Zijn jullie Fransen, vroeg hij, in het Frans.
— Nee. Belgen.
— Wat doen jullie hier ?
— Wij zijn naar hier gebracht omdat wij joden zijn.
— Maar dat is niet mogelijk!

»Hij was de enige van die soldaten die zich ooit heeft afgevraagd wat we daar kwamen doen, en die ons ooit enig medeleven toonde. Hij heeft zijn sympathie wel duur moeten betalen. Hij had ons gezegd dat hij ons de volgende dag voedsel zou brengen, maar we hebben hem niet teruggezien. Ze hadden hem recht naar de eerste frontlijn gestuurd. Door met ons te spreken had hij zijn doodvonnis getekend. Ook kamp-SS-ers die enige blijk van menselijkheid gaven, werden recht naar het front gestuurd. Er waren SS-ers die zich tenslotte wel moesten afvragen waarom ze mensen die ze nooit gezien hadden, zo deden lijden. Maar de meesten waren onwaarschijnlijk onmenselijke bruten. Op een dag dat we het kamp uitmarcheerden, terwijl een mannenkommando net Birkenau binnenstapte, struikelde een vrouw van onze groep. Een SS-er gaf haar meteen een hevige schop. In een opwelling stortte een van de mannen zich op de SS-er. Hij werd onmiddellijk doodgeschoten.

HUMO : Hij moet geweten hebben dat hij zijn huid riskeerde ?

Hélène Weissberg : Die man heeft niet nagedacht. Er zijn dingen die je niet neemt, hoe hoog de prijs ook is. In Brussel, op de Lemonnierlaan, heb ik ooit gezien hoe twee SS-ers en een jood elkaar tegemoet stapten. De SS-ers riepen, van op het voetpad ; jij vuile jood. Een andere man, die dat zag, sprong naar de SS-er om hem een slag toe te dienen. Ook hij werd ter plekke neergeschoten. Spontane revolte. Er is nu eenmaal een grens aan wat mensen aan onrecht kunnen verdragen.

» Ook in het kamp waren er limieten die je niet mocht overschrijden, hoe diep je ook in de ellende zat. Ik ben ervan overtuigd dat we tenslotte hebben kunnen overleven omdat we aan een morele kode bleven vast houden. Je kon in het kamp best sterk zijn zonder anderen te vertrappelen. Ik zou bijvoorbeeld nooit voedsel gestolen hebben van een medegevangene ; nog liever zelf van honger sterven. Als het niet meer ging kon ik nog altijd tegen de elektrische draden lopen. Maar de solidariteit hield ons in leven. Toen ik me realizeerde dat mijn ouders allebei vergast waren, was dat een geweldige klap voor mij. Zes dagen lang ben ik 's'morgens niet overeind geraakt voor het appel, en mijn vriendinnen hebben in mijn plaats telkens een dode meegesleept.

Platvoeten

»Toen de winter naderde, kwam Mala ons opzoeken om ons via haar vele konnekties naar een ander kommando te sturen. Buiten werken in de barre kontinentale winter, in onze dunne jurkjes, zonder kousen of warme onderkleren, zou immers vrijwel zeker onze dood betekenen. Daarom stelde Mala me een job voor in het fel gegeerde Canada-kommando, waar je voor jezelf altijd genoeg voedsel en kledij kon vinden. Neen, zei ik, ik wil de bagage niet rangschikken van mensen die vergast moeten worden. Ze heeft me dan naar de munitiefabriek Union gestuurd, die in het mannenkamp Auschwitz I gelegen was. Ik zat er warm, maar ik had nu geen voedselpakjes meer, en ik voor het eerst de honger kennen, nu ik terugviel op de kamprantsoenen. Omdat ik heel jong was en er nog tamelijk goed uitzag kreeg ik af en toe enkele sigaretten toegestopt. Met die sigaretten kon ik dan een stukje brood kopen.

HUMO : Diegenen die hun brood voor sigaretten verkochten hebben toch zeker niet lang geleefd ?

Hélène Weissberg : Er waren er die rookten en die het kamp toch overleefd hebben. Ik heb het altijd merkwaardig gevonden dat er zovelen rookten, misschien maakte het genot van een sigaret het afschuwelijke kampleven draaglijker,

» Afgezien van de honger had ik in de Unionfabriek wel een beter leven. In Auschwitz I waren we ondergebracht in stenen gebouwen die ons beter tegen de kou beschermden dan de houten barakken van Birkenau. We beschikten er ook over stortbaden, koude weliswaar, maar we konden er ons tenminste wassen.

»In de fabriek heb ik passief verzet geboden. Omdat we niet van dichtbij bewaakt werden, konden we sabotage plegen. We werkten aan een lopende band, en ik moest telkens een stuk hout aanpunten zodat het in een ander stuk zou passen. Ik zorgde ervoor dat het stuk vierkant werd in plaats van puntig. Sommige vrouwen smokkelden munitie uit de Union voor de mannen van het Sonderkommando, die een revolte voorbereidden. Later hebben ze één van de vier crematoria in de lucht laten vliegen. Daarna werd de Union door gewapende SS-ers omsingeld en moesten we op het grote plein toekijken hoe drie vrouwen van onze groep opgehangen werden. Maar dat heeft het verzet niet gebroken.

» Op een dag kregen we in de fabriek het bezoek van hoge officieren uit Berlijn. Op een bepaald moment rolden er een hoop granaten van de band, voor de voeten van de SS-ers. Toen ik erachter aan liep om ze op te rapen zei een van die hoge omes tegen me :

»"Loop even voor me uit. Maar jij hebt geen platvoeten", zei hij verwonderd.

— Neen, antwoordde ik.
— Maar dan ben je geen joodse ?
— Toch wel.
— Dat is niet mogelijk, alle joden hebben platvoeten I

»Hij wou me meenemen naar Berlijn, maar ik weigerde, ik zei dat ik bij mijn vriendinnen wou blijven.

— Hoe heet je, vroeg hij.
— Kayser.
— Maar dat is een Duitse naam, er moet ergens een fout gemaakt zijn.
— Nee, nee, mijn ouders en mijn grootouders zijn voor 100 procent jood.

» Daar keken ze van op, want ze waren er heilig van overtuigd dat alle joden platvoeten hebben, Zo zie je maar hoe een heel volk, elite en intellektuelen inkluis, zich door de nazi-propaganda had laten hersenspoelen. Een heel klein groepje had van de Duitsers een moordenaarsvolk gemaakt.

Honger, honger

»Ondertussen liep het jaar 1944 naar zijn einde. De Russen kwamen alsmaar dichter bij. Regelmatig vlogen ze over het kamp, zonder het evenwel te bombarderen, want ze wisten wel dat daar gevangenen zaten... Maar iedere keer dat de Russen er aankwamen liepen de SS-ers als bange ratten rond. Dat waren voor mij de enige momenten dat ik daar heb kunnen lachen.

»Wij zijn in de Union blijven werken, tot we de 18de januari geëvakueerd werden. Wij vertrokken recht van de fabriek naar buiten, proviand kregen we niet mee. We moesten snel marcheren, drie dagen aan een stuk. Het is ongelofelijk hoeveel reserves een mens nog kan aanboren als hij het moreel maar heeft, en als hij wil overleven. Een vrouw die aan haar schouder gewond was, en die ik vooruithielp, heeft me op een bepaald moment gezegd dat ze niet meer verder kon. Laat me maar, zei ze, hier, neem mijn pakje. Tien sekonden later hoorde ik een schot, ze was afgemaakt. In het pakje zat een brood, dat ik met mijn vriendinnen gedeeld heb. De eerste nacht hebben we buiten in de sneeuw doorgebracht. 's Morgens was ik aan de grond vastgevoren. Ik heb het ijs rond mij moeten breken om op te staan en verder te trekken. De derde dag werden we in een trein geladen, een echte, zoals ik er geen meer gezien had sinds we België verlaten hadden. Die trein bracht ons naar het vrouwenkamp Ravensbruck, waar we een paar dagen gebleven zijn. We kregen daar zelfs geen stukie brood meer, alleen maar een kop soep met enkele stukjes koolraap erin. Daar moesten we dan nog voor vechten ook, omdat de anderen die stukjes uit onze gamel gegrabbeld zouden hebben. Geen wonder dat de gevangenen als vliegen rond mij doodvielen.

» Vanuit Ravensbruck werden we tenslotte naar het kleinere kamp Malchov gebracht. Vlak daarnaast zaten Franse krijgsgevangenen die zelf goed gevoed werden en die ons verschrikt aanstaarden toen ze zagen hoe uitgemergeld wij waren. Ze vroegen ons wat ons overkomen was en verzamelden zoveel mogelijk voedsel om het over de afsluiting te gooien. Nou, de volgende dag waren die, krijgsgevangenen verdwenen, de SS-ers wilden niet dat men te weten kwam wat ze met ons hadden uitgericht.

In Malchow hebben we de bodem van de beker geledigd, nooit heb ik zo'n honger geleden, en nooit heb ik zoveel mensen van honger zien sterven. We kregen maar een klein stukje brood per dag, dat we o zo lang in onze mond hielden. Ook hier heeft de solidariteit me van de dood gered. Toen ik in het ziekenblok werd opgenomen, is een vriendin me elke dag door het venster haar broodrantsoen komen toegooien, om me de kracht te geven beter te worden. Toen ik de infirmerie verliet had ik nog altijd gaten in mijn benen en was mijn tandvlees aan het rotten. Op een dag dat ik zo verzwakt was dat ik niet meer overeind geraakte voor het appèl, zei mijn blokoverste me dat ik kon blijven liggen, ze zou de kampkommandante melden dat ik ziek was. Maar ze heeft het niet durven zeggen, en de SS-vrouw heeft me naar buiten gesleept en met een stok geslagen tot ik voor dood bleef liggen. Maar ik leefde nog. en mijn vriendinnen hebben me weer naar binnen gebracht, ledere dag vochten we om nog een dag langer te overleven. Hoe zwak we ook waren, toch trachtten we nog boven onze ellende uit te stijgen. Ik vertelde mijn vriendinnen bijvoorbeeld de films die ik gezien had. Ze waren met vijftienen en ze gaven me elk een kruimel brood om me voor mijn inspanning te belonen. Een andere zong voor de groep, en zo trachtten we een schijn van een sociaal leven op te houden.

»Eind april werd ik alleen wakker; al mijn vriendinnen waren verdwenen. Ik vernam dat het Rode Kruis alle Hollandse en Belgische vrouwen was komen halen. Maar ze waren niet in het ziekenblok komen kijken. Dat heette dan Rode Kruis, maar ze namen niet eens de moeite om de zieken mee te nemen. Ik had met een stalen moreel alle ontberingen en mishandelingen overleefd en nu duwden de hulpdiensten me in de put, dieper dan ik ooit geweest was.

HUMO : Wat is er van die andere vrouwen terechtgekomen ? Hebt u ooit één van hen teruggezien 1

Hélène Weissberg : Neen, geen enkele. Er liepen geruchten dat ze ingescheept waren op een boot naar Zweden, die door de Duitsers tot zinken gebracht zou zijn.

» Op een dag werd tenslotte ook Malchov geëvakueerd. We werden in rijen opgesteld en weer eens waren we op weg. De wegen boden dezelfde aanblik als bij de Belgische uittocht in 1940. maar nu waren het de Duitsers die met have en goed op de vlucht sloegen. Boeren met hun vee, soldaten, kanonnen, tanks, wijzelf daartussen, en officieren die tegen 100 km per uur op de vlucht sloegen voor de Russen, ze zouden elkaar overreden hebben om zo snel mogelijk weg te komen. Als we ons omdraaiden zagen we een grote vuurlijn achter ons. Ik heb heel goede herinneringen aan dat moment. Al zaten we zelf in de vuurlinie, ik dacht: die smeerlappen, nu is het hun beurt. Er waren er al die een toontje lager begonnen te zingen en die zich kwamen verontschuldigen : "Wij waren verplicht te handelen zoals we gehandeld hebben, we hebben het zeker niet uit plezier of uit overtuiging gedaan". Dat waren nota bene diezelfde SS-ers die alle dagen bewijzen van onmenselijkheid hadden geleverd.

De greppel in

» Uit angst dat ze ons op het laatste moment misschien nog zouden liquideren heb ik mijn zes Franse vriendinnen voorgesteld er samen vandoor te gaan. Naast de weg was er een greppel die achter hoog gras verborgen lag. Om de honderd meter duikt iemand van ons in die greppel, stelde ik voor, en zo gezegd zo gedaan. We zijn daar blijven liggen tot de lange kolonne verdwenen was. in het duister van de nacht  zijn we het veld in getrokken, en hebben we onderdak gezocht in een grote schuur. Met het beetje kracht dat ons nog restte zijn we op een zolder gekropen die vol hooi lag, en hebben we de ladder opgehaald. Hoewel we ziek en uitgehongerd waren, hebben we daar toch een formidabele nacht doorgebracht, onze eerste nacht in vrijheid. We hoorden regelmatig de grote poort van de schuur opendraaien : dat was daar een défilè van SS-ers die zich in en Wehrmachtsoldaten. want 's morgens lag die schuur vol SS-uniformen.

»Op dat moment brak de Russische artillerie los en hebben we tien uur lang voor ons leven gevreesd. Maar als we moesten sterven, zo dachten we dan zou het tenminste in vrijheid zijn, en niet in de afschuwelijke gaskamer. Na de beschieting volgde een periode van onwezenlijke stilte. De Duitsers waren vertrokken en de Russen moesten nog arriveren. In het dorp hebben we ons in het mooiste huis geïnstalleerd. We hebben een bad genomen, we hebben echte kleren aangetrokken, en in het kippehok hebben we eieren gevonden waarmee we ons een geweldige omelet hebben bereid.

»De volgende dag zijn de Russen met hun immense tanks het dorp binnengereden. We zijn ze tegemoet gelopen, en ik heb het woord gevoerd, ik was de enige die Duits kon spreken. We hebben onze nummers getoond en we moesten niet veel uitleg geven, het stond ons op het lijf geschreven dat we halfdode gevangenen waren. Omdat de Russen een beetje wild waren, drongen we erop aan samen in één kamer te slapen. De kommandant heeft ons toen een bewaker toegewezen, en we werden door niemand meer lastig gevallen. De volgende dag heeft hij gevraagd of we er niets op tegen hadden dat in het andere deel van ons grote huis drie officieren ingekwartierd zouden worden. Begin mei hebben we met deze officieren de wapenstilstand gevierd. Het waren nette heren, ze hadden vodka meegebracht en het werd een gezellige avond.

» Daarna ben ik heel ziek geworden. Mijn vriendinnen zijn op de weg gaan postvatten, waar een onafzienbare stroom krijgsgevangenen en opgeëiste arbeiders voorbijtrok, op weg naar huis. Zo hebben ze een Frans dokter gevonden, die mijn temperatuur kwam nemen. "Ziet u mij", vroeg hij. "Ja", zei ik. "En hoort u mij." "Jawel." "Maar u hebt 42 graden koorts !"

»Ik heb enkele dagen tussen leven en dood gezweefd, maar ik ben er doorgekomen. Achteraf heb ik nog vele jaren last met mijn darmen gehad, eigenlijk ben ik nog maar enkele jaren hersteld.

De vlag

» Toen we daar al een maand logeerden, kwam de officier van dienst ons zeggen dat weldra een demarkatielijn getrokken zou worden tussen Russen en Amerikanen. Hij zei dat we moesten vertrekken als we graag naar huis terugkeerden, omdat het later niet meer mogelijk zou zijn. Ik heb hem om een transportmiddel gevraagd, maar hij kon ons niets aanbieden. Wij zijn dan vertrokken zonder dat we wisten waar we ons bevonden, zonder enige kaart, en zonder dat we zelfs wisten welke richting we moesten uitgaan. Onderweg hebben we een legerwagen tegengehouden, om een doodziek meisje van onze groep te laten vervoeren. Wijzelf konden er niet bij in. Wij hebben de soldaten gevraagd om haar in het volgend dorp af te zetten en wij zijn te voet gegaan. Wij hebben dat hele dorp omgekeerd, maar ze was er niet, wij hebben haar nooit teruggezien.

»Al liftend en dan weer te voet zijn we verder gereisd. We hadden weer problemen om aan eten te geraken, want we hadden geen voedselbons. We trokken door volkomen vernielde dorpen en steden, en op een bepaald moment zijn we op een goederentrein geklommen. Uren lang hebben we gereden ; de stations waren platgegooid en we hadden geen idee waar de trein ons heen bracht. Toen de honger ons tezeer begon te kwellen zijn we weer afgestapt, in een stadje dat met de grond gelijk gemaakt was. Op het einde van de straat stond er toch nog een huis overeind ; we liepen erheen en daar hing wonder boven wonder de Belgische vlag uit. Ik opende de deur en daar stond een Belgisch officier, het was een Belgische militaire missie. "Ik ben Belgische", bracht ik uit, "en ik kom uit een kamp." Hij is op me toegesprongen om me in zijn armen op te vangen, want ik viel bewusteloos. Toen ik weer bijkwam, lag ik in een bed. Je moet je om niks meer bekommeren, zei hij, je vriendinnen liggen in andere kamers. Overal rond mij hadden ze bloemen geschikt ; ze hebben ons eten gegeven en ons zoveel mogelijk verwend.

»Met een Amerikaanse vrachtwagen zijn we daarna in een reusachtig opvangkamp beland. Toen de Amerikaanse kommandant vernam dat we uit Auschwitz kwamen, zei hij : "We zullen u in de mooiste villa van de stad logeren, daarboven de rivier, kies zelf maar uit. En we zullen ervoor zorgen dat de Duitsers u in uw bed komen bedienen". En dat is ook gebeurd.

Naar huis

» Daarna ben ik van mijn vriendinnen gescheiden, en naar de Nederlandse grens gebracht. In Antwerpen was er een speciale trein voor de repatriëring van politieke gevangenen, een enorme trein waar ik helemaal alleen in zat. Het was vreemd in het Noordstation aan te komen, zonder een frank op zak, en zonder dat er mij iemand verwachtte. Ik heb me nog laten uitkafferen omdat ik geen geld had om het trambiljet te betalen.

» Maar ik was thuis. »

J.D.G.
   

Genoemde Namen

Bij Weisberg
Zimetbaum Mala 1, 2

Kampen

Bij Weisberg

Mechelen
Birkenau
Auschwitz
Ravensbrück
Malchow