GvdB 0583   Getuigenis Gilles Remi A.  Chanson des Bagnards Mauthausen

 1940-1945, Gedenkschrift van het gemeentelijk Antwerps
onderwijzend personeel, Antwerpen, 1945

Inleiding
...
Gilles Remi A.
   

Inleiding

Dit gedenkschrift is een herinnering aan de zware tol die door ons korps betaald werd gedurende de  vijf   gruwelijke oorlogsjaren. Onze hulde omvat zowel degenen, die als soldaat gevallen zijn in  940, als degenen, die in de nazi-gevangenissen en concentratiekampen gedood  werden. Zij, die uit deze hel nog  terugkeerden, moesten naar onze mening hier eveneens gehuldigd worden en waar het mogelijk was, hebben wij enkele nadere inlichtingen over hun gevangenistijd verstrekt. Sommigen hebben wij bereid gevonden daarover iets te schrijven en wij zijn er hun dankbaar om. Anderen wensten dat  liever niet te doen, omdat hun toestand het hun  nog niet toeliet of omdat ze meenden dat hun eigen leed moest  verdwijnen naast het offer van de ontelbare doden buiten onze rangen. Wij hebben bij hen niet verder  aangedrongen,  omdat wij hun mening wilden eerbiedigen,  ook al ontstonden daardoor leemten in ons overzicht, dat wij zo gaarne volledig hadden gezien. Ook zij die door de bezetter werden vervolgd, ondervraagd en tijdelijk opgesloten en zij die uit onze rangen werden verwijderd, omdat de rassenwaan  of het nazi-beleid het aldus wensten, zijn vernoemd. Ten slotte mochten hier niet ontbreken zij, die door het  oorlogsgeweld de dood vonden.

In zijn soberheid wil dit boekje een bescheiden dokument zijn in de geschiedenis van deze oorlog. Wij hopen immers dat de feiten in 'het geheugen bewaard zullen blijven' niet alleen van hen die ze als tijdgenoten mee beleefden, maar ook van hen waarvoor dit alles tot een verleden zal behoren, dat ze misschien niet meer ten volle zullen begrijpen en waaraan men later geneigd zal zijn te twijfelen. Wij willen dit stuk menselijke geschiedenis voor de vergetelheid bewaren én uit diepe eerbied voor de doden, én omdat het geheel een vlijmende aanklacht zal blijven tegen het stelsel en de onmensen, die deze oorlog bewust gewild, systematisch voorbereid en met duivelse overmoed — later met grenzeloos fanatisme — gevoerd hebben.

Solidariteitsfonds voor het Personeel
 van het Antwerpsh  Gemeentelijk Onderwijs

...

   

Gillis Remi A. - Aangehouden 24 april 1942 Chant des bagnards de Mauthausen

Geboren 15 Januari 1909. Gillis was verplicht op 19 Maart 1942 onder te duiken daar de Gestapo die nacht getracht had hem aan te houden. Onmiddellijk nam hij maatregelen om de illegale organisaties die hij leidde (O.F., P.A., S.S.K.), over te geven aan andere makkers en verhuisde naar Brussel. Belast met de militaire organisatie van de sabotage-groepen van het O.F. en de P.A., moest hij veel reizen. Op 24 april 1942 werd hij in het station te Hasselt aangehouden : een plaatsvervangend Kommandant van een mijnafdeeling behoorde tot de Gestapo ! Tot 1 Oktober bleef hij in de gevangenis aan de Begijnenstraat : het regime was er min of meer behoorlijk, het eten echter slecht en zeer karig. De ondervragingen waren onmenselijk ! Ze duurden meestal een helen dag en eens werd hij negentien maal teruggeroepen. Daarna kwam de eeuwige weg — we schreven haast de enige: Breendonk en later Mauthausen. Willen we de methodes maar in herinnering brengen of is 't wellicht de eerste maal dat u ze beschreven vindt ? De handen werden achter de rug gebonden, door middel van een katrol aan een balk werd een «mens» opgehaald en we delen nu maar niet mee, gaan er althans niet verder op in, dat matrak, ossepees, vuisten en voeten het gebeurlijk tekort aan folteringen aanvulden...

Het leven in Mauthausen was stipt geregeld : naar gelang de seizoenen werd het opstaan bepaald op vier of vijf uur, het wassen ging het eten vooraf, met dat laatste was men echter het gemakkelijkst klaar, dan volgde het aantreden voor het werk, dat duurde van 6 of 7 uur tot 12 uur en van 1 tot 5 of 6. In de industrie werd twaalf uren gewerkt bij nacht­ en dagploegen. De voeding bestond uit brood, waarvan de hoeveelheid schommelde tusschen de 500 en de 100 gram , de soep kende een gamma van raapkolen over spinazie naar gewone kooien met af en toe eens een meelsoep. De gestreepte kleeding was ook hier in zwang, doch in 1943 droegen velen weer een burgerpak. Gillis sliep met vier- à vijfhonderd man in een kamer, die op 25 m , lengte bij 8 m . breedte mocht geschat worden : met twee en drie lagen de mannen in een bed van 85 cm breedte.

De meerderheid van de gevangenen was hopeloos verzwakt, Remi zelf woog in december 1942 nog slechts 42 kg , een jaar later werd zijn toestand heel wat beter. Onbegrijpelijk zal het voor ons blijven dat dergelijk midden van ellende en nood toch soms gekenmerkt kon worden door een ongerijmd optimisme.

Laten we nu Remi Gillis aan het woord : «Te Mauthausen - Gusen leefden we in een kamp, waarin een groep woest geworden krankzinnigen hun volle willekeur botvierden, zonder dat ook maar één verdedigingsmogelijkheid bestond. De dolste dingen waren dan ook gewoon. De meest krasse tegenstellingen waren normaal. Enerzijds honger en koude — en daar tegenover een klein deel der gevangenen die eten en klederen genoeg hadden, en zich aan allerlei uitspattingen — sexuele en dronkenschap (ether !) overgaven. Het kamp, binnen de prikkeldraad, was autonoom, maar de leiders er van waren misdadigers, moordenaars, dieven, souteneurs — allen geestelijk en moreel gedepraveerd — en rekenschap over de manier waarop ze ons behandelden moesten ze niet afleggen.»

Na deze «algemene indruk» vertelt Remi Gillis over Libens, een van de velen...

«Een ijzigkoude mist hangt over het kamp. Het wil vandaag niet licht worden ! In de grauwe schemering staan we bibberend te wachten... Enige kameraden wrijven zich over de rug. In een broederlijke omarming zoeken ze troost en warmte. Anderen staan te schokken in de zo karakteristieke «muzelman-houding, schouders hoog, kop ingetrokken, allen uitgemergelde grauwgrijze figuren. De capo — een reusachtige kerel — sportkledij, glanzende laarzen, — wacht op het vertreksein. — en daar gaat het: «Ausrücken!» Snel in rang per vijf gelijnd ! «Im gleichschritt» en in sinistere regelmaat slaan onze houten blokschoenzolen op de grond. Stilaan zetten zich meer en meer afdelingen in beweging — het geluid zwelt aan en in het hopeloos koude licht stijgt het gedreun van duizenden automaten op stampende klompen. We  naderen  de
poort : «Aufpassen ! Mütze ab !» — bliksemsnelle beweging, ogen stijf vooruit, gebrul : «eins, zwei, drei, vier — eins...». En thans begint het ! Buiten komt onze capo — de reusachtige Heidemann   in actie.  «Laufen !   willst du  vielleicht laufen !? schneller   Hund, drei....» en  stampend en slaande, drijft hij  de struikelende massa skeletten voort. De grond is  lichtelijk bevroren — maar niet genoeg —  en na enkele tientallen meter zijn sommige kameradien hun ongemakkelijke blokschoenen reeds kwijt. Ze zijn in den modder blijven zitten ! Warm zijn ze niet — maar nu staan de jongens daar barrevoets, dat betekent misschien bevroren tenen, maar zeker schrammen en wonden, die niet meer zullen genezen — stinkend gangreen ! — want dit kenden we reeds. We moesten naar de steengroeve «Kastenhofen Oberbruch» het slechtste kommando van het kamp  — maar we zijn ook nieuwelingen — «Neuzugange» — en die moeten immers zo snel mogelijk kreperen. Hijgend- en steunend gaat het opwaarts — ordeloos   ieder tracht zo weinig  mogelijk slagen te krijgen — de zwaksten worden omvergeworpen — krabbelen weer recht — worden gestampt en sukkelen voort. Geen traan, geen klacht. Alleen de capo's en hulpcapo's schreeuwen als bezetenen — en drijven de armzalige kudde verder. De «breekwand» van de groeve ligt zestig meter hooger.  Eindelijk zijn we er.  De groep komt weer  samen. — «Antreten !» — Rijen van vijf. — Aftellen ! — Het aantal is er ! Heidemann stelt zich voor de groep ! Wie spreekt er Duits? Juleke Blockhuyzen, een Antwerpse brandweerman, verschijnt. Hij werkt reeds een week in het commando. Hij schijnt de sympathie van den heer Heidemann gewonnen te hebben, want hij mag magazijnmeester spelen — hamers, beitels, tangen, bijhouden — en van tijd tot tijd binnen in zijn magazijn — een houten barakje — verblijven. Hij duidt mij aan als «Dolmetscher» - vertaler. — En Heidemann spreekt !... zijn welkomstrede. «Gij zijt hier om te werken en te sterven. Gij denkt natuurlijk dat ge geen misdadigers, maar grote helden zijt, — dat ge het niet verdient hier te zitten. Ge zijt mis ! Stelen, inbreken, daarvoor zijn wij hier — reeds jaren — maar gijlie hebt het Reich in gevaar gebracht — gijlie hebt de Duitse Weermacht laffelijk in de rug aangevallen — en nu moet ge boeten — dat is werken tot ge krepeert. Wie niet genoeg werkt, sla ik omver — en hoe meer ik er van u omver sla — des te beter sta ik met de commandant — en als ik er genoeg van uw soort omgebracht heb, dan kom ik vrij.»

Ik vertaal met gewurgde stem, — en tracht raad te geven. — Niet hard werken, jongens, — in beweging blijven — goed uitkijken. Ik pas dubbel op. We moeten stenen — grote brokken afvalsteen — opstapelen. Heidemann komt nog even om directieven te geven ! Vooral niet meer dan twee gelijktijdig naar achteren — en de ganse bende heeft dysentherie ! — Onmiddellijk willen bijna allen weg. Vijf, zes lopen naar het W.C. — een stok — maar Heidemann, met een groten knuppel gewapend, drijft ze terug. Onder hen is mijn brave vriend Libens, een mijnwerker — hij is er het ergst aan toe — kan bijna niet meer gaan, en strompelend keert hij terug naar de stenen. Zijn broek heeft hij tussen de benen losgetrokken. Zo moet hij ze niet meer uitdoen, hij kan zich op elk ogenblik en gelijk waar, neerzetten. Hij beproeft stenen te dragen, maar kan ze niet vasthouden. Ik leef in een terreurstemming — indien Heidemann hem zo ziet... en hij komt. Kritisch monstert hij ons hoopje ellende... en haalt Libens eruit. — In enkele seconden is het gebeurd. De schurk neemt een steen van vijftig, zestig kilo op — en geeft hem de bevenden Libens in de handen. De jongen spant zich onmenselijk in — door een panische angst gedreven — hij voorzag   wat ging gebeuren. Een moment gelukt het hem de steen vast te houden ! Grijnzend en loerend staat zijn beul voor hem — met akelig verwrongen tronie — hij wacht op het ogenblik dat Libens den steen niet meer houden kan, — en op dat ogenblik stoot hij hem omver, en het graatmagere gestel breekt onder de slag. De arme, brave jongen leeft nog, maar is gelukkig bewusteloos — en tegen den avond heeft de koude de rest gedaan. In januari 1943 werd Heidemann vrijgelaten om het leger dier kultuurdragers te gaan versterken ; hij werd beloond voor bewezen diensten! Toen hij wegging leefden er van ons groepje van 26, nog 4.

 

Namen

Libens 1,  2
Blockhuyzen Juleke
  

Kampen

Antwerpen
Breendonk
Mauthausen-Gusen